In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen erfpachters en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten over de uitleg van een bepaling in de erfpachtakte met betrekking tot de herziening van de canon. De erfpachters, hierna aangeduid als [appellanten], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 23 februari 2022 is uitgesproken. De rechtbank had de vorderingen van [appellanten] afgewezen, waarbij zij vroegen om een verklaring voor recht dat zij ook na 8 juni 2020 de bevoegdheid hadden om een canonherziening te verzoeken. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot herziening te laat was ingediend.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de partijen hun standpunten hebben toegelicht. [Appellanten] stelden dat de uitleg van de erfpachtakte niet inhoudt dat het verzoek tot herziening uiterlijk op 8 juni 2020 moest worden ingediend. Het hof heeft de relevante feiten en de inhoud van de erfpachtakte in overweging genomen. Het hof concludeert dat de bepaling in de akte duidelijk is en dat het verzoek tot herziening vóór het verstrijken van het eerste tijdvak van vijftien jaar op 8 juni 2020 moest worden ingediend. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellanten] af.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in notariële akten en de noodzaak voor partijen om zich aan deze afspraken te houden. Het hof oordeelt dat de uitleg van de erfpachtakte door Natuurmonumenten correct is en dat de bezwaren van [appellanten] niet slagen. Tevens wordt [appellanten] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.