In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.045.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, met een bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting van € 19.225,04. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 20 juni 2023 zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de toegepaste restwaarde van de opstallen en de waarde van de grond. Het Hof heeft overwogen dat de bewijslast bij de heffingsambtenaar ligt en dat deze aannemelijk moet maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de richtlijnen van de taxatiewijzers correct heeft toegepast en dat belanghebbende niet voldoende feiten heeft aangedragen om van deze richtlijnen af te wijken.
Het Hof heeft geconcludeerd dat de waarde van het object op de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden gesteld en dat de heffingsambtenaar de waarde van de grond op € 165 per m² aannemelijk heeft gemaakt. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.