GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.080.404
(zaaknummer rechtbank 271215 / FA RK 09-4297)
beschikking van de familiekamer van 26 april 2012
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte te Utrecht,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. M.M. Klink te Waddinxveen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 13 januari 2010 en 20 oktober 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 januari 2011, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 20 oktober 2010. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de vaststelling van de peildatum 8 maart 2010, ten aanzien van de aandelen van [X] B.V., het stamrecht ten laste van [X] B.V. en de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V. en voor zover in die beschikking is bepaald dat de polissen met de nummers [1], [2], [3], [4], [5] en [6] zonder waardeverrekening of premieverrekening met de vrouw, aan de man worden toegedeeld en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
1. de waarden van de polisnummers, hierna te noemen:
Polis [1], op naam van de man;
Polis [2], op naam van de man;
Polis [3], op naam van de man;
Polis [4], op naam van de man;
Polis [5], op naam van de man;
Polis [6], op naam van de man;
(onder verrekening van een latente belastingschuld van 33% voor de belaste polissen)
50-50% tussen partijen dienen te worden gedeeld en derhalve te bepalen dat de man dient uit te betalen aan de vrouw de helft van de totale waarde van de hiervoor genoemde polissen;
subsidiair voor 1. te bepalen dat er tussen partijen premieverrekening zal dienen plaats te hebben conform de huwelijkse voorwaarden zodanig dat de man de helft van de in totaal betaalde premies op de polissen [1], [2], [3], [4], [5] en [6] aan de vrouw dient te voldoen, gelijk aan 50% van de totale waarde van deze polissen, althans een bedrag als het hof juist acht;
2. de peildatum ten aanzien van de waardebepaling/verdeling van de aandelen van [X] B.V., het stamrecht ten laste van [X] B.V. en de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V. te bepalen op 1 januari 2007 subsidiair op 6 april 2009, de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen;
3. en voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 maart 2011, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en (het hof begrijpt) de bestreden beschikking te bekrachtigen en (1) voor zover de waarden van de polissen bij Nationale Nederlanden moeten worden verrekend te bepalen dat op de te verrekenen waarde daarvan een latente claim van 52% in mindering komt en te bepalen dat ook de waarde op 8 maart 2010 van de lijfrentepolis van de vrouw bij Zwitserleven met polisnummer [7] met de vrouw als verzekeringnemer moet worden verrekend en dat op de te verrekenen waarde een latente claim van 33% in mindering komt, en (2), voor zover de premieverrekening ter grootte van de helft van de betaalde premies voor en ter grootte van de helft van de waarde op de polissen van de man wordt toegewezen, te bepalen dat ditzelfde ook van toepassing is op de lijfrentepolis van de vrouw bij Zwitserleven met polisnummer [7] ten opzichte van de man.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3.1 Partijen zijn op 20 juli 1989 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3.2 In deze huwelijkse voorwaarden, vastgelegd in een notariële akte van 19 juli 1989, hebben partijen onder meer elke gemeenschap van goederen uitgesloten en zijn zij een periodiek verrekenbeding overeengekomen. In de huwelijkse voorwaarden staat voor zover hier van belang het navolgende vermeld:
LEVENSVERZEKERING
Artikel 7.
Premies en koopsommen van levensverzekeringen (ongevallenverzekeringen daaronder begrepen) komen geheel ten laste van diegene der echtgenoten, te wiens behoeve de verzekeringsovereenkomst is gesloten.
(…)
FINALE VERREKENING
Artikel 13.
1. Na echtscheiding of scheiding van tafel en bed vindt de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk plaats - en wordt dienovereenkomstig door partijen verrekend - alsof partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (finale verrekening).
2. Bij de finale verrekening worden buiten beschouwing gelaten:
a. premies en koopsommen als bedoeld in artikel 7;
b. de zaken ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift werd bepaald dat zij buiten een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap vallen casu quo niet betrokken worden in enige huwelijksvermogensrechtelijke verrekening.
De finale afrekening dient zodanig plaats te vinden dat het sub a en b vermelde geheel ten laste respectievelijk ten goede blijft van de desbetreffende echtgenoot.
(…)
4. Na ontbinding van het huwelijk door overlijden van een der echtgenoten geschiedt de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 en 2, met dien verstande dat de waarde van pensioenaanspraken buiten iedere verrekening blijft.
Artikel 14.
1. De finale verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk casu quo scheiding van tafel en bed.
2. Binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk casu quo de scheiding van tafel en bed zal een beschrijving van de vermogens der echtgenoten plaatsvinden.
3. De waarde van het in de afrekening te betrekken vermogen zal door de belanghebbenden in onderling overleg worden vastgesteld of bij verschil van gevoelen op de wijze als bij de wet is voorgeschreven voor boedelscheidingen waarbij minderjarigen zijn betrokken.
4. Het door de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot op grond van voormeld afrekeningsbeding uit te keren bedrag casu quo ander vermogen zal nooit meer bedragen dan de halve waarde op het moment van ontbinding van het huwelijk casu quo de scheiding van tafel en bed van het in de afrekening te betrekken vermogen van de echtgenoot die moet uitkeren.
Artikel 15. Vorderingen ter zake van de finale verrekening zijn onmiddellijk opeisbaar.
(…)”
3.3 Bij verzoekschrift, gedateerd 4 maart 2009, heeft de man, voor zover hier nog van belang, naast echtscheiding verzocht tussen partijen de wijze van verrekening/verdeling op grond van de huwelijkse voorwaarden te bepalen als door de man uiteengezet in dit verzoekschrift onder de punten 8 tot en met 11, subsidiair de verrekening/verdeling op grond van het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden vast te stellen als bepaald onder de punten 8 tot en met 11 van dit verzoekschrift, kosten rechtens.
3.4 Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, gedateerd 28 mei 2009, heeft de vrouw, voor zover hier nog van belang, naast echtscheiding verzocht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de verrekenverplichting van partijen vast te stellen althans de verrekening vast te stellen zoals door de vrouw uiteengezet onder de punten 1 tot en met 12 van haar verweerschrift en op een nog nader door de vrouw te verzoeken wijze.
3.5 Bij verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, gedateerd 10 augustus 2009, heeft de man, voor zover hier nog van belang, verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoek de omvang van de verrekenverplichting van partijen vast te stellen, zoals door haar verzocht onder de punten 1 tot en met 12 kopje boedelscheiding van haar verweerschrift en op een nog nader door de vrouw te verzoeken wijze niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.
3.6 Bij beschikking van 13 januari 2010 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, echtscheiding tussen partijen uitgesproken, en iedere verdere beslissing ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden.
3.7 Bij akte ter zake verzoek om vaststelling van de wijze van verrekening, gedateerd 2 maart 2010, heeft de man de rechtbank verzocht (I) te bepalen dat de polissen die zijn overgelegd onder de producties 3 en 4 niet onder het finale verrekenbeding vallen en derhalve niet verrekend zullen worden, (II) ten aanzien van het gemeenschappelijk vermogen van partijen de wijze van verdeling te bepalen dan wel vast te stellen zoals door de man verzocht, (III) nadat de vrouw de door haar in het geding te brengen stukken heeft overgelegd en opgave heeft gedaan van haar te verrekenen saldi op de diverse rekeningen de wijze van verrekening van de privé-vermogens van partijen als gespecificeerd onder punt 2 a tot en met i vast te stellen dan wel te bepalen.
3.8 Bij antwoordakte ter zake verrekening, gedateerd 7 april 2010, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de omvang van de verrekenverplichting van partijen vast te stellen, althans de verrekening vast te stellen zoals door de vrouw voorgesteld onder punt 1 tot en met 13 met afwijzing van het door de man meer of anders verzochte.
3.9 Bij aanvullend verzoek, gedateerd 15 december 2010, heeft de vrouw ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden verzocht de aandelen in [X] B.V., het stamrecht ten laste van [X] B.V. en de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V. zonder waardeverrekening toe te scheiden aan de man, de polis bij Zwitserleven (polisnummer [7]) op naam van de vrouw zonder waardeverrekening toe te scheiden aan de vrouw en te bepalen dat er tussen partijen premieverrekening zal dienen plaats te hebben conform artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden zodanig dat de man 50% van de in totaal betaalde premie aan de vrouw betaalt en in dat kader de vrouw de gelegenheid te geven zich verder uit te laten over de hoogte van de in totaal te verrekenen premie.
3.10 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het volgende bepaald over de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke eigendommen:
"4.1.1. na verkoop en levering van de echtelijke woning hebben partijen ieder recht op de helft van het restant van de opbrengst na aftrek van de hypotheekschuld en de aan de verkoop verbonden kosten;
4.1.2. het appartement te [woonplaats] zal aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting aan hem een bedrag van € 30.084,- aan de vrouw te vergoeden;
4.1.3 de saldi van de ING-bankrekeningen worden toebedeeld aan de partij op wiens naam de betreffende rekening staat, zonder nadere verrekening;
4.1.4. het saldo van ING-rekening met nummer [8] wordt toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting aan haar de helft van het saldo per peildatum aan de man te vergoeden;
4.1.5. het saldo van de Robecorekening met nummer [9] wordt aan de vrouw toebedeeld, onder de verplichting aan haar een bedrag van € 17.431,65 aan de man te vergoeden;
4.1.6. het saldo van de spaarloonrekening van de man wordt aan hem toebedeeld, onder de verplichting aan hem een bedrag van € 1.344,49 aan de vrouw te voldoen;
4.1.7. aan beide partijen wordt een polis ter waarde van € 10.000,- bij Van Lanschot Bankiers toebedeeld, zonder nadere verrekening;
4.1.8. de kapitaalverzekering Eigen Woning zal aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting aan hem de helft van de afkoopwaarde per peildatum aan de vrouw te vergoeden;
4.1.9. partijen dienen het vrijgevallen bedrag van de studieverzekering naar de rekening van hun zoon over te maken;
4.1.10. de waarden van de lijfrentepolissen bij Nationale Nederlanden zullen aan de man worden toebedeeld zonder nadere verrekening;
4.1.11 de risicoverzekering bij Nationale Nederlanden zal aan de vrouw worden toebedeeld zonder nadere verrekening;
4.1.12 De Audi A3 zal aan de vrouw worden toebedeeld, onder de verplichting aan haar een bedrag van € 1.281,50 aan de man te vergoeden;"
De rechtbank heeft deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en iedere verdere beslissing op het verzoek inzake [X] B.V. en de lijfrentepolis Zwitserleven aangehouden.
3.11 De echtscheidingsbeschikking is op 8 maart 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Tussen partijen zijn in dit hoger beroep in geschil:
- de verrekening van lijfrentepolissen die de man bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij heeft gesloten (grief 1) dan wel verrekening van de premies die de man voor deze polissen heeft betaald (grief 2);
- de vaststelling van de peildatum 8 maart 2010, ten aanzien van de aandelen in [X] B.V., het stamrecht ten laste van [X] B.V. en de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V. (grief 3).
Ten aanzien van de peildatum (grief 3)
4.2 De vrouw stelt dat de rechtbank de peildatum ten aanzien van de aandelen in [X] B.V., het stamrecht ten laste van [X] B.V. en de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V. ten onrechte heeft bepaald op 8 maart 2010 en dat als peildatum 1 januari 2007 heeft te gelden of, subsidiair, 6 april 2009. Zij voert hiertoe aan dat de man in de alimentatieprocedure heeft gesteld dat er sinds 1 oktober 2007 geen bedrijfsactiviteiten in de B.V. meer waren, zodat toename van de rekening-courantschuld niet langer noodzakelijk was en dat de rechtbank op 6 april 2009 voorlopige voorzieningen heeft getroffen en de man sedertdien alleen over zijn inkomen en uitgaven kon beschikken. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw grief 3 nog nader toegelicht en verklaard dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat 8 maart 2010 als peildatum wordt gehanteerd. Dan komt, doordat de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V. in de periode tussen 1 januari 2007 en 8 maart 2010 sterk is toegenomen, de alimentatie die de man aan haar moet betalen in feite voor haar eigen rekening.
4.3 De man staat hantering van 8 maart 2010 als peildatum voor, betwist de stellingen van de vrouw en voert aan dat de rekening-courantschuld zo is toegenomen doordat partijen in 2006 feitelijk gescheiden zijn gaan leven, de man tot aan de datum van de voorlopige voorzieningen twee huishoudens heeft gefinancierd en naast zijn eigen lasten de lasten van de voormalige echtelijke woning, waarin de vrouw bleef wonen, is blijven betalen, hij gedurende die jaren het normale huishoudgeld aan de vrouw is blijven voldoen en ook de lasten moest voldoen waarmee bij het treffen van de voorlopige voorzieningen geen rekening was gehouden.
4.4 Met partijen leest het hof de bestreden beschikking aldus dat de door de rechtbank bepaalde peildatum, 8 maart 2010, ook ziet op de aandelen in [X] B.V., het stamrecht ten laste van [X] B.V. en de rekening-courantschuld van de man aan [X] B.V.. Het hof stelt voorop dat partijen in artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat finale verrekening plaats heeft naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk, in dit geval dus 8 maart 2010, en dat zij aan deze overeenkomst zijn gebonden. Het hof ziet geen aanleiding te oordelen dat het in de geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich op deze afspraak beroept. Het moge zo zijn dat de man de alimentatie heeft betaald met gelden die hij heeft onttrokken aan zijn B.V., dat daardoor de rekening-courantschuld met de B.V. is toegenomen en dat deze schuld in de finale verrekening moet worden betrokken, maar daar staat tegenover dat zowel de man als de vrouw sedert hun feitelijk uiteengaan van deze aan de B.V. onttrokken gelden hebben geleefd en daarmee de kosten van twee huishoudens, ook dat van de vrouw, zijn betaald. Grief 3 faalt.
Ten aanzien van de waarde- dan wel premieverrekening van de polissen van de man (grieven 1 en 2)
4.5 De vrouw stelt dat de waarde van de polissen op naam van de man, genoemd onder 2.1, tussen partijen moet worden gedeeld. Zij voert aan dat het niet de bedoeling van partijen is geweest de polissen van de finale verrekening uit te sluiten en dat zij destijds van de notaris heeft begrepen dat artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden regelt dat premies voor overlijdensrisicoverzekeringen niet worden onttrokken aan het vermogen van de verzekerde en tot doel heeft de heffing van successierecht te voorkomen.
De man stelt dat aan de hand van de artikelen 7 en 13 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden duidelijk is dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest de polissen buiten de verrekening te houden. De notaris heeft hem in elk geval niet voorgehouden dat deze bepalingen een successierechtelijke achtergrond hebben. Daarbij komt volgens de man dat de polissen die de vrouw wenst te verrekenen zonder uitzondering lijfrentepolissen zijn en geen overlijdensrisicoverzekeringen.
4.6 De vraag hoe de artikelen 7 en 13 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden moeten worden uitgelegd moet niet alleen worden beantwoord op grond van de tekst en inhoud van de huwelijkse voorwaarden, maar ook aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen hebben afgeleid en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf). Aangezien de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan bij notariële akte, komt bij de toepassing van de Haviltexmaatstaf in dit verband ook gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen in huwelijkse voorwaarden volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben.
4.7 In dit verband zijn allereerst vooral van belang de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden op dit punt, de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen.
4.8 Het hof stelt voorop dat de lijfrentepolissen waarvan de vrouw verrekening verlangt levensverzekeringen zijn in de zin van artikel 7 en 13 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden. De bewoordingen van artikel 7 en 13 lid 1 en 2 van de huwelijkse voorwaarden bieden naar het oordeel van het hof geen steun aan de uitleg van de man, maar wel aan de uitleg die de vrouw voorstaat. Artikel 13 lid 1 bepaalt immers dat er verrekening zal plaatsvinden alsof partijen waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, die alle goederen en schulden van zowel de man als de vrouw bevat, behoudens de goederen en schulden die daarvan in artikel 13 lid 2 zijn uitgezonderd. In artikel 13 lid 2 is vervolgens bepaald dat premies en koopsommen van levensverzekeringen, waarmee kennelijk is bedoeld de schulden ten aanzien van de betaling van premies en koopsommen voor levensverzekeringen, niet in de gemeenschap vallen. In artikel 7 is bepaald dat de verplichting om die premies of koopsommen te betalen geheel ten laste komt van de echtgenoot te wiens behoeve die verzekeringsovereenkomst is gesloten. Dat ook de rechten die voortvloeien uit deze levensverzekeringen niet in de fictieve gemeenschap vallen is in artikel 13 lid 2 noch artikel 7 verwoord.
4.9 Het hof oordeelt dat niet is gebleken van andere verklaringen of gedragingen van partijen jegens elkaar die voor de uitleg van belang kunnen zijn. Dat de man met het oog op een minnelijke oplossing in een eerder stadium van de echtscheidingsprocedure een voorstel heeft gedaan waarin ook verrekening van de waarde van de in geding zijnde polissen was opgenomen is naar het oordeel van het hof voor de uitleg niet van belang. Het hof moet ook oordelen dat niet is komen vast te staan dat de notaris aan beide partijen heeft voorgehouden wat de strekking en de achtergrond was van deze bepalingen. De man betwist de stelling van de vrouw op dat punt.
4.10 Voor de uitleg is nog van belang dat hier sprake is van een bepaling die, naar algemeen bekend is, in huwelijkse voorwaarden die een finaal verrekenbeding bevatten veel voorkomt. Het hof zal onderzoeken welke betekenis deze bepaling volgens notarieel gebruik normaal gesproken heeft en overweegt daartoe na raadpleging van het Handboek Familievermogensrecht 2011 (pagina's 869-878), waarin de zogeheten 'best practices' in de notariële praktijk worden beschreven, als volgt. Artikel 7 en artikel 13 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden moeten worden gelezen tegen de achtergrond van artikel 13 Successiewet 1956 (Sw) waarin een fictie is opgenomen op grond waarvan uitkeringen uit levensverzekeringen als een verkrijging krachtens erfrecht in de heffing van erfbelasting kunnen worden betrokken. Deze fictie is noodzakelijk, aangezien de uitkering uit levensverzekering niet behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap en de daarin vervatte nalatenschap van de erflater, maar krachtens een zelfstandig recht jegens de verzekeraar rechtstreeks aan de begunstigde toekomt. De wetgever heeft het onwenselijk geacht dat de uitkering onbelast aan de begunstigde zou toekomen. Voor heffing van erfbelasting is op grond van artikel 13 Sw nog wel vereist dat de premies of koopsommen voor de levensverzekering geheel of gedeeltelijk zijn onttrokken aan het vermogen van de erflater. Bij een finaal verrekenbeding alsof partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd komen de betaalde premies en koopsommen door de werking van dit beding uiteindelijk voor rekening van beide echtgenoten en dus ook van de overleden echtgenoot/erflater. Om dat te voorkomen en om te voorkomen dat erfbelasting wordt geheven, wordt aan een dergelijk finaal verrekenbeding daarom toegevoegd dat de premies of koopsommen van levensverzekeringen juist niet tot het te verrekenen vermogen behoren en voor rekening komen van degene die de uitkering ontvangt. Dat is in de huwelijkse voorwaarden van partijen met zoveel woorden bepaald in artikel 7 en artikel 13 lid 2. Deze bepalingen hebben zin in het geval van een finaal verrekenbeding dat werkt bij ontbinding van het huwelijk bij overlijden van een van de echtgenoten, maar niet in het geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. In dat geval vindt, anders dan bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, immers geen uitkering plaats op levensverzekeringen die door een van de echtgenoten zijn gesloten, is artikel 13 Sw niet aan de orde en is een regeling ter voorkoming van de heffing van erfbelasting niet nodig. In dat geval behoren de rechten die uit de levensverzekering voortvloeien, anders dan bij overlijden, tot de (fictieve) gemeenschap van goederen. Dat de notaris artikel 7 en artikel 13 lid 2 ook in de huwelijkse voorwaarden heeft opgenomen voor de situatie van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding ontbeert naar het oordeel van het hof elke zin en leidt er, zoals hiervoor al is overwogen, zeker niet toe dat daardoor de polissen buiten de verrekening zouden blijven.
4.11 Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de lijfrentepolissen die de man bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij heeft gesloten behoren tot het te verrekenen vermogen en dat, nu de waarde daarvan door de werking van het finaal verrekenbeding aan partijen samen ten goede komt, geen nadere verrekening van de premies en koopsommen, die ten laste zijn gekomen van de fictieve gemeenschap, nodig is. Dat betekent dat grief 1 van de vrouw slaagt en grief 2 faalt.
4.12 Het hof zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat bij het vaststellen van de waarde van de onder 2.1 genoemde polisnummers rekening moet worden gehouden met een belastinglatentie van 33%, toewijzen. De man onderbouwt de door hem (subsidiair) genoemde belastinglatentie van 52% niet en wil zelf voor de polis Zwitserleven op naam van de vrouw wel een latentie van 33% in aanmerking wil nemen. Het hof komt een percentage van 33% redelijk voor.
4.13 Voor zover de man in het petitum onder 1, laatste alinea, van zijn verweerschrift, heeft bedoeld incidenteel hoger beroep tegen de beschikking van 20 oktober 2010 in te stellen, overweegt het hof als volgt. Ter mondelinge behandeling bij het hof hebben partijen verklaard dat ook de polis Zwitserleven moet worden verrekend voor het geval het hof oordeelt dat de waarde van de polissen bij Nationale Nederlanden moet worden verrekend. Gelet op de overeenstemming van partijen zal het hof zal aldus bepalen en daarbij tevens bepalen dat ook ten aanzien van deze polis een belastinglatentie van 33% in aanmerking moet worden genomen.
Nu grief 1 slaagt en de overige grieven falen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze ziet op de beslissing van de rechtbank onder 4.1.10, en beslissen als volgt, en zal het hof deze beschikking voor het overige bekrachtigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2010, voor zover deze ziet op de beslissing van de rechtbank onder 4.1.10, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de waarden van de levensverzekeringen die de man als verzekeringnemer heeft gesloten bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V. onder de polisnummers [1], [2], [3], [4], [5] en [6], rekening houdend met een belastinglatentie van 33% voor elk van deze levensverzekeringen, bij helfte tussen partijen dienen te worden gedeeld en dat de man de helft van de te verrekenen waarden aan de vrouw betaalt;
bepaalt dat de waarde van de levensverzekering die de vrouw als verzekeringnemer heeft gesloten bij Zwitserleven onder polisnummer [7], rekening houdend met een belastinglatentie van 33%, bij helfte tussen partijen dient te worden gedeeld en dat de vrouw de helft van de te verrekenen waarde aan de man betaalt;
bekrachtigt deze beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, J.H. Lieber en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 26 april 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.