Uitspraak
1. Stichting ter bevordering van Internationale Handelskontakten “U.B.C.” (United Business Consultants,
2. [appellant2] ; en
3. [appellante3]
Nowa Wies B.V.,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een schadestaatprocedure met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid. De zaak is een vervolg op eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:GHARL:2019:6935, ECLI:NL:GHARL:2019:6937 en ECLI:NL:GHARL:2023:2623. De appellanten, bestaande uit Stichting ter bevordering van Internationale Handelskontakten “U.B.C.” (United Business Consultants), [appellant2] en [appellante3], hebben hoger beroep ingesteld tegen de curator van Nowa Wies B.V., die ook in hoger beroep is gegaan. De procedure in hoger beroep is gestart met een tussenarrest op 28 maart 2023, waarin het hof de appellanten heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Echter, op de rol van 25 april 2023 heeft de stichting c.s. besloten om hiervan af te zien en heeft arrest gevraagd, waarop de curator niet meer heeft gereageerd.
Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat de schade die door de stichting c.s. aan Nowa Wies is veroorzaakt als gevolg van pinopnames € 5.900 bedraagt. Aangezien de stichting c.s. heeft afgezien van het leveren van tegenbewijs, staat deze schade vast. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de schade als gevolg van de instemming met de huurverlaging en de beëindiging van de huurovereenkomst € 180.000 bedraagt, zoals eerder door de rechtbank was vastgesteld. De grief van de curator tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is door het hof afgewezen.
Uiteindelijk heeft het hof zowel het principaal hoger beroep van de stichting c.s. als het incidenteel hoger beroep van de curator afgewezen. De stichting c.s. is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep, terwijl de curator is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incidenteel hoger beroep. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van de partijen de beslissing aan de Hoge Raad voorlegt.