In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de premieheffing voor de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de schending van de hoorplicht door de Inspecteur. Belanghebbende, die zowel de Australische als de Nederlandse nationaliteit heeft, ontving in 2016 een pensioen uit Australië en kreeg een aanslag in de inkomstenbelasting en een aanslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW opgelegd. De Inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk en het beroep tegen de aanslag ZVW ongegrond.
Belanghebbende stelde dat de premieheffing voor de ZVW als belastingheffing moet worden aangemerkt en dat de hoorplicht door de Inspecteur is geschonden. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur ten onrechte geen kennis heeft genomen van de digitaal ingediende reactie van belanghebbende, waardoor de hoorplicht is geschonden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond op deze grond. Het Hof oordeelde verder dat de premieheffing voor de ZVW niet kan worden aangemerkt als belastingheffing, omdat deze niet onder het belastingverdrag tussen Nederland en Australië valt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing over de aanslag IB/PVV, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de differentiatie tussen belastingheffing en premieheffing in het kader van sociale verzekeringen.