Uitspraak
en bij de kantonrechter optrad als verweerder en ook als verzoeker in het tegenverzoek,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en ook als verweerster in het tegenverzoek,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep (met producties).
2.De kern van de zaak
€ 9.775,- te mogen verrekenen met door hem aan [geïntimeerde] verschuldigde bedragen, heeft de kantonrechter afgewezen.
3.Het oordeel van het hof
Dan heeft [naam2] zonder toestemming geld meegenomen waar ik GEEN toestemming voor heb gegeven”. [naam2] en [geïntimeerde] hebben daarop gereageerd met “
Van geld weten wij niks (…)”. Daarnaast hebben zij zich middels diezelfde e-mail ziekgemeld.
Onlangs is er geld gestolen uit mijn koffer. Het ging om een fors bedrag. Deze koffer stond op het werk. Bijna niemand wist dat ik het kasgeld geld in die actekoffer bewaar. Dat waren behalve ikzelf, jullie tweeën. ik verdacht aanvankelijk [naam2] èn [geïntimeerde] van de diefstal. Dat heb Ik ook geschreven per mail op 25 maart 2022, en per direct gevraagd om teruggave van dat geld, waarop [naam2] en [geïntimeerde] dezelfde dag schreven: "Van geld weten wij niks". Omdat ik geen bewijs van de diefstal had, kon ik daar geen consequenties aan verbinden.
€ 2.550,-. Of het gegeven dat [geïntimeerde] daar wetenschap van had maar daar richting [naam1] geen melding van heeft gemaakt, richting haar een dringende reden voor ontslag oplevert, kan in het midden blijven. Ook als dat het geval is, luidt de conclusie namelijk dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Dat laat zich als volgt toelichten.
jullie krijgen ontslag op staande voet” of woorden van gelijke strekking heeft uitgesproken terwijl [naam2] in de deuropening stond. Die woorden heeft hij dus uitgesproken voordat het gestelde geweld, voor zover daar sprake van is geweest, zich had voorgedaan. De enige potentiële dringende reden waar [naam1] toen wetenschap van had was het wegnemen van het geld door [naam2] , dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was en dit niet aan [naam1] had verteld. Die wetenschap achtte hij op dat moment kennelijk voldoende voor een ontslag op staande voet van [geïntimeerde] . Niet valt in te zien waarom dan nog tot 19 april 2022 gewacht moest worden met het daadwerkelijk geven van het ontslag op staande voet op die grond.
€ 1.000,- netto dat [naam1] in februari 2022 aan [naam2] en [geïntimeerde] gezamenlijk heeft betaald. Volgens [naam1] ging het hier om een blijfbonus, en heeft hij recht op terugbetaling. Hij stelt dat [naam2] en [geïntimeerde] niet hebben voldaan aan de aan de bonus verbonden voorwaarde dat ze tot het einde van 2022 in dienst van [naam1] zouden blijven. [geïntimeerde] daarentegen betoogt dat het hier gaat om een regulier onderdeel van haar salaris, en om die reden maakt zij aanspraak op (het pro rata deel van) een bedrag van
€ 1.000,- netto per maand tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
€ 1.000,- netto die (volledig) aan haar toekwam. Zowel het verzoek van [naam1] als het verzoek van [geïntimeerde] zal om die reden worden afgewezen.
4.De beslissing
- € 343,- aan griffierecht;
- € 1.672,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x tarief I in hoger beroep € 836,-);