De beoordeling
1. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen vragen te hebben over de mobiele radarcontrole en de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld hierover informatie te verstrekken.
2. De advocaat-generaal heeft het hof naar aanleiding van het tussenarrest informatie doen toekomen, bestaande uit twee processen-verbaal van [naam1] (hierna: [naam1] ), werkzaam als verkeersspecialist bij de politie Midden-Nederland, en tevens als docent aan de Politieacademie, van 14 december 2022 respectievelijk 15 december 2022, en de mailwisseling van december 2022 met de door de advocaat-generaal aan [naam1] gestelde vragen. In de processen-verbaal wordt door [naam1] uiteengezet wat de gebruikelijke gang van zaken en werkwijze is bij een mobiele radarcontrole.
3. Deze uiteenzetting houdt, kort samengevat, in dat het onderscheid tussen een permanente en een mobiele radarcontrole is dat bij een permanente radarcontrole sprake is van een flitspaal die volledig autonoom werkt en dat bij de mobiele radarcontrole een radarset ter plaatse van de controle wordt opgezet. Er kan worden gewerkt met een ambtenaar die de apparatuur bedient en een opvangploeg die (een klein deel van) de overtreders staande houdt, maar in de praktijk is het gebruikelijk dat er één ambtenaar ter plaatse is. De ambtenaar die de apparatuur bedient moet per overtreding de foto bekijken en de gegevens controleren. Daartoe dienen overeenkomstig de Werkinstructie MR-CT ten behoeve van de nationale politie acht handelingen te worden uitgevoerd. Deze ambtenaar zou zijn apparatuur moeten opbreken en achter de overtreder aan moeten gaan om over te gaan tot staandehouding. Dit is geen praktische invulling van de taak die hij heeft, aldus [naam1] .
4. De gemachtigde voert in reactie op deze informatie onder meer aan dat hieruit volgt dat (ook) bij een mobiele radarcontrole staandehouding in beginsel (wel) mogelijk is en dat de ambtenaar ten onrechte heeft nagelaten om aan te geven waarom hij in dit geval van staandehouding heeft afgezien.
5. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
6. De verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht luidt dienaangaande: “Doordat de overtreding met een mobiele radar is geconstateerd bestond er geen reële mogelijkheid tot staandehouding.”
7. Met de gemachtigde moet worden vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat de overtreding met een mobiele radar is geconstateerd op zichzelf niet betekent dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. Zoals uit de uiteenzetting van [naam1] blijkt zijn er (vele) situaties denkbaar waarin zich bij een mobiele radarcontrole geen reële mogelijkheid tot staandehouding voordoet, met name in het geval dat de ambtenaar die de apparatuur bedient alleen ter plaatse is. Echter, daarnaast blijkt uit het relaas van [naam1] dat het bij een mobiele radarcontrole ook denkbaar is dat (wel) staandehouding plaatsvindt, bijvoorbeeld in het geval dat met een opvangploeg gewerkt wordt. Dat dit in de praktijk niet vaak gebeurt, doet hier niet aan af. Daarom mag van de ambtenaar worden verwacht dat hij niet volstaat met de enkele mededeling dat sprake was van een mobiele radarcontrole maar ook (kort) aangeeft welke omstandigheden meebrengen dat in het concrete geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestaat. Hierin kan - bijvoorbeeld - eenvoudig worden voorzien door te vermelden dat het een éénmanscontrole betreft.
8. Het verweer over de staandehouding, en het tekortschieten van de verklaring van de ambtenaar op dit punt, is in reactie op de informatie van de advocaat-generaal nogmaals uitdrukkelijk gevoerd. Dit gaf de advocaat-generaal geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen. Het hof acht het niet geraden om thans alsnog nadere informatie op te (doen) vragen bij de ambtenaar.
9. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat zich in het onderhavige geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig heeft voorgedaan. Dit brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat de ambtenaar ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv, door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen. Het hof verbindt hieraan de consequentie dat de beschikking, waarbij de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd, moet worden vernietigd.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft een administratief beroepschrift, een beroepschrift bij de kantonrechter, een hoger beroepschrift, een nadere toelichting op het beroep en een schriftelijke reactie op de informatie van de advocaat-generaal ingediend. Hieraan dienen in totaal 4 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 597,- en voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.703,25 (= 1,5 x € 597 x 0,5) plus (3 x € 837 x 0,5).