In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 1.318, die door de Inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Gelderland. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 zijn zowel de belanghebbende als de Inspecteur gehoord. De belanghebbende betoogde dat de taxateur van de Inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met een waardevermindering door schade en dat de nieuwprijs van de auto onjuist was vastgesteld, wat invloed had op de afschrijving.
Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een hogere waardevermindering door schade zou moeten worden toegepast dan al in aanmerking was genomen. Ook werd vastgesteld dat de historische nieuwprijs van de referentieauto correct was vastgesteld. Het Hof volgde de redenering van de Inspecteur en verwierp de stellingen van de belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.