ECLI:NL:GHARL:2023:3699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.321.475/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onregelmatige opzegging van tijdelijke arbeidsovereenkomst en aanzegverplichting

In deze zaak heeft Belisol hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 12 oktober 2022 een verzoek om vergoeding wegens onregelmatige opzegging door de werknemer heeft afgewezen. De werknemer, [geïntimeerde], had zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst opgezegd, maar Belisol stelde dat deze opzegging onregelmatig was en vorderde een vergoeding van € 16.163,41. Het hof oordeelt dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet na het verstrijken van de bepaalde tijd, omdat Belisol de aanzegverplichting niet is nagekomen. Hierdoor bleef de oude opzegbepaling van kracht, die de werknemer het recht gaf om de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Het hof concludeert dat de opzegging door de werknemer rechtsgeldig was en wijst de vordering van Belisol af. Tevens wordt Belisol veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die zijn kosten op € 343,- aan griffierecht en € 1.672,- aan salaris advocaat heeft vastgesteld. De beslissing van het hof is gegeven op 2 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.321.475/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9941513)
beschikking van 2 mei 2023
in de zaak van
Veenstra en de Ruiter B.V.
handelende onder de naam Belisol
die gevestigd is in de gemeente De Wolden en kantoor houdt in Tuk,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster,
verder aan te duiden als
Belisol,
advocaat: mr. M.H. Elshof,
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1] ,
en die bij de kantonrechter optrad als verweerder,
verder aan te duiden als
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Scheltinga.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Belisol heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 oktober 2022. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het verzoekschrift in hoger beroep van Belisol, binnengekomen op 11 januari 2023;
  • het verweerschrift van [geïntimeerde] ;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling van 12 april 2023.
1.2
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen beschikking gevraagd. Die is, nader, bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of [geïntimeerde] zijn tijdelijk arbeidscontract met Belisol onregelmatig heeft opgezegd en of hij om die reden een vergoeding (artikel 7:677 lid 4 BW) moet betalen aan Belisol.
2.2
De kantonrechter heeft het verzoek om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van die vergoeding (€ 16.163,41) en de daaraan gekoppelde nevenverzoeken afgewezen.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep van Belisol is dat het hof alsnog de gevraagde vergoeding toekent (met de daaraan gekoppelde nevenverzoeken) met dien verstande dat deze beperkt wordt tot € 7.695,-.
2.4
Het hof komt op enigszins andere gronden tot dezelfde conclusie als de kantonrechter: de verzoeken zijn niet toewijsbaar. Het hoger beroep wordt daarom verworpen. Hierna wordt uitgelegd waarom zo beslist wordt.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde] is op 17 mei 2021 bij Belisol in dienst getreden in de functie van
[functie] tegen een salaris van € 2.375,- netto per maand inclusief reiskosten en exclusief
8% vakantiebijslag, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur
van 27 weken met een proeftijd van een maand.
3.2
Artikel 12 van deze arbeidsovereenkomst luidt:
EINDE DIENSTBETREKKING
Artikel 12.1
Deze arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 16 december 2021 na afloop van de voor die dag geldende werktijd.
Artikel 12.2
(…)
Na het verstrijken van de proeftijd kan ieder van beide partijen deze arbeidsovereenkomst tegen een eerder tijdstip dan de in art. 12.1 genoemde datum opzeggen met inachtneming van de opzegtermijn van een maand per eerste van de maand.
3.3
In januari/februari 2022 hebben partijen een stuk getekend dat getiteld is “Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd”. Daarin staat dat partijen een arbeidsovereenkomst aangaan voor bepaalde tijd (één jaar), ingaande op 17 december 2021.
In artikel 12 van deze overeenkomst staat:
EINDE DIENSTBETREKKING
Artikel 12.1
Deze arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 17 december 2022 na afloop van de voor die dag geldende werktijd.
Artikel 12.2
(…)
Na het verstrijken van de proeftijd kan ieder van beide partijen deze arbeidsovereenkomst tegen een eerder tijdstip dan de in art. 12.1 genoemde datum opzeggen met inachtneming van wederzijdse goedkeuring.
3.4
[geïntimeerde] heeft bij brief van 25 april 2022 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd.
Deze brief luidt (voor zover van belang):
Via deze weg wil ik mijn ontslag indienen. Ik beëindig mijn contract met inachtneming van
de opzegtermijn van 1 maand. Mijn laatste werkdag zal 31 mei 2022 zijn.

4.De beoordeling van de bezwaren in hoger beroep

Inleiding
4.1
Belisol heeft vijf bezwaren aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter. Die bezwaren leggen het geschil in volle omvang ter (her)beoordeling aan het hof voor. Zij zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
4.2
Belisol heeft haar verzoek, zoals hiervoor al gemeld, in hoger beroep verminderd tot een hoofdsom van € 7.695,-. Vermindering van een verzoek is te allen tijde toegestaan. Om die reden wordt van het verminderde verzoek uitgegaan.
de aanzegplicht en het gevolg van het niet in acht nemen daarvan
4.3
In artikel 7:668 lid 1 BW is bepaald dat een werkgever de werknemer uiterlijk een maand voor afloop van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
schriftelijkmoet informeren over het al dan niet voortzetten van die overeenkomst en, bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij deze wil voortzetten.
4.4
Partijen gaan er vanuit dat de eerste arbeidsovereenkomst (zie hiervoor onder 3.2) afliep op 17 december 2021. Belisol had [geïntimeerde] dus uiterlijk op 16 november 2021 schriftelijk moeten informeren. Niet in geschil is dat Belisol verzuimd heeft dat te doen.
4.5
De kantonrechter heeft aan dat verzuim de conclusie verbonden dat de arbeidsovereenkomst daarom per 17 december 2021 voor dezelfde tijd en op dezelfde voorwaarden is voortgezet. Die conclusie heeft de kantonrechter gebaseerd op artikel 7:668 lid 4 aanhef en sub a BW. Daarin is bepaald:
4. De arbeidsovereenkomst wordt geacht voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, indien:
a. de arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 1, na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 7:667 lid, wordt voortgezet en de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 1, onderdeel a of b, niet is nagekomen (…)
4.5
Volgens Belisol is het gevolg van dat verzuim niet meer dan dat [geïntimeerde] recht kreeg op een aanzegvergoeding (artikel 7:668 lid 3 BW) zo hij daar binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder e BW aanspraak op had gemaakt, wat hij niet heeft gedaan. Bovendien heeft Belisol, zo voert zij aan, [geïntimeerde] tijdig, zij het slechts mondeling geïnformeerd. Die informatie hield in dat Belisol wilde verlengen met één jaar op basis van een gewijzigde opzegbepaling, namelijk uitsluitend nog “
opzeggen” met wederzijds goedvinden.
4.6
Indien juist is dat Belisol [geïntimeerde] tijdig mondeling heeft laten weten dat zij wilde verlengen met één jaar op basis van een gewijzigde opzegbepaling geldt dat dit niet voldoende was. De wet bepaalt in artikel 7:668 lid 1 BW uitdrukkelijk dat de werkgever de werknemer schriftelijk moet informeren. Die bepaling beoogt de positie van de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aldus te versterken dat hij door middel van een schriftelijke aanzegging tijdig duidelijkheid verkrijgt over het al dan niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst en is van dwingend recht [1] .
4.7
Als de werkgever de werknemer niet tijdig schriftelijk heeft geïnformeerd, kan de werknemer aanspraak maken op de aanzegvergoeding (artikel 7:668 lid 3 BW). Dat is echter niet het enige gevolg van het niet in acht nemen van die aanzegplicht. De kantonrechter heeft terecht gewezen op artikel 7:668 lid 4 aanhef en sub a BW waarin, voor de situatie van schending van de aanzegplicht en feitelijke (stilzwijgende) voortzetting van de arbeidsovereenkomst, is bepaald dat de arbeidsovereenkomst voor dezelfde tijd (met een maximum van een jaar) en op dezelfde voorwaarden wordt voortgezet.
4.8
De in dat artikel genoemde situatie deed zich voor: de aanzegplicht was door Belisol niet in acht genomen en het dienstverband is na 17 december 2021 (stilzwijgend) voortgezet. Het gevolg was dus dat het dienstverband per 17 december 2021 voor dezelfde periode (27 weken) en op basis van dezelfde voorwaarden (opzegging door werknemer met een opzegtermijn van één maand) was voortgezet.
de tweede arbeidsovereenkomst
4.9
Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat het partijen vrij stond vervolgens
- dus: na 17 december 2021 - nadere afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden. Dat volgt uit de contractsvrijheid die partijen hebben. Bij het maken van die nadere afspraken hebben zij wel de bepalingen van het arbeidsrecht in acht te nemen, maar dat staat aan het maken daarvan niet in de weg.
4.1
Toen de arbeidsovereenkomst was voortgezet (zoals hiervoor uiteengezet) hebben partijen in januari/februari 2022 met elkaar contact gehad. Dat heeft geleid tot de ondertekening van een nieuwe (verder: de tweede) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zie hiervoor onder 3.3). In de oorspronkelijke overeenkomst stond dat [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst kon opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, in de tweede arbeidsovereenkomst staat dat “
opzegging” nog slechts mogelijk is “
met inachtneming van wederzijdse goedkeuring”.
4.11
Het door [geïntimeerde] gevoerde verweer komt erop neer dat de nieuwe opzegbepaling een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden voor hem inhield. Hij kon immers niet meer tussentijds opzeggen, bijvoorbeeld omdat de arbeidsomstandigheden hem niet langer bevielen (wat de reden was voor zijn opzegging). Belisol heeft haar belang bij deze wijziging benadrukt (veel werk in combinatie met een tekort aan werknemers maakte behoud van werknemers tot een wezenlijk bedrijfsbelang), maar niet weersproken dat, vanuit de positie van [geïntimeerde] bezien, de gewijzigde opzegbepaling een verslechtering van diens arbeidsvoorwaarden inhield.
4.12
De vraag of de wijziging van het opzegbeding is overeengekomen, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de algemene regels voor de totstandkoming van een (nadere) overeenkomst, zij het dat, gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, de werkgever slechts erop mag vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd [2] .
4.13
[geïntimeerde] voert aan dat hij, voorafgaand aan de ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst, niet is gewezen op wijziging van de opzegbepaling daarin. Belisol heeft bij de kantonrechter én in hoger beroep verklaard niet meer te weten of die wijziging door haar bij de ondertekening uitdrukkelijk is benoemd. In haar verzoekschrift hoger beroep staat dat deze kwestie wel uitdrukkelijk is besproken direct voorafgaand aan de ondertekening, maar die stelling is onvoldoende onderbouwd in het licht van de verklaringen van (de directeur van) Belisol zelf. Dat de noodzakelijke duidelijkheid toen, bij die ondertekening, is verschaft kan dan ook geen uitgangspunt bij de verdere beoordeling zijn.
4.14
Belisol heeft gesteld dat zij ruim een maand voor afloop van de eerste arbeidsovereenkomst aan [geïntimeerde] heeft laten weten bereid te zijn tot verlenging, maar dan wel zonder tussentijdse opzegmogelijkheid. Zij heeft daarvan ook bewijs aangeboden. Als waar is wat Belisol stelt geldt echter dat in november 2021 sprake was van een andere situatie. De eerste arbeidsovereenkomst moest nog verlengd worden (per 17 december 2021), maar dat moment heeft Belisol geruisloos laten passeren. Per 17 december 2021 was de arbeidsovereenkomst dus voortgezet op dezelfde arbeidsvoorwaarden, inclusief de mogelijkheid van tussentijdse opzegging en ondanks de wens van Belisol die mogelijkheid te schrappen. Belisol heeft niet gesteld dat in februari 2022 haar wens om de tussentijdse opzegmogelijkheid te laten vervallen door haar opnieuw ter sprake is gebracht bij [geïntimeerde] . Het enkele feit dat Belisol in november 2021 de wens tot aanpassing van de opzegbepaling had, bezien in combinatie met het gegeven dat zij desondanks is overgegaan tot voortzetting op de bestaande voorwaarden, is onvoldoende om te kunnen aannemen dat aan [geïntimeerde] in februari 2022 voldoende duidelijk was dat Belisol slechts wilde verlengen indien de mogelijkheid van tussentijdse opzegging zou vervallen. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet terzake dienend gepasseerd.
4.15
Dan blijft over de tekst van artikel 12.2 van de tweede arbeidsovereenkomst: de mogelijkheid van tussentijdse opzegging was daarin vervangen door de bepaling dat slechts kon worden opgezegd met wederzijds goedvinden. De directeur van Belisol heeft ter zitting van het hof aangegeven dat de tekst van artikel 12 lid 2 is aangeleverd door de franchiseorganisatie. Dat verklaart wellicht de niet terzake doende verwijzing naar de proeftijd die in het tweede contract niet voorkomt waarover [geïntimeerde] een opmerking heeft gemaakt. Dat de tekst van artikel 12.2 op het hier relevante punt onduidelijk was heeft [geïntimeerde] niet aangevoerd. De bedoeling van dit artikel is dat de overeenkomst nog slechts tussentijds beëindigd kan worden met wederzijds goedvinden, dus niet langer door opzegging door [geïntimeerde] . De redactie van de bepaling, waarin de mogelijkheid van opzegging van de overeenkomst voor de einddatum vooropstaat, vereist wel een zorgvuldige lezing van deze bepaling om die bedoeling te begrijpen.
4.16
De vraag is dan vervolgens of uit een verklaring of gedraging van [geïntimeerde] blijkt dat hij welbewust met deze wijziging heeft ingestemd. [geïntimeerde] erkent de tweede arbeidsovereenkomst te hebben ondertekend. Dat is een aanwijzing dat hij met de inhoud ervan welbewust instemde. Daar staat echter tegenover dat hij er niet op bedacht hoefde te zijn dat de mogelijkheid van tussentijdse opzegging in het te ondertekenen stuk was vervallen omdat Belisol hem daarop niet attent had gemaakt. Daarbij komt dat [geïntimeerde] bij de kantonrechter heeft verklaard en in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft herhaald dat hij direct voorafgaand aan de ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst aan Belisol heeft gevraagd of “
alles hetzelfde was gebleven” en dat Belisol daarop bevestigend heeft geantwoord. Die mededeling van [geïntimeerde] is niet weersproken door Belisol. Deze beide omstandigheden in onderling verband bezien maken dat uit de enkele ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde] niet kan worden afgeleid dat hij welbewust instemde met de gewijzigde opzegbepaling. Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde] , onweersproken, de gelegenheid heeft gekregen van Belisol om de overeenkomst, voordat hij deze tekende, eerst nog mee naar huis te nemen om daar, met zijn echtgenote, te bestuderen en bespreken. Het geen gebruik maken van die mogelijkheid kan hem niet worden tegengeworpen omdat hij niet bedacht hoefde te zijn op een verslechtering van de opzegbepaling.
de slotsom
4.17
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat partijen nader zijn overeengekomen om de mogelijkheid van tussentijdse opzegging te laten vervallen. De opzegging door [geïntimeerde] van de arbeidsovereenkomst op 25 april 2022 was dan ook rechtsgeldig. Voor toekenning van de door Belisol verzochte vergoeding bestaat geen reden. De nevenverzoeken stranden daarop ook. Het hoger beroep wordt verworpen.
4.18
Als in het ongelijk gestelde partij wordt Belisol veroordeeld in de kosten van de procedure die door [geïntimeerde] zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 343,- aan griffierecht en € 1.672,- aan salaris advocaat (2 punten tarief I à € 836,- per punt). Onder die kosten vallen ook de nakosten, zonder dat het hof deze kosten hoeft te vermelden en te specificeren. [3]

5.De beslissing

Het hof, beschikt in hoger beroep en
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt Belisol in de kosten van de procedure aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en stelt die kosten vast op:
  • € 343,- aan griffierecht en
  • € 1.672,- aan salaris advocaat;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, J.H. Kuiper en R.S. de Vries en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374
2.HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570 (CZ)
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853