ECLI:NL:GHARL:2023:2729

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
P23/023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van terbeschikkingstelling met voorwaarden en de juridische implicaties van de maximale termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een terbeschikkinggestelde, die in een Forensisch Psychiatrisch Centrum verblijft. De rechtbank had eerder op 23 december 2022 de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar verlengd. De terbeschikkinggestelde had beroep aangetekend tegen deze beslissing, met het argument dat er gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat de terbeschikkingstelling maximaal vier jaar zou duren vanaf de oplegging. Het hof heeft de argumenten van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw, mr. I.A.C. van Mulbregt, overwogen, maar oordeelde dat de wet een maximale termijn van negen jaar voor terbeschikkingstelling met voorwaarden voorschrijft en dat de opleggingsrechter deze termijn niet kan verkorten. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en voegde gronden toe aan de overwegingen. Het hof concludeerde dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt bij de terbeschikkinggestelde over de duur van de maatregel. De advocaat-generaal, mr. E.J. Julsing-Nijenhuis, had ook geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om onderzoek naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging. Het hof oordeelde dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moest worden verlengd met een termijn van twee jaar, gezien de chronische problematiek van de terbeschikkinggestelde en de noodzaak voor voldoende begeleiding en controle. De totale maximale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zou eindigen op 20 mei 2025, en de huidige maatregel kan nog eenmaal worden verlengd met een termijn van één jaar.

Uitspraak

TBS P23/023
Beslissing d.d. 2 maart 2023
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [FPC] te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’sHertogenbosch, van 23 december 2022. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 28 november 2018, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden werd opgelegd;
  • de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 25 juni 2021, waarbij de vordering tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege werd toegewezen;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de wettelijke aantekeningen van 1 oktober 2022 tot 1 januari 2023;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 3 januari 2023;
  • de aanvullende informatie van FPC [FPC] van 9 februari 2023.
Het hof heeft ter zitting van 16 februari 2023 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.A.C. van Mulbregt, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat generaal mr. E.J. Julsing-Nijenhuis.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De terbeschikkinggestelde wil liever worden overgeplaatst naar een vervolgvoorziening in het [locatie] van Nederland, waar hij vandaan komt, dan naar de [kliniek 1] of [kliniek 2] in de provincie [provincie] , waar de kliniek aan denkt. Hij is onlangs doorgeplaatst binnen de kliniek naar een andere afdeling met meer vrijheden. Daar gaat het naar omstandigheden goed met hem.
In het opleggingsvonnis is overwogen dat de aan hem op te leggen terbeschikkingstelling krachtens artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is beperkt tot een maximumduur van vier jaren. Het vonnis geeft er geen blijk van dat dit enkel geldt wanneer zijn terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt omgezet in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en dat de deze vier jaar pas zullen aanvangen bij die omzettingsbeslissing. Dat is evenmin vermeld in de betreffende omzettingsbeslissing. Bij aanvang van zijn terbeschikkingstelling in [FPK] is steeds tegen hem gezegd dat de maatregel in totaal maximaal vier jaar zou duren. Uit de aanvullende informatie van de kliniek blijkt ook dat hij er tot het moment van de verlengingszitting vanuit is gegaan dat de maatregel in totaal niet meer dan vier jaar zou duren. Uit het verlengingsadvies volgt ook duidelijk dat er wordt uitgegaan van een andere beëindigingsdatum dan de daadwerkelijke einddatum. Volgens de raadsvrouw is bij de terbeschikkinggestelde het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat de terbeschikkingstelling maximaal vier jaar zou duren vanaf het moment van oplegging en dat zijn gemaximeerde terbeschikkingstelling eind 2022 zou eindigen. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar de beslissing van deze kamer van het hof van 21 april 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:3216), waarbij zij heeft opgemerkt zich ook bewust te zijn van de recente jurisprudentie van deze kamer op dit punt, zoals de beslissingen in de zaken met de ECLI-nummers NL:GHARL:2022:9411 en NL:GHARL:2022:11129. Op grond van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel heeft zij primair bepleit de terbeschikkingstelling te beëindigen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden en de advocaat-generaal opdracht te geven om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging op grond van artikel 6:6:13, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Meer subsidiair heeft zij bepleit de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van één jaar.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft in de beslissing waarvan beroep op goede gronden geoordeeld dat de maximale termijn van vier jaar is ingegaan vanaf het moment waarop de rechter-commissaris de vordering tot voorlopige verpleging van overheidswege heeft toegewezen en dat die termijn dus eindigt op 20 mei 2025. Uitgaande van die einddatum van de terbeschikkingstelling en de verlengingsvordering van het openbaar ministerie is een onderzoek naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging op dit moment nog niet op zijn plaats. Uit de stukken komt naar voren dat de vooruitgang van de terbeschikkinggestelde nog niet bestendigd is. Gelet op de stappen die nog moeten worden gezet in zijn traject is een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar niet aan de orde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging en tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Maximale duur en einddatum van de terbeschikkingstelling
De wet bepaalt de termijn voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden op ten hoogste negen jaar.
Een dergelijke maximale termijn kan de opleggingsrechter niet verkorten (zie ECLI:NL:HR:2013:BZ1404 en ECLI:NL:HR:2021:760). De wet eist niet dat bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden in het vonnis wordt bepaald of het indexdelict een misdrijf is dat dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtspraak van de Hoge Raad heeft ten behoeve van de rechtszekerheid ingeval van omzetting alsnog de eis gesteld dat ook bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden de opleggingsrechter dient te bepalen of het indexdelict een misdrijf is dat dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien moet ervan worden uitgegaan dat de verlengingsrechter voor wat betreft de vaststelling of er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr is gebonden aan het opleggingsvonnis.
Bij het vonnis van 28 september 2018 is de terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd en de dadelijk uitvoerbaarheid van deze maatregel bevolen door de rechtbank. De rechtbank heeft daarbij, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“De rechtbank overweegt dat de bewezen geachte vorm van de door verdachte begane overval, waarbij verdachte een (nep)vuurwapen op aangever heeft gericht die zich achter een gepantserde glas bevond en er geen andere vormen van (bedreiging met) geweld is uitgeoefend, niet is aan te merken als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De aan verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling is daarom krachtens artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht beperkt tot een maximum duur van vier jaren.”
Wat er ook zij van het oordeel van de rechtbank dat het indexdelict niet is aan te merken als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zoals overwogen is de verlengingsrechter aan dit oordeel gebonden.
De, naar het oordeel van het hof minder gelukkige, verdere bewoordingen in het vonnis van de opleggingsrechter moeten worden gelezen in de context van de wet en de rechtspraak, zoals hierboven weergegeven. De beperking van de duur van de terbeschikkingstelling tot vier jaren in het opleggingsvonnis kan niet anders betekenen dan dat een terbeschikkingstelling met verpleging na omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden beperkt is tot vier jaar. Ook verder zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit de terbeschikkinggestelde mocht afleiden dat de maatregel is beperkt tot vier jaren. Gelet hierop is bij de terbeschikkinggestelde geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt. (Zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9411.)
Het hof heeft eerder beslist dat vrijheidsbeneming als gevolg van een bevel tot voorlopige verpleging die is voorafgegaan aan de omzettingsbeslissing, meetelt mee bij de vierjaarstermijn (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2928). Uit de omzettingsbeslissing van 25 juni 2021 blijkt dat de terbeschikkinggestelde is aangehouden op grond van artikel 6:3:15 Sv wegens overtreding van de aan de terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden, waarna de rechter-commissaris op 20 mei 2021 de voorlopige verpleging van overheidswege heeft bevolen. Vanaf dat moment is de terbeschikkinggestelde (voorlopig) van overheidswege verpleegd en is de termijn van vier jaar begonnen te lopen.
Afwijzing verzoek onderzoek zorgmachtiging
Het hof acht zich op basis van de aanwezige informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep. Het hof is van oordeel dat op dit moment onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor een onderzoek naar de mogelijkheid van de afgifte van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. De kliniek werkt toe naar een overplaatsing van de terbeschikkinggestelde naar een vervolgvoorziening met een lager beveiligingsniveau in het huidige kader. Gelet op de hierna vermelde gronden voor de verlenging van de maatregel, acht het hof het vooralsnog niet verantwoord de behandeling in het kader van een zorgmachtiging voort te zetten. Het verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheid (van de afgifte van) van een zorgmachtiging wordt daarom afgewezen.
Verlenging
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van twee jaren. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
Het verlengingsadvies van FPC [FPC] houdt in dat de problematiek van de terbeschikkinggestelde chronisch van aard is. Hij zal naar verwachting nog langdurig afhankelijk zijn van een kader met voldoende begeleiding, structuur en controle om niet in conflict te raken. Het verleden toont aan dat behandeling van de terbeschikkinggestelde binnen een ander kader niet van de grond kwam. Hij heeft zich meermaals niet geconformeerd aan de hulpverlening. De indexdelicten zijn begaan in een periode dat de terbeschikkinggestelde zich, na conflicten met behandelaars, onttrok aan behandeling.
De kliniek heeft geadviseerd de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen met een termijn van twee jaar. Er is geen reden om aan te nemen dat een voorwaardelijke beëindiging dan wel een zorgmachtiging al haalbaar zijn na een verlenging van de huidige maatregel met één jaar. Daarnaast zal deze kortere verlengingstermijn er volgens de kliniek toe leiden dat de terbeschikkinggestelde zich enkel nog focust op de volgende verlengingszitting met het idee dan vrij te komen, in plaats van de - uiterst noodzakelijke - behandeling aan te gaan.
Uit de aanvullende informatie van de kliniek komt naar voren dat de houding van de terbeschikkinggestelde na de zitting van de rechtbank is veranderd. Hij houdt zich nu meer aan de gestelde grenzen en regels en volgt zijn dagprogramma. Door de toegenomen afspraakbetrouwbaarheid kan hij zich vrijer bewegen op de afdeling en in de kliniek. De terbeschikkinggestelde is recent overgeplaatst naar een andere afdeling van de kliniek met meer vrijheden om na te gaan of hij ook met deze toegenomen vrijheden om kan gaan en of hij aan voorwaarden voor begeleid verlof kan voldoen. Dit is nodig om in aanmerking te komen voor overplaatsing naar een vervolgvoorziening met een lager beveiligingsniveau, zoals [kliniek 1] en [kliniek 2] . Hier zal naar toe gewerkt moeten worden binnen de beperkte termijn die resteert, aldus de kliniek
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. De terbeschikkinggestelde wordt sinds maart 2022 behandeld in FPC [FPC] . Hij moet nog beginnen aan een resocialisatietraject met een geleidelijke uitbreiding van zijn vrijheden buiten de kliniek. Het valt niet te verwachten dat de behandeling en de resocialisatie van de terbeschikkinggestelde, ondanks de positieve verandering van zijn houding in de afgelopen maanden, over een jaar al zover zal zijn gevorderd dat hij dan verder kan worden behandeld in een ander kader dan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het hof is daarom van oordeel dat de terbeschikkingstelling moet worden verlengd met een termijn van twee jaar.
Het hof merkt daarbij nog op dat uitgaande van de vóór deze verlenging geldende expiratiedatum van 27 december 2022 de maatregel na ommekomst van de bij deze beslissing te bepalen verlenging, behoudends eventuele opschorting van de tenuitvoerlegging, zal eindigen op 27 december 2024. Zoals hiervoor is overwogen, zal de periode van vier jaar, bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr eindigen op 20 mei 2025, behoudens de gevallen als bedoeld in 6.1.19 Sv. Na ommekomst van de bij deze beslissing te bepalen verlenging is de totale maximale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van vier jaar dus nog niet bereikt. Daarom kan de huidige maatregel daarna nog eenmaal worden verlengd met een termijn van één jaar. In dat geval zal de maatregel van rechtswege eindigen als de maximale termijn van vier jaren is bereikt, vooralsnog 20 mei 2025.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheid van de afgifte van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.
Bevestigtmet aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2022 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde] .
Aldus gedaan door
mr. A.B.A.P.M. Ficq als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en dr. E.L.M. Klein Haneveld en drs. C.J.J.C.M. van Gestel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 2 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.