Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
12 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil tussen drie vennoten van de vennootschap onder firma Repro Replica V.O.F. en de gevolmachtigde schoonzoon van een overleden vennoot. De vennoten waren in financiële problemen geraakt en hadden in 2004 een lening van € 120.000,-- afgesloten, waarbij de gevolmachtigde schoonzoon optrad als vertegenwoordiger van de overleden vennoot. Na een faillissement in 2004 zijn er executoriale beslagen gelegd door de gevolmachtigde schoonzoon en de erfgenamen van de overleden vennoot. De vennoten vorderden in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat de gevolmachtigde schoonzoon geen rechten kan ontlenen aan de lening en de executie diende te worden gestaakt.
De rechtbank had de vorderingen van de vennoten deels toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof de vorderingen geheel had afgewezen met compensatie van proceskosten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het een familierechtelijke zaak betrof, terwijl het in feite ging om een handelszaak. De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof vernietigd en de vennoten in de kosten van de procedure veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van het juiste juridische kader bij de beoordeling van proceskosten in verschillende soorten zaken.