ECLI:NL:GHARL:2022:1534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
Wahv 200.265.445/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Werdmüller von Elgg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de toepassing van artikel 5 Wahv met betrekking tot verkeerscontroles

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een sanctie die aan de betrokkene, een B.V., was opgelegd voor het negeren van een keerverbod. De sanctie van € 140,- was opgelegd aan de kentekenhouder, maar de gemachtigde van de betrokkene stelde dat deze ten onrechte was opgelegd. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Het hof oordeelde dat de ambtenaren die de verkeerscontrole uitvoerden, niet voldoende inzichtelijk hadden gemaakt waarom er geen staandehouding had plaatsgevonden. Volgens artikel 5 van de Wahv dient de ambtenaar de bestuurder staande te houden en zijn identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid is om dit te doen. Het hof concludeerde dat de ambtenaren zich in een opvallend dienstvoertuig bevonden en dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat staandehouding mogelijk was. De keuze van de ambtenaren om de verkeerscontrole op een bepaalde manier uit te voeren, kan slechts marginaal worden getoetst, maar in dit geval was niet aangetoond waarom staandehouding niet mogelijk was.

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond. De sanctie die aan de kentekenhouder was opgelegd, werd vernietigd en de advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 1.164,75. Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.265.445/01
CJIB-nummer
: 215334627
Uitspraak d.d.
: 28 februari 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 26 april 2019, betreffende
[de betrokkene] B.V(hierna: de betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 140,- voor: “negeren keerverbod: bord F 7/48”. Deze gedraging zou zijn verricht op 20 maart 2018 om 10.01 uur op de Mijnheerkensweg in Roermond met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert aan dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. De kantonrechter stelt dat van een ambtenaar die bezig is met een statische controle niet kan worden gevergd dat hij of zij iedere afzonderlijke overtreder achtervolgt om deze staande te houden. De gemachtigde deelt deze stelling niet. De ambtenaren hadden vanuit hun positie de bestuurder gemakkelijk een stopteken kunnen geven. Daarvoor was het niet nodig om de bestuurder te achtervolgen, maar had een stap naar voren en een simpel handgebaar voldoende kunnen zijn. Nu de ambtenaren dit hebben nagelaten en de sanctie ten onrechte aan de kentekenhouder is opgelegd, dient de beschikking te worden vernietigd.
3. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
4. Over de reden van het uitblijven van een staandehouding verklaren de ambtenaren in het zaakoverzicht: “in verband met een statische verkeerscontrole op kenteken bekeurd.”
5. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2018, waarin de ambtenaren - voor zover relevant - als volgt verklaren:
“Wij zagen dat betrokken motorvoertuig keerde ter hoogte van het keerverbod. Op het moment van de gedraging bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform gekleed in ons opvallende dienstvoertuig op het grasveld tegenover de Mijnheerkensweg, afkomstig vanuit het industrieterrein. Op deze locatie hadden wij goed zicht op het verkeer afkomstig van de N280 en de locatie alwaar het keerverbod van kracht was.”
6. Het hof stelt vast dat de ambtenaren zich bevonden in een opvallend dienstvoertuig. Dit brengt mee dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat staandehouding tot de mogelijkheden behoort. De ambtenaren verklaren dat ze de bestuurder niet hebben staandegehouden omdat zij bezig waren met een statische verkeerscontrole. In beginsel leent de - voor de mogelijkheid van staandehouding van belang zijnde - keuze van de ambtenaar voor de wijze waarop een verkeerscontrole wordt uitgevoerd zich slechts voor een uiterst marginale toetsing door de rechter.
Dit neemt echter niet weg dat de ambtenaren wel inzichtelijk dienen te maken waarom ervoor gekozen is om de verkeerscontrole zodanig vorm te geven dat na de constatering van de gedraging geen staandehouding kan plaatsvinden. Dit is in de onderhavige zaak niet gebeurd. Aldus is onvoldoende gebleken waarom zich in dit geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan.
7. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat ten onrechte toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv, door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen. Aan die onjuiste toepassing verbindt het hof de consequentie dat de beschikking, waarbij de sanctie aan de betrokkene is opgelegd, moet worden vernietigd. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
8. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 1.164,75 (= 1,5 x € 541,- x 0,5 + 2 x € 759,- x 0,5).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.164,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.