ECLI:NL:GHARL:2023:5551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
200.315.006/01 en 200.315.008/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling tussen vader en kind na jarenlange juridische procedures

In deze zaak, die zich uitstrekt over acht jaar van juridische procedures, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep ging tegen eerdere beslissingen van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht om een omgangsregeling en ondertoezichtstelling van zijn dochter. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft zich verzet tegen deze verzoeken. Het hof constateert dat er in de afgelopen jaren veel is geprobeerd om een structurele omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat dit niet is gelukt. De dochter, inmiddels 14 jaar oud, heeft een diepgewortelde weerstand tegen omgang met haar vader, wat door het hof als zorgelijk wordt beschouwd. Het hof wijst het verzoek van de vader tot omgang af, omdat het in de huidige situatie schadelijker zou zijn voor de ontwikkeling van het kind om contact af te dwingen. De moeder wordt aangespoord om te werken aan een positief beeld van de vader voor de dochter. Daarnaast heeft het hof de informatieregeling gewijzigd, zodat de moeder de vader eens per zes maanden een recente foto van de dochter moet toesturen, in plaats van maandelijks. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is afgewezen, omdat de situatie van de dochter niet zodanig zorgelijk is dat dit noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.315.006/01 (omgang- en informatieregeling) en 200.315.008/01 (ondertoezichtstelling)
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 106015 en 131663)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Hoekman-Haan te Stadskanaal,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 november 2014, 15 juli 2015, 2 augustus 2017, 30 oktober 2019, 15 juli 2020 en 25 mei 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 25 mei 2022 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 19 augustus 2022;
- een brief namens de vader van 5 september 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de vader van 8 september 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 13 oktober 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een brief namens de vader van 25 april 2023 met bijlage(n).
2.2
Op 24 mei 2023 heeft de voorzitter voorafgaand aan de mondelinge behandeling in aanwezigheid van de griffier en buiten aanwezigheid van partijen een gesprek met [de minderjarige] gevoerd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat; en
- een vertegenwoordiger van de raad.
Mr. Jakobs heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Vanaf het uiteengaan van partijen hebben zij een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] afgesproken, die inhield dat de vader [de minderjarige] iedere dag bij de moeder thuis kon bezoeken. In het voorjaar van 2014 is deze regeling teruggebracht tot tweemaal per week een omgangsmoment. Sinds de start van de juridische procedure in juli 2014 is er geen sprake meer geweest van structureel contact tussen [de minderjarige] en haar vader.
Voor zover hier van belang heeft de rechtbank de beslissing over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling, zoals door de vader onder meer verzocht bij inleidend verzoekschrift van 18 juli 2014, meerdere malen aangehouden in afwachting van een onderzoek door de raad dan wel om partijen in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan diverse hulptrajecten, waaronder gezinspraktijk [naam1] met (onder andere) systeemtherapie, forensische mediation, een paardencoach, speltherapie en tweemaal begeleiding door [naam2] ( [naam2] ). Hierbij hebben de laatste vijf (door [naam2] begeleide) omgangsmomenten plaatsgevonden in de periode tussen oktober 2019 en februari 2020.
Geen van deze hulpverleningstrajecten heeft geleid tot een blijvend contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Sinds februari 2020 hebben er, op een toevallige ontmoeting in juli 2022 in het winkelcentrum na, geen contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader meer plaatsgevonden.
3.3
In de tussenbeschikking van 15 juli 2020 heeft de rechtbank de raad wederom verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de noodzaak van het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. De raad heeft van zijn bevindingen verslag gedaan in zijn rapport van 20 januari 2022.
3.4
De raad heeft in zijn rapport van 20 januari 2022 de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en het verzoek van de vader met betrekking tot de omgang af te wijzen. De raad heeft het onderzoek naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] afgesloten zonder verder vervolg. Het opleggen van of toewerken naar een omgangsregeling binnen een ondertoezichtstelling acht de raad, gezien de in het raadsrapport weergegeven feiten en omstandigheden, onwenselijk en schadelijk en niet in het belang van [de minderjarige] .
3.5
De vader heeft hierna (tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 24 januari 2022) zijn verzoek met betrekking tot het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] ingetrokken.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil in de onderhavige procedure zijn (de invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] , de informatieregeling en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
In de bestreden beschikking van 25 mei 2022 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] afgewezen;
- een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de moeder de vader iedere maand informeert over de algehele ontwikkeling van [de minderjarige] , haar gezondheid, schoolresultaten, sport, bezigheden met vriendinnen en vrienden en hobby's, vergezeld van een recente foto van [de minderjarige] ;
- het verzoek van de vader om [de minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 25 mei 2022. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank zijn verzoeken over de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling heeft afgewezen en opnieuw beschikkende:
- een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, zoals door de vader verzocht in eerste aanleg, dan wel een omgangsregeling die het hof juist acht;
- alsnog de (omgangs)ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te bevelen.
4.3
De moeder is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de vastgestelde informatieregeling, in het bijzonder op de beslissing dat de moeder de vader maandelijks een recente foto van [de minderjarige] dient te verstrekken.
De moeder verzoekt het hof in principaal hoger beroep het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, althans hem het verzochte te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze beschikking ziet op de verzochte omgangsregeling en ondertoezichtstelling.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de vastgelegde informatieregeling en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder geen foto’s van [de minderjarige] aan de vader dient te verstrekken, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof passend en geboden acht.
4.4
De vader voert verweer en hij verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in incidenteel hoger beroep, althans haar dit te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.315.006/01 (de omgangs- en informatieregeling)
5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden die de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Het hof overweegt als volgt.
De ouders zijn nu al acht jaren verwikkeld in juridische procedures over [de minderjarige] . Uit het inmiddels zeer omvangrijke dossier blijkt dat er in die jaren ontzettend veel is geprobeerd, maar dat dit, ondanks de inzet van diverse instanties en professionals, niet heeft geleid tot een (structurele) omgangsregeling. Sterker nog, de strijd tussen de ouders is feitelijk alleen maar aangewakkerd en ook het standpunt van [de minderjarige] , dat zij geen contact met de vader wil, lijkt te zijn verhard.
Hierover kan enerzijds worden opgemerkt dat de vader in de afgelopen acht jaren niet altijd de grenzen van [de minderjarige] heeft gerespecteerd, maar anderzijds ook dat de moeder niet lijkt te (willen) inzien wat de ernst van de situatie is en niet actief werkt aan een positief beeld bij [de minderjarige] van haar vader. Evenmin lijkt de moeder geneigd om [de minderjarige] te begrenzen in haar negatieve uitingen over de vader. Zij heeft hierdoor [de minderjarige] niet de ruimte gegeven om onbelast contact met haar vader te hebben, al heeft zij dan misschien feitelijk wel aan alle hulpverlening meegewerkt. Het gevolg van dit alles is dat er in die acht jaren tussen de vader en [de minderjarige] slechts een beperkt aantal (begeleide) contactmomenten is geweest, waarvan het laatste al ruim drie jaar geleden plaatsvond.
Wat daar verder ook van zij, [de minderjarige] is inmiddels 14 jaar en heeft een diepgewortelde weerstand tegen omgang met de vader. Zij heeft een zeer negatief beeld van de vader en zij blijft, ook in hoger beroep, bij haar verklaring dat zij helemaal geen contact (meer) met hem wil.
5.5
Het gegeven dat het bewerkstelligen van contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] feitelijk niet mogelijk is gebleken en het feit dat [de minderjarige] een zeer negatief beeld van de vader heeft, acht het hof zorgelijk, omdat dit schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] .
Dit neemt echter niet weg dat het hof op dit moment verder ook geen mogelijkheden voor contactherstel meer ziet. Het hof is namelijk, net als de raad in het raadsrapport van 20 januari 2022, van oordeel dat het in de huidige situatie hoe dan ook proberen af te dwingen van contact met de vader schadelijker voor [de minderjarige] is dan de schade die zij al ondervindt door het hebben van een negatief beeld van de vader en het uitblijven van contact met hem. Het hof ziet dan ook geen andere mogelijkheid, hoe spijtig en verdrietig dit ook is, dan het verzoek tot omgang afwijzen.
5.6
Dit neemt niet weg dat een vader een belangrijke persoon in het leven van een kind is en dit geldt ook in het onderhavige geval. Het feit dat er geen omgangsregeling wordt vastgelegd, betekent dan ook niet dat de vader helemaal uit het leven van [de minderjarige] moet verdwijnen. Het hof acht het daarom van belang dat de moeder er goed van doordrongen is dat het voor haar niet ophoudt met deze beslissing. [de minderjarige] ondervindt, zoals gezegd, schade van het hebben van een negatief vaderbeeld en het uitblijven van contact met hem. Het hof acht het zorgelijk dat de moeder dit niet wil inzien. Het is met name aan de moeder, als opvoeder en verzorger, om dit voor [de minderjarige] schadelijke effect voor haar ontwikkeling aan te pakken en wel door richting [de minderjarige] actief te werken aan een positief beeld over de vader en de weg open te houden voor contactherstel met hem in de toekomst.
Overeenstemming met betrekking tot de informatieregeling
5.7
De rechtbank heeft een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de moeder de vader iedere maand informeert over de algehele ontwikkeling van [de minderjarige] , haar gezondheid, schoolresultaten, sport, bezigheden met vriendinnen en vrienden en hobby's, vergezeld van een recente foto van [de minderjarige] . Het incidenteel beroep van de moeder richt zich niet tegen deze informatieregeling in het geheel, maar enkel tegen het maandelijks moeten toesturen van een recente foto van [de minderjarige] . [de minderjarige] wil dit niet en zij heeft daarbij volgens de moeder aangegeven dat dit inbreuk maakt op haar privacy.
5.8
De ouders hebben ter zitting van het hof overeenstemming bereikt over het toesturen van foto’s. De vader is [de minderjarige] en de moeder tegemoet gekomen door af te zien van een maandelijkse foto en er genoegen mee te nemen dat hem eens per zes maanden een recente foto wordt toegestuurd. De moeder stemt in met een informatieregeling, waarbij zij, naast de maandelijks te verstrekken informatie zoals door de rechtbank vastgesteld, één keer per zes maanden een heldere en duidelijke profielfoto van [de minderjarige] aan de vader toestuurt.
Gelet hierop zal het hof de vastgestelde informatieregeling in die zin wijzigen.
In de zaak met zaaknummer 200.315.008/01 (de ondertoezichtstelling)
5.9
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.1
Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Uit vaste rechtspraak (onder andere HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009, HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295 en HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766) blijkt dat de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Aan de toewijzing van een dergelijke ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel, die voornamelijk tot doel heeft de omgang tussen de ouder en de minderjarige te begeleiden, moeten hoge motiveringseisen worden gesteld.
Uit deze vaste rechtspraak volgt eveneens dat de omstandigheid dat een minderjarige geen contact heeft met haar/zijn vader, geen toereikende motivering oplevert voor het opleggen van een maatregel als de ondertoezichtstelling. Dit geldt ook voor de enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor de minderjarige nadelig of schadelijk zal zijn, onder meer omdat deze daardoor in een loyaliteitsconflict zou kunnen komen te verkeren.
5.11
Gelet op voormelde jurisprudentie is het verzoek van de vader, dat enkel is gegrond op de omstandigheid dat [de minderjarige] geen contact met hem heeft, ontoereikend gemotiveerd. Afgezien daarvan zij hier herhaald dat het in de huidige situatie hoe dan ook proberen af te dwingen van contact met de vader naar het oordeel van het hof voor [de minderjarige] schadelijker is dan de schade die zij al ondervindt door het uitblijven van contact met hem.
5.12
Het hof maakt zich weliswaar zorgen over [de minderjarige] vanwege haar zeer negatieve vaderbeeld en wat dit in de toekomst voor haar zou kunnen betekenen, maar constateert daarbij dat het verder goed gaat met [de minderjarige] en dat er, buiten de zorgen over het ontbreken van contact tussen [de minderjarige] en de vader, geen andere zorgen over haar zijn. Het hof acht daarom, gelet op de omstandigheden van [de minderjarige] en mede gelet op het raadsadvies, de situatie niet zodanig zorgelijk dat er aanleiding is voor een ondertoezichtstelling. Het hof zal daarom het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] afwijzen en de bestreden beschikking van 25 mei 2022 op dit punt bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.315.008/01 (de ondertoezichtstelling)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 mei 2022;
in de zaak met zaaknummer 200.315.006/01 (de omgangs- en informatieregeling)
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 mei 2022 wat betreft de daarin opgenomen informatieregeling, voor zover deze mede inhoudt dat de moeder maandelijks een recente foto van [de minderjarige] aan de vader dient toe te sturen;
bepaalt dat de moeder, in aanvulling op de door de rechtbank genoemde maandelijks te verstrekken informatie, de vader eens per zes maanden een heldere, duidelijke en recente profielfoto van [de minderjarige] dient toe te sturen;
bekrachtigt voormelde beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, Z.J. Oosting en C. Coster, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.