ECLI:NL:GHARL:2023:2477

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
21-000707-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verkrachting, mishandeling en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting en mishandeling van zijn toenmalige echtgenote, alsook voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de aangeefster. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter, maar het hof heeft deze vrijspraak bevestigd wegens onvoldoende bewijs. De zaak is complex, met meerdere feiten en een lange periode van misbruik en geweld. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar het hof heeft voldoende bewijs gevonden voor de verkrachting en mishandeling. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokkenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000707-21
Uitspraak d.d.: 22 maart 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
18-830101-19 en 18-007674-18, tegen

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1972,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 september 2021 en 8 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 3 primair tenlastegelegde, bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde en oplegging van:
- een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest;
- een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod met betrekking tot [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [naam 2] , [naam 4] , [naam 3] en [getuige 1] , met 2 weken vervangende hechtenis voor iedere overtreding van het contactverbod, met een maximum van 6 maanden. De advocaat-generaal heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof:
- de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen conform het vonnis van de rechtbank;
- de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag zal teruggeven aan verdachte.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 3 primair tenlastegelegde en veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven, de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de teruggave gelast van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het gedeeltelijk tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18-830101-19:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2019, in de gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , hebbende verdachte
- een banaan in de vagina van die [benadeelde 1] geduwd/gebracht, en/of
- zijn vinger(s) en/of hand in de vagina en/of de anus van die [benadeelde 1] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- ( meermalen) in de neus van die [benadeelde 1] heeft gebeten, en/of
- bovenop de borst althans het lichaam, van die [benadeelde 1] heeft gezeten, en/of
- ( met zijn armen) de benen van die [benadeelde 1] uit elkaar heeft geduwd en/of onder bedwang heeft gehouden, en/of
- die [benadeelde 1] de woorden heeft toegevoegd "Je moet me pijpen", en/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde 1]
en/of (aldus) voor die [benadeelde 1] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 1 februari 2018, in de gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, (telkens) met [benadeelde 2] , geboren [geboortedatum 1] , die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het (tong)zoenen van die [benadeelde 2] , en/of
- het betasten/wrijven over de (al dan niet met kleding bedekte) borst(en) en/of bil(len) en/of schaamstreek van die [benadeelde 2] ,
terwijl die [benadeelde 2] in die periode een kind was dat hij, verdachte, verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin;
3. primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 20 oktober 2018, in de gemeente [gemeente 3] en/of gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes penis in de mond van die [benadeelde 2] geduwd/gebracht, en/of
- zijn, verdachtes, tong en/of vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 2] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte
- over de vagina, billen en/of borsten van die [benadeelde 2] heeft gewreven, en/of
- die [benadeelde 2] in bedwang heeft gehouden door zijn, verdachtes, hand(en) op haar mond te duwen/drukken, en/of door (gedeeltelijk) op haar te gaan liggen, en/of
- met zijn hand(en) het hoofd van die [benadeelde 2] (stevig) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) het hoofd van die [benadeelde 2] naar zijn, verdachtes, penis geduwd/gedrukt, en/of
- de broek en/of onderbroek van die [benadeelde 2] naar beneden heeft getrokken, en/of
- de benen van die [benadeelde 2] uit elkaar heeft geduwd, en/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde 2] ,
en/of (aldus) voor die [benadeelde 2] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan terwijl die [benadeelde 2] in die periode een kind was dat hij, verdachte, verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin;
3. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 20 oktober 2018, in de gemeente [gemeente 3] en/of gemeente [gemeente 1] althans in Nederland, (telkens) met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum 1] die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde 2] , en/of
- duwen/brengen en/of houden van zijn, verdachtes, tong en of vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 2] , en/of
- het betasten/wrijven over de (al dan niet met kleding bedekte) borst(en) en of bi(len) en of schaamstreek van die [benadeelde 2] , en/of
- het laten vastpakken/vasthouden van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde 2] , en/of
- het dwingen/instrueren van die [benadeelde 2] om met haar hand heen en weer gaande bewegingen te maken om zijn, verdachtes, penis, en/of
- het tongzoenen van die [benadeelde 2]
terwijl die [benadeelde 2] in die periode een kind was dat hij, verdachte, verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 19 januari 2019, in de gemeente [gemeente 1] , zijn echtgenote, [benadeelde 1] , heeft mishandeld door die [benadeelde 1] in de neus te bijten en/of in een vinger te bijten;
in de zaak met parketnummer 18-007674-18:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2017, te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 2] , zijn echtgenote, [benadeelde 1] , heeft mishandeld door met beide handen de keel/hals/nek van die [benadeelde 1] vast te pakken, en/of (vervolgens) (met kracht) in de keel/hals/nek van die [benadeelde 1] te knijpen en/of te drukken en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden, en/of (vervolgens) die [benadeelde 1] (met kracht) tegen een traphekje te duwen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2017 tot en met 20 december 2017, te [plaats 2] , in de gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een gaspistool, merk [merk] , model [model] en/of een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 7 centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft in de zaak met parketnummer 18-830101-19 vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3 primair en subsidiair en 4 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat er wat betreft de feiten 1, 2, 3 primair en subsidiair onvoldoende objectief bewijs voorhanden is dat de aangiftes ondersteunt. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat het noodzakelijke objectieve bewijs ontbreekt dat verdachte aangeefster opzettelijk in haar vinger heeft gebeten en – als dat zo is – dat niet een speelse actie was die achteraf gezien misschien iets te hard aankwam.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde is door de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de aangiften van aangeefsters voldoende betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Verder heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Aangeefster [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) beschuldigt verdachte, haar toenmalige echtgenoot, (onder meer) ervan dat hij haar op 19 januari 2019 heeft verkracht. De destijds minderjarige aangeefster [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) beschuldigt verdachte, haar toenmalige stiefvader, ervan dat hij haar – kort gezegd – in de periode van 1 oktober 2014 tot 20 oktober 2018 seksueel heeft misbruikt. Verdachte ontkent deze beschuldigingen. Zoals vaker in zedenzaken bevat het dossier geen verklaringen van ooggetuigen van de tenlastegelegde verkrachting en het seksueel misbruik.
Wettelijk kader
Het hof stelt voorop dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen in het geval dat de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. [1]
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, zoals vaak het geval is bij zedenzaken, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. [2] Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu (“van horen zeggen”)-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. [3] Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de de auditu (“van horen zeggen”)-getuige persoonlijk heeft gedaan voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis spelen als steunbewijs naast de verklaring van het slachtoffer. [4] Het is niet (per se) vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen. [5]
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
[benadeelde 1] heeft zeer uitgebreid en consistent verklaard over de gebeurtenissen op 19 januari 2019 waarbij zij ook vernederende feiten heeft genoemd. Het hof acht de door haar afgelegde verklaringen authentiek en betrouwbaar. Het dossier bevat voldoende objectief steunbewijs voor haar verklaring. Zo vindt de context waarin de verkrachting zich heeft afgespeeld bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 1] , de moeder van [benadeelde 1] . [getuige 1] verklaart niet alleen over wat [benadeelde 1] aan haar heeft verteld over die avond, maar ook over haar eigen waarnemingen. Zo wordt de verklaring van [benadeelde 1] dat zij die bewuste avond een bericht naar haar moeder heeft gestuurd via de tablet van [naam 4] inhoudende dat zij geen telefoon had omdat verdachte deze van haar had afgepakt, bevestigd door de verklaring van [getuige 1] over voornoemde gang van zaken. [getuige 1] verklaart verder dat het verdachte was die de telefoon van [benadeelde 1] opnam, toen zij [benadeelde 1] daarop probeerde te bellen. Verder verklaart [getuige 1] dat zij [benadeelde 1] de volgende dag via de telefoon sprak en dat [benadeelde 1] vertelde dat zij de hele nacht niet had geslapen en dat zij zo bang was geweest dat zij het in haar broek had gedaan. Toen [getuige 1] vervolgens met haar echtgenoot naar de woning van verdachte en [benadeelde 1] ging, zag zij [benadeelde 1] in de woonkamer op de bank slapen. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat zij haar dochter als een hoopje onder de deken op de bank aantrof. [getuige 1] kon aan het gedrag van [benadeelde 1] merken dat er iets was gebeurd. Haar gedrag was anders dan normaal. Na ongeveer een week vertelde [benadeelde 1] aan [getuige 1] wat er was gebeurd. Daar zat emotie bij, ze vertelde het niet tussen neus en lippen door.
De verkrachting van [benadeelde 1] vond plaats aan het eind van de relatie tussen verdachte en [benadeelde 1] , welke relatie werd gekenmerkt door gewelddadigheden van verdachte jegens [benadeelde 1] . De verklaring van [benadeelde 1] wordt op dit punt ondersteund door de verklaringen van [benadeelde 2] en [naam 1] (kinderen van aangeefster), de buren uit [plaats 1] en de buurvrouw uit [gemeente 1] , die allemaal verklaren over agressief en/of gewelddadig gedrag van verdachte jegens [benadeelde 1] .
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde
Met de verdediging, de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof acht het van belang voorop te stellen dat de door [benadeelde 2] afgelegde verklaringen, inhoudende dat verdachte haar seksueel heeft misbruikt op de wijze zoals in de tenlastelegging onder 2 en 3 subsidiair is omschreven, gedetailleerd en consistent zijn en op het hof authentiek overkomen.
Het hof komt echter wegens een gebrek aan voldoende concreet, specifiek en nauwkeurig in de tijd te plaatsen steunbewijs tot een vrijspraak van het onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof constateert dat er sprake is van een dynamische gezinsstructuur, met veel verhuizingen, waarin het er regelmatig roerig aan toe ging. Tegen die achtergrond is niet altijd (volledig) duidelijk bij verklaringen op welke periode die slaan (en soms ook) op welke specifieke incidenten ze betrekking hebben.
Onder 2 is tenlastegelegd dat verdachte in de gemeente [gemeente 2] [benadeelde 2] heeft ge(tong)zoend en haar heeft betast over de (al dan niet met kleding bedekte) borsten, billen en schaamstreek. Dit feit heeft betrekking op de periode dat het gezin in [plaats 1] woonde. [benadeelde 1] , de moeder van [benadeelde 2] , heeft over de periode in [plaats 1] verklaard dat [benadeelde 2] haar heeft verteld dat verdachte een keer aan haar billen had gezeten. Daarnaast heeft [benadeelde 2] haar een keer verteld dat verdachte haar op de mond had gezoend. Hoewel [benadeelde 1] daarbij niet heeft verklaard dat dat in [plaats 1] was, neemt het hof dat wel aan gelet op hetgeen [benadeelde 2] daarover heeft verklaard. Deze verklaringen kunnen echter, gelet op hetgeen het hof heeft vooropgesteld, niet als steunbewijs dienen, nu het niet gaat om eigen waarnemingen van [benadeelde 1] maar om de auditu (“van horen zeggen”)-verklaringen
De vader van [benadeelde 2] , [getuige 2] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [benadeelde 2] overdreven, vol op de mond zoende. Het hof kan aan de hand van de verklaring van deze getuige echter niet vaststellen in welke periode hij deze waarneming heeft gedaan, zodat die verklaring niet als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van [benadeelde 2] voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde. [getuige 2] heeft ook nog verklaard over de periode in [plaats 1] dat [benadeelde 2] – als hij haar weer naar huis in [plaats 1] bracht – huilde en zei dat ze bang voor [verdachte ] was en niet naar hem toe wilde. Ook deze verklaring is onvoldoende om als steunbewijs te dienen, omdat wat hij van [benadeelde 2] gehoord heeft onvoldoende specifiek is om het direct te koppelen aan het onder 2 tenlastegelegde. Verder acht het hof – anders dan de rechtbank – de verklaring van [getuige 3] , inhoudende dat verdachte haar eenmaal op de mond zoende (zonder tong), onvoldoende om als steunbewijs voor de verklaring van [benadeelde 2] te dienen. Tenslotte betreffen de verklaringen van getuige [getuige 1] , oma van [benadeelde 2] , en getuige [getuige 4] , vertrouwenspersoon op de school van [benadeelde 2] , de auditu (“van horen zeggen”)-verklaringen en zijn daarnaast onvoldoende specifiek in verband met het onder 2 tenlastegelegde en kunnen naar het oordeel van het hof daarom evenmin als steunbewijs voor het onder 2 tenlastegelegde dienen.
Onder 3 subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte in de gemeente [gemeente 3] en/of in de gemeente [gemeente 1] ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde 2] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde 2] . Dit feit heeft betrekking op de periode dat het gezin in [plaats 3] en in [gemeente 1] woonde. [benadeelde 2] heeft verklaard dat verdachte in [plaats 3] is begonnen met haar te vingeren. Een paar weken later begon ook het beffen. Ook moest ze verdachte aftrekken. In [gemeente 1] ging het misbruik door en kwam ook het pijpen erbij.
De omstandigheid dat [benadeelde 1] verdachte in [gemeente 1] op een avond uit de slaapkamer van [benadeelde 2] heeft zien komen en verdachte boos werd toen [benadeelde 1] hem vroeg wat hij daar deed, acht het hof – mede gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad [6] – onvoldoende om te dienen als steunbewijs. Dat geldt ook voor de keer dat [benadeelde 1] [benadeelde 2] op [plaats 3] uit de slaapkamer van [benadeelde 1] en verdachte heeft zien komen en verdachte daar op bed lag. Daarbij speelt een rol dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het binnen het gezin ongebruikelijk was dat verdachte op de kamer van [benadeelde 2] kwam en – andersom – dat [benadeelde 2] op de slaapkamer van haar moeder en stiefvader kwam.
Ook voor dit feit kunnen de verklaringen zoals die zich in het dossier bevinden, zoals over het zoenen op de mond van [benadeelde 2] door verdachte, naar het oordeel van het hof niet als voldoende steunbewijs dienen voor het seksueel misbruik.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat ten aanzien van de feiten zoals tenlastegelegd onder 2 en 3 met parketnummer 18-830101-19 onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. Het hof zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 4 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 4 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft erkend dat hij [benadeelde 1] – tot bloedens toe – in haar vinger heeft gebeten. Volgens verdachte ging het om een grap en had hij niet de intentie om haar te mishandelen. Het hof is echter van oordeel dat verdachte de grenzen van een grap heeft overschreden en dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van pijn en letsel bij [benadeelde 1] . Het hof verwerpt aldus het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde
Verdachte heeft deze feiten op de zitting niet betwist. Het hof volstaat met de vaststelling dat beide feiten bewezen kunnen worden op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 18-830101-19:
1.
hij op 19 januari 2019, in de gemeente [gemeente 1] , door geweld of andere feitelijkheden [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , hebbende verdachte
- een banaan in de vagina van die [benadeelde 1] geduwd, en
- zijn vingers en hand in de vagina en de anus van die [benadeelde 1] geduwd,
en bestaande dat geweld of andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- bovenop de borst, van die [benadeelde 1] heeft gezeten, en (met zijn armen) de benen van die [benadeelde 1] uit elkaar heeft geduwd en onder bedwang heeft gehouden, en
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde 1] ;
4.
hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 19 januari 2019, in de gemeente [gemeente 1] , zijn echtgenote, [benadeelde 1] , heeft mishandeld door die [benadeelde 1] in een vinger te bijten;
in de zaak met parketnummer 18-007674-18:
1.
hij op 19 december 2017, te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 2] , zijn echtgenote, [benadeelde 1] , heeft mishandeld door met beide handen de keel van die [benadeelde 1] vast te pakken en vervolgens die [benadeelde 1] met kracht tegen een traphekje te duwen;
2.
hij in de periode van 19 december 2017 tot en met 20 december 2017, te [plaats 2] , in de gemeente [gemeente 2] , een wapen van categorie III, te weten een gaspistool, merk [merk] , model [model] en een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 7 centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.
Het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 4 en in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
telkens: mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.
Het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de feiten wegneemt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 19 januari 2019 schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn toenmalige echtgenote. Door te handelen op de wijze zoals is bewezenverklaard, heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster, voor wie het bewezenverklaarde buitengewoon vernederend en traumatisch moet zijn geweest. Verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van aangeefster ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Daarnaast heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige echtgenote, door haar in de vinger te bijten en haar beet te pakken bij haar keel en met kracht tegen een traphekje te duwen. Slachtoffers van feiten als het onderhavige, lijden dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid, wat te meer geldt nu de feiten zich hebben voltrokken in de echtelijke woning, zijnde een plek waar iemand zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Ten slotte heeft verdachte een gaspistool met zeven bijbehorende scherpe patronen, alle van categorie III, voorhanden gehad. Het bezit van een dergelijk wapen met bijbehorende munitie is verboden, omdat het onaanvaardbare risico's voor de samenleving oplevert.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor de straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Deze oriëntatiepunten nemen bij een verkrachting – op welk feit het zwaartepunt ligt in deze zaak – met een (relatief) beperkte mate van dwang als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken, alsmede uit de zich in het dossier bevindende rapportages. Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 6 februari 2023 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. In zoverre is er geen reden om in strafverzwarende zin af te wijken van het hiervoor vermelde oriëntatiepunt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Daarvan zal een gedeelte, te weten 6 maanden, voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van drie jaren. Dit om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de oplegging van een contactverbod met aangeefster [benadeelde 1] als bijzondere voorwaarde mogelijk te maken. In verband met de vrijspraak van de feiten 2 en 3 is de straf lager dan in eerste aanleg is opgelegd en de straf die is geëist door de advocaat-generaal.
Het hof ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen met anderen dan aangeefster [benadeelde 1] , dan wel, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Evenmin ziet het hof aanleiding om te bevelen dat het als bijzondere voorwaarde op te leggen contactverbod dadelijk uitvoerbaar is, nu (mede gelet op het meest recente reclasseringsrapport en het feit dat verdachte al enige tijd weer in vrijheid is) niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof zal ten aanzien van het contactverbod met aangeefster [benadeelde 1] bepalen dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] – ook niet als contact door [benadeelde 1] wordt gezocht – behalve als dat contact plaatsvindt in het kader van de nog vast te stellen omgangsregeling omtrent de minderjarige kinderen [naam 2] en [naam 4] , waarbij geldt dat de communicatie enkel zal verlopen via hun beider advocaten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof acht, gelet op de hoogte van de door het hof op te leggen straf en de duur die verdachte sinds de schorsing (en latere opheffing) van de voorlopige hechtenis al in vrijheid is, niet aangewezen om, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, een bevel tot gevangenneming van de verdachte te geven en zal daar dan ook niet toe overgaan.

Beslag

Onder verdachte is een bedrag van € 2.505,- in beslag genomen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat dit aan de verdachte toebehorende geldbedrag is verkregen door middel van het bewezenverklaarde of overigens vatbaar is voor verbeurdverklaring. Het bedrag van € 2.505,- dient daarom aan hem te worden teruggegeven.

Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.481,64, bestaande uit € 481,64 materiële schade en € 9.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.481,64. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de materiële schade ad € 481,64 is voldoende onderbouwd en komt daarom geheel voor toewijzing in aanmerking. Het hof schat de omvang van de immateriële schade, waarbij tevens is gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen, op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 5.000,-. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 5.481,64 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen aanvangsdatum.
Het hof zal de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , behalve indien dat contact plaatsvindt in het kader van de nog vast te stellen omgangsregeling omtrent de minderjarige kinderen [naam 2] en [naam 4] , waarbij geldt dat de communicatie enkel zal verlopen via hun beider advocaten.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag ter hoogte van € 2.505,00.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.481,64 (vijfduizend vierhonderdeenentachtig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 481,64 (vierhonderdeenentachtig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-007674-18 onder 1 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 18-830101-19 onder 1 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.481,64 (vijfduizend vierhonderdeenentachtig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 481,64 (vierhonderdeenentachtig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
19 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. K. Gilhuis en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 22 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
2.HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144.
3.Zie bijvoorbeeld HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247.
4.Zie bijvoorbeeld HR 8 september 2015, ECLI NL:HR:2015:2483 en HR 22 december 2015:ECLI:NL:HR:2015:3638.
5.HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717.
6.HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:261.