ECLI:NL:HR:2016:704

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/03689
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over premieheffing en belastingheffing in relatie tot Australisch pensioen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de premieheffing en belastingheffing over een pensioen dat door een belanghebbende uit Australië werd ontvangen. De belanghebbende, die zowel de Nederlandse als de Australische nationaliteit heeft, woonde in 2009 in Nederland en ontving een pensioen uit Australië dat hij had opgebouwd in overheidsdienst. De Inspecteur had de aangifte van de belanghebbende gevolgd en aanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De belanghebbende stelde dat het door hem ontvangen pensioen niet onder de premieheffing viel, omdat de heffing door Australië niet als premieheffing kon worden aangemerkt.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat het Belastingverdrag Nederland-Australië niet van toepassing was op de heffing van premies voor sociale verzekeringen in Nederland. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de heffing van belasting door Australië niet kan worden aangemerkt als premieheffing in de zin van de relevante Nederlandse wetgeving. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot cassatie, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de wetgever met het begrip 'premieheffing' ook belastingen in een ander belastingstelsel bedoelde.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de regels omtrent premieheffing en belastingheffing in internationale contexten, vooral in relatie tot sociale verzekeringen en pensioenuitkeringen.

Uitspraak

22 april 2016
nr. 15/03689
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 30 juni 2015, nrs. 14/00605 en 14/00606, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 13/5001 en AWB 13/5002) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: inkomensafhankelijke bijdrage Zvw). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende woonde gedurende het gehele jaar 2009 in Nederland. Hij heeft zowel de Nederlandse als de Australische nationaliteit.
2.1.2.
Belanghebbende ontving in 2009 uitsluitend een pensioen uit Australië, dat hij heeft opgebouwd in overheidsdienst aldaar. Ter zake daarvan heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 een bedrag aangegeven van € 20.002.
2.1.3.
De Sociale Verzekeringsbank heeft belanghebbende op zijn verzoek vrijstelling verleend van de verzekeringsplicht op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet. Van de verzekeringsplicht op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) is geen vrijstelling verleend.
2.1.4.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen heeft de Inspecteur de aangifte gevolgd en het belastbare inkomen uit werk en woning, het premie-inkomen als bedoeld in artikel 8 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) en het bijdrage-inkomen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet vastgesteld op € 20.002. Voor het gehele bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting is een aftrek verleend ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Na aftrek van een gecombineerde heffingskorting van € 869 bedraagt de aanslag IB/PVV € 1.561, welk bedrag geheel bestaat uit verschuldigde premie AWBZ. De opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw bedraagt € 960.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of het door belanghebbende genoten Australische pensioen behoort tot het premie-inkomen respectievelijk het bijdrage-inkomen.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat het Belastingverdrag Nederland-Australië betrekking heeft op belastingheffing, zodat dat verdrag niet van toepassing is op de heffing in Nederland van premies voor de sociale verzekeringswetten.
2.2.3.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het Socialezekerheidsverdrag Nederland-Australië niet van toepassing is op de heffing van premie AWBZ en op de heffing van inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, omdat in artikel 2, lid 7, van dit verdrag is bepaald dat het niet van toepassing is op regelingen inzake sociale en medische bijstand.
2.2.4.
Belanghebbendes beroep op artikel 2.3, letter b, Regeling Wfsv (tekst 2009) respectievelijk artikel 5.6, letter b, Regeling zorgverzekering (tekst 2009) heeft het Hof verworpen. Voor het buiten aanmerking laten van een gedeelte van het premie-inkomen is als voorwaarde gesteld dat dat gedeelte moet zijn onderworpen aan de premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van een andere mogendheid respectievelijk premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten van een andere mogendheid. De heffing van belasting door Australië kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als premieheffing in vorenbedoelde zin.
2.3.1.
De klachten richten zich onder meer tegen het hiervoor in 2.2.4 omschreven oordeel van het Hof met het betoog dat het Hof ten onrechte uitgaat van een formeel premiebegrip in plaats van een materieel premiebegrip. Het door belanghebbende genoten Australische pensioen is in feite onderworpen aan premieheffingen door Australië, aangezien aldaar onder de naam belasting bijdragen worden geheven voor de Australische wettelijke gezondheids- en ouderdomszorg, aldus dit betoog.
2.3.2.
De klachten falen in zoverre. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetgever met het begrip “premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden” in artikel 2.3, letter b, Regeling Wfsv (tekst 2009) respectievelijk het begrip “premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten” in artikel 5.6, letter b, Regeling zorgverzekering (tekst 2009), tevens het oog had op de heffing van belastingen in een belastingstelsel dat mede strekt tot de financiering van de sociale zekerheid.
2.3.3.
De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.