ECLI:NL:GHARL:2023:10424

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.323.523
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en bruidsgave in internationaal huwelijk met Marokkaans recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en bruidsgave tussen een man en een vrouw die in Marokko zijn gehuwd. De man, met de Nederlandse nationaliteit, heeft op 1 december 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Gelderland heeft op 28 november 2022 de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht om € 379 per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, evenals een bruidsgave van 100.000 Marokkaanse Dirham. De man is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de vrouw zich grievend heeft gedragen en dat hij geen bruidsgave hoeft te betalen omdat het huwelijk niet is geconsummeerd. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en bevestigt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof past Nederlands recht toe op de alimentatie en Marokkaans recht op de bruidsgave. Uiteindelijk vernietigt het hof de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie, omdat de vrouw in staat wordt geacht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien, en bevestigt de verplichting tot terugbetaling van de ontvangen alimentatie. De bruidsgave blijft echter in stand, omdat het huwelijk geacht wordt geconsummeerd te zijn, ondanks de argumenten van de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.323.523 en 200.323.364
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396769)
beschikking van 7 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 28 februari 2023;
- het verweerschrift met productie 1;
- een journaalbericht van mr. Karami van 8 augustus 2023 met productie 5;
- een journaalbericht van mr. Gerrits van 31 augustus 2023 met uitkeringsspecificaties;
- een journaalbericht van mr. Karami van 1 september 2023 met salarisspecificaties;
- een journaalbericht van mr. Karami van 5 september 2023 met een uitzendovereenkomst.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten waarbij mr. A. Azauiyat waarnam voor mr. Karami. Ook werd ieder van partijen bijgestaan door een tolk.

3.De feiten en verzoeken

3.1
Partijen zijn [in] 2019 in [plaats1] , Marokko, met elkaar gehuwd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
De man heeft op 1 december 2021 een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 maart 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.
3.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder bepaald:
  • dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 379 per maand zal betalen vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • dat de man ter voldoening van de bruidsgave aan de vrouw 100.000 Marokkaanse Dirham (MAD) dient te voldoen binnen een maand na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tegen de wisselkoers van de dag van uitbetaling.
Deze beide beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ook is bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.5
De man is het niet eens van de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de bruidsgave en de partneralimentatie. Hij is met zeven grieven in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof:
het verzoek van de vrouw aangaande partneralimentatie af te wijzen, dan wel de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen;
het verzoek van de vrouw aangaande de bruidsgave af te wijzen en de verzoeken van de man toe te wijzen, inhoudende:
primair: dat de vrouw de reeds ontvangen bruidsgave ter waarde van € 4.300,19 dient terug te betalen,
subsidiair: te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 2.525,28 ten behoeve van de bruidsgave,
meer subsidiair: te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 5.118,11 ten behoeve van de bruidsgave;
de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure;
althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
3.6
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en zijn verzoeken af te wijzen/te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de proceskosten.

4.De kern van de zaak

4.1
Partijen zijn gehuwd in Marokko conform de wetten van de Koran en de moslimtraditie. In de huwelijksakte is opgenomen dat het huwelijk is gesloten met een bruidsschat (het hof leest: bruidsgave) van 26.000 MAD in de vorm van juwelen en sieraden en een bedrag in contanten van 120.000 MAD. In die huwelijksakte staat verder dat de vrouw erkent de juwelen en sieraden en een bedrag van 20.000 MAD te hebben ontvangen, en dat de resterende 100.000 MAD nog in haar bezit moet komen.
4.2
De vrouw heeft bij de rechtbank gesteld dat zij nog recht heeft op die resterende 100.000 MAD en zij heeft daarom de rechtbank verzocht de man te veroordelen tot betaling daarvan. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hij helemaal geen bruidsgave hoeft te voldoen, omdat het huwelijk is vernietigd vóór de consummatie. De vrouw dient volgens de man dus juist hetgeen zij al ontvangen heeft aan de man te retourneren. De rechtbank is de man daarin niet gevolgd en heeft overwogen dat consummatie van het huwelijk geen voorwaarde is voor uitbetaling van de bruidsgave. Ten overvloede heeft de rechtbank nog overwogen dat voor zover consummatie van het huwelijk al een voorwaarde is voor de verschuldigdheid van de bruidsgave, op grond van de feitelijke gang van zaken het huwelijk geacht wordt geconsummeerd te zijn. De man is dus gehouden de resterende 100.000 MAD van de bruidsgave nog aan de vrouw te betalen. Daar is de man het niet mee eens.
4.3
Ook heeft de vrouw in eerste aanleg verzocht om een door de man aan haar te betalen partneralimentatie van € 6.000 per maand. Dat is door de rechtbank niet toegewezen. Op grond van de inkomensgegevens van de man en diens lasten komt de rechtbank er namelijk op uit dat de man een draagkracht heeft van € 254 netto per maand (bruto € 379 per maand). Omdat dit minder is dan de aanvullende behoefte van de vrouw legt de rechtbank de man op om de vrouw maandelijks € 379 te betalen. Ook daar is de man het niet mee eens.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Partijen hebben verschillende nationaliteiten – de man de Nederlandse en de Irakese, en de vrouw de Marokkaanse - en hun huwelijk is voltrokken in Marokko. Daardoor heeft deze zaak een internationaal karakter en in een dergelijk geval stelt het hof ambtshalve vast of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de voorliggende verzoeken omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden op het moment van indiening. [1] Ten aanzien van het verzoek inzake de partneralimentatie is door de rechtbank Nederlands recht toegepast en omdat geen van partijen hiertegen een grief heeft gericht, is het hof hier in hoger beroep aan gebonden en zal ook het hof Nederlands recht toepassen.
5.2
Op het verzoek ten aanzien van de bruidsgave heeft de rechtbank Marokkaans recht toegepast. Daartegen is geen grief gericht zodat het hof ook Marokkaans recht zal toepassen bij de beoordeling van dit geschilpunt. In zijn hierna te bespreken zesde grief lijkt de man te stellen dat (voor het overige) Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is, hetgeen de vrouw overigens betwist. Wat daar echter ook van zij, er is door partijen niet gesteld of onderbouwd dat tussen hen een gemeenschap van goederen bestaat of dat er nog overig te verdelen huwelijksvermogen is. Er zijn ook geen verzoeken geformuleerd die daar op zien. De verzoeken zien enkel op de bruidsgave. Grief 6 van de man faalt voor zover die ziet op de toepassing van Nederlands recht.
de partneralimentatie
grievend gedrag
5.3
In zijn meest ver strekkende grief stelt de man dat de vrouw zich jegens hem zodanig grievend heeft gedragen dat tussen hen de lotsverbondenheid is verbroken. Als gevolg daarvan stelt de man niet meer gehouden te zijn om de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud te voldoen. Dit grievend gedrag bestaat er volgens de man uit dat de vrouw slechts met hem is gehuwd om in Nederland een verblijfsvergunning te verkrijgen. Toen dat eenmaal in gang was gezet en de vergunning werd verstrekt of verstrekt leek te worden heeft de vrouw de man verlaten. Nadat de man een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend heeft de vrouw - kennelijk met het doel haar verblijfsstatus niet te verliezen - tegen de man een valse aangifte van huiselijk geweld gedaan. De vrouw betwist de stellingen van de man gemotiveerd.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Door het huwelijk ontstaat lotsverbondenheid. Die lotsverbondenheid vormt de grondslag voor het ontstaan van de onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar niet voor de voortduring van die verplichting. Bij het vaststellen van een dergelijke onderhoudsverplichting tussen
ex-echtgenoten houdt de rechter rekening met de behoefte van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige. De rechter kan echter ook rekening houden met niet-financiële factoren, zoals grievend gedrag van de ene echtgenoot jegens de andere. Daarbij dient dan gedacht te worden aan zeer uitzonderlijke gevallen waarbij het genoemde gedrag het normale ver te buiten gaat. Een dergelijk oordeel is dan niet gebaseerd op het vervallen van de lotsverbondenheid, maar op de vaststelling dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (zie Hoge Raad 20 december 2013 en 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2013:2058 en ECLI:NL:HR:2018:695).
5.5
De beoordeling van een beroep op dergelijke niet-financiële factoren gaat vooraf aan de beoordeling van behoefte en draagkracht. Vanwege het definitieve en voor de onderhoud verzoekende echtgenoot mogelijk ingrijpende karakter van een dergelijk oordeel, worden hoge eisen gesteld aan de stelplicht van de partij die zich daarop beroept en past de rechter terughoudendheid bij het oordeel dat betaling van partneralimentatie niet kan worden gevergd.
5.6
Tegen het licht van dit beoordelingskader heeft de man naar het oordeel van het hof te weinig aangevoerd om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van hem een bijdrage in haar levensonderhoud verlangt. De man voelt zich, zoals hij zelf aangaf, misbruikt en hij vermoedt dat de vrouw enkel met hem is getrouwd om een verblijfsstatus te verkrijgen. Dat laatste is echter, gelet ook op de betwisting daarvan door de vrouw, door de man onvoldoende onderbouwd. Het feit dat de vrouw aangifte heeft gedaan tegen de man wegens vermeend huiselijk geweld – zelfs als zou blijken dat de aangifte valselijk is gedaan – is op zichzelf onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de man geen partneralimentatie is verschuldigd. De aangifte is overigens geseponeerd. Grief 1 van de man faalt.
behoefte
5.7
In zijn tweede grief komt de man op tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte. Volgens de man heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met alle relevante omstandigheden en daarom onterecht de zogenoemde hofnorm toegepast. De man stelt zich op het standpunt dat partijen maar zeer kort - enkele maanden - hebben samengewoond en dat er daarom niet gesproken kan worden van een gezinsinkomen. Om op het inkomen van de man dan toch de hofnorm toe te passen, doet volgens de man geen recht aan de feitelijke situatie. De vrouw had volgens hem met een behoeftelijst moeten komen en nu zij dat niet heeft gedaan heeft zij dus haar behoefte niet onderbouwd. De man verwijst in dit kader naar een uitspraak van het hof Amsterdam van 14 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3969.
5.8
De vrouw kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank, zeker ook nu tegenwoordig steeds meer aansluiting wordt gezocht bij de hofnorm. Die hofnorm komt in de praktijk meestal redelijk overeen met de behoefte die is vastgesteld op basis van een behoeftelijst. De zaak in de uitspraak waar de man naar verwijst is volgens de vrouw niet vergelijkbaar.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn op 22 november 2019 met elkaar gehuwd in Marokko. Kort na het huwelijk is de man weer teruggereisd naar Nederland en is de vrouw in Marokko gebleven. Daar heeft zij gewerkt aan haar Nederlandse inburgering, in afwachting van de juiste verblijfspapieren. Op 21 maart 2021 is de vrouw naar Nederland gekomen en heeft zij haar intrek genomen bij de man en diens moeder. Na ongeveer vijf of zes maanden, heeft de vrouw de woning verlaten. Gedurende de samenwoning had de man inkomen uit arbeid, de vrouw had geen inkomen.
5.1
Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
5.11
Voor het bepalen van de netto behoefte is echter ook een vuistregel (de zogenoemde hofnorm) beschikbaar. De vuistregel sluit aan bij het netto te besteden gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan. Dit bedrag wordt geacht beschikbaar te zijn geweest voor het levensonderhoud van beide partijen. Omdat een alleenstaande duurder uit is dan een samenwoner wordt de behoefte gelijkgesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen. Het netto gezinsinkomen wordt daarbij gevormd door de daadwerkelijke inkomsten (uit arbeid, uitkering en/of vermogen), verminderd met de op dit inkomen drukkende belastingen en netto uitgaven inkomensvoorzieningen.
5.12
Uitgangspunt voor het hof is dat de hofnorm wordt toegepast, tenzij het bedrag dat aan de hand van de vuistregel is berekend voldoende gemotiveerd is betwist. Van dat laatste is naar het oordeel van het hof in deze zaak geen sprake. De man heeft enkel aangevoerd dat partijen maar enkele maanden hebben samengeleefd en dat daarom de hofnorm niet kan worden toegepast. Het enkele feit echter dat partijen slechts een korte periode hebben samengeleefd staat er niet aan in de weg om de hofnorm in deze zaak toe te passen. Partijen leefden van het inkomen van de man, omdat de vrouw geen inkomen had. Met het inkomen van de man werd bijgedragen in de huur die de moeder van de man betaalde en andere kosten, die het hof tot de kosten huishouding van partijen rekent omdat zij daar ook woonden. Aan het einde van de maand was het inkomen van de man geheel besteed aan kosten van de huishouding van partijen. Gelet op die omstandigheden geeft de hofnorm een goede indicatie van de behoefte. De zaak in de uitspraak van het hof Amsterdam waar de man naar verwijst is hiermee niet vergelijkbaar. In die zaak namelijk had de vrouw wel eigen inkomsten waarmee zij enkel en geheel zelf in haar eigen levensonderhoud voorzag. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Grief 2 van de man faalt.
5.13
Nu de man de berekening van de rechtbank niet heeft betwist, gaat het hof daarvan uit. De rechtbank heeft zich gebaseerd op de jaaropgave 2021 van de man en heeft op grond daarvan het netto besteedbaar inkomen van de man berekend op € 1.639 per maand. De netto behoefte van de vrouw is dan 60% daarvan, ofwel op € 983 per maand. Geïndexeerd naar 2023 is dat (afgerond) € 1.036 netto per maand.
behoeftigheid
5.14
Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de onderhoudsgerechtigde geen inkomsten heeft, dient daarom rekening te worden gehouden met het vermogen van de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, waaronder de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de eventuele zorg voor kinderen.
5.15
De derde grief van de man komt er feitelijk op neer dat de man van mening is dat de vrouw best in staat is om zelf inkomsten te verwerven. Ze volgt weliswaar taalles, maar dit betekent volgens de man niet dat de vrouw niet zou kunnen werken. De vrouw is goed opgeleid en spreekt Frans, Engels en Arabisch. Het is geen harde eis (goed) Nederlands te kunnen spreken om te kunnen werken. Dat zij van de gemeente geen sollicitatieverplichting opgelegd heeft gekregen, ontslaat haar niet van de verplichting om er in het kader van partneralimentatie alles aan te doen zelf in haar behoefte te voorzien.
5.16
De vrouw betwist dat zij in staat is te werken. Ze ontvangt een bijstandsuitkering en volgt Nederlandse les. Door dat laatste kan ze nu niet werken, maar deze lessen zijn nu juist wel een inspanning om haar eigen financiële draagkracht te vergroten. Dat ze drie talen spreekt is niet relevant. Om te kunnen werken is het noodzakelijk om de Nederlandse taal machtig te zijn, bijvoorbeeld om de eigen arbeidsovereenkomst te kunnen lezen. De vrouw heeft ook geen enkele werkervaring in Nederland.
5.17
Het hof overweegt als volgt. Sinds maart 2021 is de vrouw in Nederland. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij de door haar in Marokko behaalde diploma’s laat valideren naar Nederlandse maatstaven/niveau, zodat ze in Nederland een opleiding kan volgen. De vrouw volgde driemaal per week taallessen van drie uur. Gemiddeld was ze 45 tot 50 minuten per dag bezig met huiswerk voor die lessen. In juli 2023 zijn de lessen met een examen afgesloten. Op de zitting verklaarde de vrouw van plan te zijn een opleiding tot ‘social worker’ te gaan volgen.
5.18
Het hof is het met de man eens dat het enkele feit dat de vrouw nog geen Nederlands spreekt, er in beginsel niet aan in de weg hoeft te staan om te kunnen werken. De vrouw heeft een opleiding gevolgd in Marokko en spreekt drie talen. Ook is ze met lessen Nederlands bezig. De vrouw heeft dus capaciteiten die haar ook in staat zouden moeten stellen om te werken. De huidige arbeidsmarkt biedt kansen voor werkzoekenden. Van algemene bekendheid is verder dat er voldoende sectoren zijn waar ook niet-Nederlands-sprekenden werkzaam zijn. Te denken valt daarbij onder meer aan huishoudelijke diensten, de horeca en winkels. De vrouw doet vrijwilligerswerk met minderjarigen in een AZC en aldus heeft zij ook al enige werkervaring in Nederland. Ze is verder jong (24) en gezond en heeft niet de zorg voor kinderen. Dat de vrouw door de gemeente is vrijgesteld van de verplichting om te solliciteren, neemt niet weg dat de rechter een eigen afweging moet maken of de onderhoudsgerechtigde zich tegenover de onderhoudsplichtige voldoende inspant om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof is van oordeel dat de vrouw gedurende de periode dat zij taallessen volgde, gelet ook op de tijd die daarmee gemoeid was, redelijkerwijs in staat moest zijn om daarnaast twintig uur per week te werken tegen het minimum loon. Dit komt er cijfermatig op neer dat de vrouw vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 967,20 bruto per maand aan eigen inkomsten zou kunnen hebben, waarbij het hof uitgaat van een volledige werkweek van 40 uur [2] . Deze verdiencapaciteit vermindert de behoefte aan een bijdrage van de man.
5.19
Een bruto maandloon van € 967,40 resulteert, rekening houdend met 8% vakantiegeld en te betalen inkomstenheffing in een netto besteedbaar inkomen van € 1.033 per maand. Hiervoor heeft het hof de netto behoefte van de vrouw op € 1.036 netto per maand bepaald. De vrouw zou dan behoeftig zijn voor € 3 netto per maand. Dat is een verwaarloosbaar klein bedrag, zodat het hof de vrouw in staat acht om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand geheel zelf in haar behoefte te kunnen voorzien. De berekening van het voormelde netto besteedbaar maandinkomen van de vrouw is aan deze beschikking gehecht.
5.2
Per juli 2023 heeft de vrouw de taallessen afgerond en heeft zij dus nog meer tijd om te werken. Ter zitting verklaarde de vrouw weliswaar met een nieuwe opleiding te willen starten, maar op het moment van de mondelinge behandeling was zij daar nog niet mee begonnen. Ook vanaf juli 2023 wordt de vrouw daarom geacht geheel zelf in haar behoefte te kunnen voorzien. Grief 3 van de man slaagt. Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 379 per maand dient te betalen als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud.
5.21
De grieven 4 en 5 van de man zien op zijn draagkracht, maar aan de bespreking van de draagkracht van de man komt het hof gelet op het voorgaande niet meer toe.
terugbetaling
5.22
De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen. Deze behoedzaamheid brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.
In het vorenstaande ligt besloten dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van wat uit de stukken en op de zitting is gebleken, zal moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is daarom bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.
5.23
Nu het hof de beschikking van de rechtbank zal vernietigen ten aanzien van de partneralimentatie, ontstaat er voor de vrouw in beginsel een terugbetalingsverplichting. Daar is met partijen op de mondelinge behandeling niet over gesproken en evenmin is het hof bekend of de man daadwerkelijk de door de rechtbank opgelegde partneralimentatie heeft voldaan. Het hof heeft de vrouw nu een bepaalde verdiencapaciteit toegedicht, wat echter niet betekent dat de vrouw daadwerkelijk het door het hof berekende inkomen heeft gehad. In dit geval is het daarom redelijk dat de vrouw de partneralimentatie die zij heeft gehad van de man tot het moment dat de man in hoger beroep ging niet hoeft terug te betalen. Na dat moment kon de vrouw er echter rekening mee houden dat de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie mogelijk niet gehandhaafd zou worden. De datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (de ingangsdatum voor de partneralimentatie) ligt echter na de datum van indiening van het beroepschrift. Dat betekent dat de vrouw alle reeds door haar ontvangen partneralimentatie dient terug te betalen. Daartoe is de vrouw ook in staat, gelet op hetgeen het hof hierna over de bruidsgave zal beslissen.
de bruidsgave
5.24
In hun huwelijksakte zijn partijen een bruidsschat overeengekomen. Net als de rechtbank gaat het hof ervan uit dat het hier feitelijk een bruidsgave betreft. Een bruidsschat wordt doorgaans gedefinieerd als door de ouders aan hun dochter te geven geld en/of goederen, terwijl een bruidsgave door de bruidegom aan de bruid wordt voldaan. Van dit laatste is sprake in deze zaak.
5.25
Het Nederlandse rechtssysteem kent de bruidsschat en bruidsgave niet. In een uitspraak van dit hof van 24 december 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:9906) is overwogen dat een bruidsschat naar Iraans recht een geheel eigen karakter heeft, waardoor deze niet gelijk te stellen is aan partneralimentatie of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Ook voor een bruidsgave naar Marokkaans recht kan deze overweging gelden.
5.26
In zijn zesde grief stelt de man dat er, gelet op de eigen regels die gelden voor de bruidsgave, geen bruidsgave verschuldigd is bij vernietiging van het huwelijk vóór de consummatie. Consummatie vindt volgens hem plaats door geslachtsgemeenschap. De man wijst in dit kader op artikel 32 van de Mudawwanah: ‘de echtgenote heeft recht op de gehele bruidsgave op het moment van consummatie’ en ‘de echtgenote is niet gerechtigd tot de bruidsgave indien vóór de consummatie de huwelijksovereenkomst wordt vernietigd’.
Het huwelijk is niet geconsummeerd, dus de vrouw moet het reeds ontvangen deel van de bruidsgave aan de man teruggeven. Dat gaat om de sieraden van 26.000 MAD en de 20.000 MAD in contanten; omgerekend is dat € 4.300,13.
5.27
De vrouw is het eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank. Op de mondelinge behandeling heeft zij verder onbetwist verklaard dat partijen in Marokko al samen hebben geslapen. Nadat de vrouw naar Nederland was gekomen, zijn partijen als echtgenoten gaan leven en samenwonen. Het is niet tot geslachtsgemeenschap gekomen, maar de vrouw heeft de man niet afgewezen. Partijen hebben het wel geprobeerd en het is niet dat partijen het niet wilden, maar het is niet gelukt. Aan alle voorwaarden voor een Islamitisch huwelijk volgens de Marokkaanse wet is volgens de vrouw echter wel voldaan.
5.28
Het hof overweegt als volgt. In de Mudawwanah is een aantal bepalingen opgenomen over de bruidsgave. Hieronder vermeldt het hof er enkele:
artikel 26 Mud:
De bruidsgave is hetgeen de echtgenoot aan zijn echtgenote overhandigt als teken van de wens tot het aangaan van een huwelijksovereenkomst en het stichten van een stabiel gezin en het vestigen van de fundamenten van affectie en samenzijn tussen de beide echtgenoten. De wettelijke basis ervan is zijn symbolische en immateriële waarde, en niet zijn materiele waarde.
artikel 29 Mud:
De bruidsgave is eigendom van de vrouw die daar naar believen over mag beschikken.
artikel 30 Mud:
Overeenstemming kan bereikt worden over de gehele of gedeeltelijke vooruitbetaling van de vastgestelde bruidsgave of over het gehele of gedeeltelijke uitstel daarvan.
artikel 31 Mud:
Nakoming van de bruidsgave is verschuldigd wanneer het overeengekomen uitstel is verstreken. De vrouw kan onmiddellijke nakoming van de bruidsgave eisen voordat de huwelijkse samenleving een aanvang neemt. Indien de huwelijkse samenleving is aangevangen vóór de nakoming, wordt de bruidsgave een vordering uit schuld.
artikel 32 Mud:
De echtgenote heeft recht op de gehele bruidsgave op het moment van de consummatie of dat een van de echtgenoten daarvoor is overleden.
De echtgenote heeft recht op de helft van de bruidsgave indien vóór de consummatie een verstoting plaatsvindt. De echtgenote is niet gerechtigd tot de bruidsgave indien vóór de consummatie:
1. de huwelijksovereenkomst wordt vernietigd;
2. de huwelijksovereenkomst wordt afgewezen wegens een gebrek bij de echtgenote of als de
afwijzing is ingeroepen door de echtgenote wegens een gebrek bij de echtgenoot;
3. een verstoting plaatsvindt in een huwelijk met machtiging.
artikel 33 Mud:
Indien verschil van mening bestaat over de inbezitneming van het onmiddellijk opeisbare deel van de bruidsgave, wordt vóór de consummatie afgegaan op de verklaring van de echtgenote en na de consummatie op de verklaring van de echtgenoot.
Indien beide echtgenoten van mening verschillen over de inbezitneming van de uitgestelde bruidsgave, dient de echtgenoot te bewijzen dat deze is voldaan.
Op de bruidsgave is geen verjaring van toepassing.
5.29
Een gedeelte van 100.000 MAD van de bruidsgave is niet direct voldaan. Daarvoor is dus uitstel verleend als bedoeld in artikel 30 Mud. De vrouw is in maart 2021 naar Nederland gekomen en toen is de huwelijkse samenleving daadwerkelijk aangevangen. Op dat moment was het restant van de bruidsgave door de man nog niet nagekomen, zodat dat resterende gedeelte een vordering uit schuld is geworden (art. 31 Mud) en deze schuld dient de man naar het oordeel van het hof te voldoen.
5.3
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat voor zover consummatie al daadwerkelijk
een voorwaarde is voor de verschuldigdheid van de bruidsgave, op grond van de feitelijke gang van zaken het huwelijk geacht wordt geconsummeerd te zijn. Partijen hebben namelijk samengeleefd en het bed gedeeld. Grief 6 van de man faalt. Ten aanzien van het subsidiaire deel van deze grief verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen.
5.31
In zijn zevende grief stelt de man – voor het geval het hof van oordeel is dat hij toch de bruidsgave moet betalen – dat hij al meerdere bedragen aan de vrouw heeft overgemaakt. In totaal gaat dat om € 1.971,49 wat neerkomt op 21.705,60 MAD, en al die bedragen waren betalingen van de resterende bruidsgave. Daarnaast heeft hij ook meermaals contant geld aan de vrouw gegeven. Volgens de man kunnen zijn moeder en zijn broer dit laatste beamen en hij zal hen nog vragen dit schriftelijk te verklaren.
5.32
De vrouw betwist dat de bedragen die de man aan haar overmaakte zagen op de bruidsgave. Volgens haar waren dit bedragen die bedoeld waren voor levensonderhoud en kosten van de huishouding, waartoe de man gehouden was.
5.33
Het hof overweegt als volgt. In eerste aanleg heeft de man deze stelling ook ingenomen en de rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat die betalingen (deels) zagen op de bruidsgave. In hoger beroep heeft de man nog een transactieoverzicht van Western Union overgelegd waaruit blijkt van diverse overboekingen. Daaruit volgt echter niet waar deze overboekingen op zagen. Een omschrijving bij de overboekingen ontbreekt. De door de man in zijn beroepschrift aangekondigde verklaring van zijn moeder en broer is er niet gekomen. Met wat de man heeft aangevoerd en de betwisting daarvan door de vrouw, is niet komen vast te staan dat de betalingen zagen op de bruidsgave. Het hof gaat er daarom van uit dat de overboekingen bijdragen waren in het levensonderhoud van de vrouw dan wel in de kosten van de huishouding. Grief 7 faalt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt grief 3 van de man. De grieven 4 en 5 hoeven niet te worden besproken en de grieven 6 en 7 falen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 379 per maand dient te betalen als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. Voor het overige zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt, omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 november 2022, voor zover daarin is bepaald dat de man met ingang van datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 379 per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud (onderdeel 4.2 van het dictum), wijst het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie alsnog af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
7.2
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
7.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.L van der Bel en L. Hamer, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis (echtscheiding), artikel 3 aanhef en onder b Alimentatieverordening (alimentatie) en artikel 4 lid 3 Rv (bruidsgave)
2.het bruto minimum maandloon voor iemand van 21 jaar of ouder is vanaf 1 januari 2023 € 1.934,40