In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen twee partijen, [de man] en [de vrouw], die een affectieve relatie hadden en samenwerkten in een zonnestudio. De vrouw heeft de zonnestudio in 2016 als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister, maar in 2020 is deze ook als vennootschap onder firma (VOF) geregistreerd. De man betwist dat de zonnestudio een eenmanszaak is en stelt dat er sprake is van een VOF. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de zonnestudio een eenmanszaak is en heeft de man de toegang tot de zonnestudio ontzegd voor een jaar. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Het hof heeft de feiten en het procesverloop in hoger beroep bekeken, inclusief eerdere arresten en de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat de vrouw de zonnestudio als eenmanszaak heeft opgericht en dat er geen bewijs is voor de stelling van de man dat er een VOF is. Het hof handhaaft het toegangsverbod voor de man en verbiedt hem zich als eigenaar van de zonnestudio voor te doen. De vorderingen van de vrouw om aanvullende geboden en verboden op te leggen zijn deels afgewezen, maar het hof heeft wel de vordering tot verbod op het zich als eigenaar voor doen toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen deels ongelijk hebben gekregen.