In deze zaak gaat het om een inwoner van Nederland die in 2009 een pensioen ontving uit Australië. De Belastingdienst had hem aanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet, waarbij het pensioen werd meegerekend als premie-inkomen. De belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat het Australische pensioen niet tot het premie-inkomen behoort, met een beroep op verdragen ter voorkoming van dubbele belasting en sociale zekerheid. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting werd het standpunt van de belanghebbende verder toegelicht. Hij stelde dat de belastingheffing in Australië op zijn pensioen gelijkgesteld kan worden aan premieheffing, wat zou leiden tot dubbele premieheffing in Nederland. Het Hof oordeelde echter dat de heffing van premies voor de sociale verzekeringen in Nederland niet als belastingheffing kan worden aangemerkt en dat de verdragen niet van toepassing zijn op de heffing van premies. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de scheiding tussen belastingheffing en premieheffing en de noodzaak om verdragsbepalingen strikt te interpreteren. De belanghebbende had geen gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente, waardoor ook dit onderdeel van het beroep ongegrond werd verklaard.