De beoordeling
1. Bij tussenbeslissing van 13 december 2021 heeft de kantonrechter het gevoerde draagkrachtverweer van de betrokkene verworpen en hem in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzenddatum van die beslissing alsnog zekerheid te stellen.
2. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter vervolgens het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen zekerheid was gesteld.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat zowel hij als de betrokkene niet bekend is met de tussenbeslissing van de kantonrechter, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de betrokkene geen nadere termijn is geboden om alsnog zekerheid te stellen.
4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de Wahv in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter. Uit vaste jurisprudentie van het hof volgt dat wanneer er een draagkrachtverweer wordt gevoerd de kantonrechter, indien hij het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond acht, de betrokkene een nadere termijn dient te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
5. Het hof stelt vast dat namens de betrokkene een draagkrachtverweer is gevoerd. De kantonrechter heeft dit verweer, nadat de zaak op een zitting was behandeld, in de tussenbeslissing van 13 december 2021 verworpen en bepaald dat het bedrag aan zekerheidstelling binnen twee weken na verzending van de beslissing moet zijn voldaan. De gemachtigde betwist de ontvangst van deze beslissing. Niet blijkt dat de tussenbeslissing aangetekend is verzonden en de rechtbank beschikt niet over een deugdelijke verzendadministratie. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de betrokkene een termijn heeft gekregen om de zekerheidstelling alsnog te voldoen.
6. Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven.
In beginsel moet de zaak, gelet op het bepaalde in artikel 20d, tweede lid, van de Wahv, worden teruggewezen naar de kantonrechter. De gemachtigde heeft het hof echter verzocht om de zaak niet terug te wijzen naar de rechtbank, maar zelf af te doen. De betrokkene heeft namelijk alsnog zekerheid gesteld. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft dit bevestigd en zich niet verzet tegen een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie.
7. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Bij die beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 57,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 9 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 14 september 2020 om 10.34 uur op de A4 links (hmp 47.8 borden bij 48.4) in ’s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
8. De gemachtigde voert aan dat er van een staandehouding is afgezien, terwijl de ambtenaar ter plaatse aanwezig was. Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 28 februari 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:1534) stelt de gemachtigde dat als de ambtenaar een controle kennelijk dusdanig vormgeeft dat er geen staandehouding mogelijk is, de ambtenaar in ieder geval inzichtelijk dient te maken om welke reden de controle op deze wijze is vormgegeven. Dat heeft de ambtenaar nagelaten, zodat de inleidende beschikking ten onrechte aan de kentekenhouder is opgelegd. 9. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
10. Over de reden van het uitblijven van een staandehouding verklaart de ambtenaar in het zaakoverzicht:
“Doordat de overtreding met een mobiele radar is geconstateerd bestond er geen reële mogelijkheid tot staandehouding.”
11. De advocaat-generaal heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit het zaakoverzicht blijkt dat er sprake is van een mobiele radarcontrole, zodat er reeds om die reden geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de betrokkene bestond. De advocaat-generaal heeft in dat verband aangevoerd dat de gedraging is geconstateerd door middel van een radarsnelheidscontrolemeter en het een feit van algemene bekendheid is dat bij een dergelijke snelheidsmeting geen reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder.
12. Verder heeft de advocaat-generaal een proces-verbaal van [naam3] (hierna: [naam3] ), werkzaam als verkeersspecialist bij de politie Midden-Nederland, en tevens als docent aan de Politieacademie, van 15 november 2022 overgelegd, waarin [naam3] onder andere toelicht dat de radarsnelheidsmeter Multaradar CT in algemene zin wordt gebruikt om de ‘bulk’ aan snelheidsovertredingen af te vangen. Daarbij vermeldt [naam3] dat het gebruikelijk is om de radarauto in te zetten om de ‘bulk’ af te vangen, waarna vaak de laser, met staandehouding, wordt gebruikt om de overgebleven snelheidsovertreders staande te houden.
13. Het hof heeft bij arrest van 14 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1256, de overweging dat bij een mobiele radarsnelheidscontrole per definitie geen reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder genuanceerd. Bij een mobiele radarcontrole is denkbaar dat (wel) een staandehouding plaatsvindt, bijvoorbeeld in het geval dat met een opvangploeg gewerkt wordt. Het hof heeft naar aanleiding van die omstandigheid geoordeeld dat, ondanks dat dit in de praktijk kennelijk niet vaak gebeurt, van de betrokken ambtenaar mag worden verwacht dat hij niet volstaat met de enkele mededeling dat sprake was van een mobiele radarcontrole. De ambtenaar dient (kort) aan te geven welke omstandigheden meebrengen dat in het concrete geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestaat, hetgeen eenvoudig kan door
- bijvoorbeeld - te vermelden dat het een éénmanscontrole betreft.
14. De advocaat-generaal heeft, kort nadat zij op de hoogte is geraakt van de inhoud van het arrest van 14 februari 2023, de ambtenaar verzocht om nadere informatie. De ambtenaar heeft in een aanvullend proces-verbaal van 22 februari 2023 onder meer het volgende verklaard:
“Van de betreffende snelheidscontrole is een werkopdracht formulier gemaakt met nummer [nummer1] . Een kopie van dit formulier is bijgevoegd. Op dit formulier staat aangegeven dat de radarcontrole heeft plaatsgevonden tussen 0950 uur en 1410 uur. De in het zaakoverzicht vermelde radarapparatuur en de opstelling daarvan maken het onmogelijk zelfstandig staande houdingen te verrichten. In het zaakoverzicht staat vermeld dat het een mobiele radar betreft. Deze aanduiding is onvolledig. Het betreft een statische controle waarbij gebruik wordt gemaakt van een statief snelheidscontrolemiddel. De controle is door ondertekende alleen verricht. Er waren geen andere politie-eenheden beschikbaar om staande houdingen te verrichten. De werkzaamheden van ondergetekende tijdens deze controle behelsden onder andere het controleren en verwerken van de op een laptop aangeboden foto’s van de voertuigen die te snel hadden gereden. Ook dient vermeld te worden dat een dergelijke controle met gebruikmaking van de betreffende apparatuur permanent toezicht behoeft.”
15. Op het bijgevoegde formulier van de werkopdracht is alleen de naam van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd vermeld. Verder is de vraag of sprake was van ‘Opvang’ beantwoord met ‘Nee’.
16. In reactie op de aanvullende informatie van de ambtenaar stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat er geen andere eenheden beschikbaar waren, zoals de ambtenaar verklaart. Wat opvalt is dat de ambtenaar niet in het zaakoverzicht heeft genoteerd dat er geen eenheden beschikbaar waren, maar dit pas na een vragenmail van de officier van justitie naar voren brengt. De gemachtigde verwijst in dit verband naar het arrest van het hof van 26 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9151. Verder betreft het een gedraging die enkele jaren geleden heeft plaatsgevonden, heeft de ambtenaar deze informatie niet kunnen putten uit de werkopdracht omdat daarin niets is vermeld over het al dan niet beschikbaar zijn van politie-eenheden en is de betreffende ambtenaar tot op de dag van vandaag nog veelvuldig bezig met mobiele radarcontroles, zodat het niet aannemelijk is dat hij nu nog kan verklaren over het al dan niet aanwezig zijn van andere eenheden ten tijde van de pleegdatum. 17. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde aanvoert geen reden om te twijfelen aan de aanvullende verklaring van de ambtenaar dat er sprake was van een éénmanscontrole. Dat de ambtenaar deze informatie (pas) naar voren heeft gebracht nadat de advocaat-generaal hem hier nader over heeft bevraagd, geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Deze informatie werd immers pas relevant na het wijzen van het arrest van 14 februari 2023. Bovendien blijkt, anders dan de gemachtigde stelt, uit de werkopdracht dat er niet met een opvangploeg werd gewerkt. Deze informatie is ten tijde van de controle al vastgelegd door de ambtenaar. Nu er sprake was van een eenmanscontrole, was er in dit geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig.
18. In het arrest van 28 februari 2022 waarnaar de gemachtigde verwijst, heeft het hof onder andere overwogen dat de keuze van de ambtenaar voor de wijze waarop een verkeerscontrole wordt uitgevoerd zich in beginsel slechts leent voor een uiterst terughoudende toetsing door de rechter. De hier toegepaste werkwijze, waarbij in een aaneengesloten periode wordt gehandhaafd door een ambtenaar, kan die toetsing doorstaan. De sanctie is dan ook terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
19. Subsidiair verzoekt de gemachtigde het bedrag van de sanctie te matigen tot € 50,-, omdat het boetebedrag voor de feitcode VM009 per 1 maart 2022 is verlaagd naar dit bedrag.
20. Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 22 december 2021 tot wijziging van de bijlage bij de Wahv en de bijlagen bij het Besluit OM-afdoening in verband met onder meer de jaarlijkse indexering geldt ingaande 1 maart 2022 voor gedragingen als deze een lager sanctiebedrag, namelijk € 50,-. Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 28 maart 2022, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2022:2330, zal het hof het bedrag van de aan de betrokkene opgelegde sanctie matigen tot dat bedrag. Per 1 maart 2023 geldt in verband met onder meer de jaarlijkse indexering het bedrag van € 55,-. Het hof past bij de matiging in aansluiting op het Scoppola-arrest (ECLI:NL:XX:2009:BK6009, r.o. 119) het meest gunstige tarief toe dat tussen de dag van de gedraging en de dag waarop het hof uitspraak doet heeft gegolden, te weten € 50,-. 21. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een administratief beroepschrift, een beroepschrift bij de kantonrechter, een hoger beroepschrift, het indienen van een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting van het hof dienen in totaal 4,5 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 597,- en voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 1.912,50 (1,5 x € 597,- x 0,5) + (3,5 x € 837,- x 0,5)).
22. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal medegedeeld dat aan het CJIB de opdracht is gegeven de toegepaste verhoging ongedaan te maken.