Uitspraak
de vrouw,
de man,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Redenen waarom [appellante] het gerechtshof vraagt:- haar toe te staan haar eis te vermeerderen;- het vonnis van de rechtbank Groningen van 9 mei 2012 (…) te vernietigen;- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 188.968 (…), althans een door het Gerechtshof in redelijkheid te bepalen bedrag, ter zake van de bruidsschat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van uitbrenging van de dagvaarding in eerste aanleg;- [geïntimeerde] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [appellante] een overzicht te verstrekken, voor zover mogelijk voorzien van bewijsstukken, waaruit duidelijk naar voren komt hoe de groei van zijn vermogen ten tijde van de huwelijkse periode is geweest, en tevens te bepalen dat [geïntimeerde] een bedrag van € 500,- per dag als dwangsom aan [appellante] verschuldigd zal zijn voor elke dag die hij hierin in gebreke is, met een maximum van € 25.000,-;- Het door [geïntimeerde] te verschaffen overzicht te beoordelen en te bepalen welk bedrag [geïntimeerde] ter zake van de aangroei van zijn vermogen ten tijde van het huwelijk met [appellante] aan [appellante] dient te voldoen;- [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure en van de procedure in eerste aanleg."
(…)in incidenteel appel:I in aanvulling op het vonnis op 9 mei 2012 door de rechtbank te Groningen (…) tussen partijen gewezen, een verklaring voor recht bij beschikking af te geven inhoudende dat, de bruidschat opgenomen in het huwelijkscontract van partijen naar Nederlands recht wordt gekwalificeerd als een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de man reeds vanaf 1 september 2009 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud verricht, door vanaf die datum partneralimentatie aan de vrouw te voldoen;II de vrouw te veroordelen een schriftelijke verklaring te ondertekenen waarin de hoogte van de door haar vanaf 1 september 2009 ontvangen partneralimentatie wordt genoemd, alsook het bedrag dat zij per maand ontvangt, onder verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 250,00 voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;III danwel een zodanige beslissing in aanvulling op het vonnis d.d. 9 mei 2012 door de rechtbank te Groningen (…) tussen partijen gewezen te nemen zoals Uw gerechtshof in goede justitie noodzakelijk acht;
3.De feiten
"Marriage portion: One volume of Holy Quran, an ornamental mirror and a pair of candelabra, which bride conceded to have received and four hundred pieces of Azadi gold coins, which shall be remitted to bride any time upon her demand.(…)Bride and groom have agreed that any time a divorce should occur without such divorce being petitioned by bride and without it being on grounds of her default of her conjucal duties or on grounds of her misconduct, groom will be bound to transfer to bride a percentage of his wealth and assets to as much as fifty percent which he has accumulated during his marriage with bride or pay her its equivalent in value."
"(…) ter afwikkeling van het Iraanse huwelijksgoederenregime waarin partijen zijn gehuwd, inhoudende dat er geen gemeenschap van goederen is ontstaan (…). Voorts te bepalen, op grond van de huwelijksakte, dat de man de helft van zijn bezittingen aan de vrouw zal afgeven, dan wel de nader vast te stellen waarde van de helft van zijn bezittingen aan de vrouw zal betalen. (…)"
"(…) Het Iraanse recht kent geen andere stelsels dan volledige uitsluiting van iedere huwelijksgoederengemeenschap.Nu de rechtbank het Iraanse recht van toepassing acht op het huwelijksgoederenregime van partijen is er tussen hen geen sprake van een huwelijksgoederengemeenschap.De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt dan ook afwijzen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat er - zoals de man heeft verklaard en door de vrouw niet is weersproken - ook in Iran procedures aanhangig zijn ten aanzien van zich in Iran bevindende boedelbestanddelen van partijen. (…)"Voorts heeft de rechtbank bij voornoemde beschikking beslist dat de man een maandelijkse kinderalimentatie van € 420,- dient te betalen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die de man op grond van de geldende wetten of regelingen ten behoeve van [minderjarige] kan of zal worden verleend, alsmede dat hij een maandelijkse partneralimentatie van € 875,- dient te voldoen.
4.De procedure en de beoordeling van het geschil in eerste aanleg
5.De vermeerdering van eis
Het hof ziet geen aanleiding de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
6.Het incidenteel appel
7.Het principaal appel
vijf grievenopgeworpen. Blijkens de grieven in principaal appel en de daarop gegeven toelichting spitst het geschil zich in hoger beroep thans nog toe op de volgende punten: de inzage in de vermogensopbouw aan de zijde van de man en de bruidsschat. Het hof zal deze punten achtereenvolgens bespreken.
De inzage in de vermogensopbouw aan de zijde van de man (grief 1 en 2 principaal appel)
eerste griefkomt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van de vrouw ten aanzien van de vermogensgroei op grond van het tussen partijen gesloten huwelijkscontract geen onderdeel uit kan maken van de onderhavige procedure, zodat de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering ter zake van de vermogensgroei.
De vrouw erkent dat de kwestie van de boedelverdeling reeds aan de orde is geweest in de procedure welke geleid heeft tot de (eind)beschikking van de rechtbank Groningen van 1 september 2009 (hierna: de echtscheidingsprocedure). In die procedure is het verzoek van de man om partijen te veroordelen tot verdeling van de huwelijksgemeenschap over te gaan, afgewezen, nu de rechtbank Iraans recht van toepassing heeft verklaard op het huwelijksgoederenregime en er bovendien in Iran procedures aanhangig zouden zijn ten aanzien van zich daar bevindende boedelbestanddelen. De vrouw heeft in de echtscheidingsprocedure tegenverzoeken gedaan waarover de rechtbank destijds geen (expliciet) oordeel heeft gegeven. Naar de mening van de vrouw heeft de rechtbank evenwel bedoeld te oordelen dat ook aan de beoordeling van de door haar gedane tegenverzoeken niet kan worden toegekomen, nu deze kwesties in Iran onder de rechter zouden zijn. Thans is duidelijk dat er geen uitspraken van Iraanse rechters zijn over de boedelverdeling, en dat er evenmin procedures over dit onderwerp gaande zijn in Iran. De vrouw is daarom van mening dat er thans geen belemmeringen meer bestaan voor de Nederlandse rechter om kennis te nemen van haar verzoeken.
"(…) ter afwikkeling van het Iraanse huwelijksgoederenregime waarin partijen zijn gehuwd, inhoudende dat er geen gemeenschap van goederen is ontstaan (…). Voorts te bepalen, op grond van de huwelijksakte, dat de man de helft van zijn bezittingen aan de vrouw zal afgeven, dan wel de nader vast te stellen waarde van de helft van zijn bezittingen aan de vrouw zal betalen (…)".
"Ten aanzien van de door de man verzochte verdeling van de huwelijksgemeenschap overweegt de rechtbank het volgende. Het Iraans recht kent geen andere stelsels dan volledige uitsluiting van iedere huwelijksgoederengemeenschap. Nu de rechtbank het Iraans recht van toepassing acht op het huwelijksgoederenregime van partijen is er tussen hen geen sprake van een huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt dan ook afwijzen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat er - zoals de man heeft verklaard en door de vrouw niet is weersproken - ook in Iran procedures aanhangig zijn ten aanzien van de in Iran bevindende boedelbestanddelen van partijen. Daarnaast heeft de vrouw een gerechtelijk schrijven van de Justice Administration van 30 januari 2008 overgelegd waarin de man wordt verplicht de bruidsschat aan de vrouw terug te betalen en waarin wordt vermeld dat hij, zolang hij dat niet heeft gedaan, Iran niet mag verlaten, mocht hij zich daar bevinden."
grieven 1 en 2kunnen derhalve geen doel treffen.
De bruidsschat (grief 3 en 4 in principaal appel)
Nu de vrouw haar vordering ter zake de bruidsschat evenwel voor de Nederlandse rechter heeft aangebracht, zal het hof - gelet op het vorenstaande - de vorderingen van de vrouw aanmerken als vorderingen in de zin van artikel 431 lid 2 Rv, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 431 Rv en, nu de man in Nederland woonachtig is, artikel 2 Rv rechtsmacht toekomt om van de vorderingen van de vrouw ter zake de bruidsschat kennis te nemen. Ingevolge dit artikel kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
NJ1925, 91,
Bontmantel). In de eerste plaats geldt het vereiste dat de buitenlandse rechter zijn internationale bevoegdheid heeft ontleend aan een internationaal algemeen aanvaarde bevoegdheidsgrond. In de tweede plaats dient het buitenlandse vonnis tot stand te zijn gekomen na een behoorlijke rechtspleging en in de derde plaats mag het buitenlandse vonnis niet in strijd zijn met de openbare orde.
Een kwalificatie van de bruidsschat als huwelijksvermogensbestanddeel ligt echter naar het oordeel van het hof reeds daarom niet voor de hand nu het huwelijkscontract van partijen een afzonderlijke bepaling bevat die de vrouw bij echtscheiding in bepaalde gevallen recht geeft op de helft van het vermogen van de man, terwijl een kwalificatie als partneralimentatie evenmin passend is, nu bij een dergelijke kwalificatie en toepassing van het Nederlandse alimentatierecht de bruidsschat feitelijk vrijwel geen betekenis meer zal hebben omdat in dat geval, ongeacht de hoogte van de overeengekomen bruidsschat, de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw bepalend zijn. Voorts is de bepaling ter zake de bruidsschat opgenomen in het ter gelegenheid van het huwelijk opgemaakte huwelijkscontract, terwijl uit de uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 1980 (ECLI:NL:HR:1980:AB7449) volgt dat de mogelijkheid voor echtgenoten om zelf afspraken te maken voor het levensonderhoud na scheiding alleen geldt voor echtgenoten tijdens het huwelijk met het oog op een naderende echtscheiding en dat dergelijke afspraken derhalve niet reeds voor het huwelijk gemaakt kunnen worden.
Gelet op het vorenstaande overweegt het hof dat de bruidsschat naar Iraans recht een geheel eigen karakter heeft waardoor zij niet gelijk is te stellen aan partneralimentatie of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. De bruidsschat kan dan ook niet worden ondergebracht in een van deze rechtsfiguren en laat daarmee andere nevenvoorzieningen in beginsel onverlet.
Het hof ziet evenwel in de omstandigheid dat partijen slechts drie jaren hebben samengeleefd, de vrouw reeds vanaf 1 september 2009 de naar Nederlands recht vastgestelde partneralimentatie van de man heeft ontvangen en zij, anders dan in Iran, in Nederland als vrouw zelfstandig een positie kan bekleden, aanleiding over te gaan tot matiging van de bruidsschat van € 58.627,35 naar € 40.000,-.
grief 3 en 4hiermee corresponderen slagen ze, voor het overige falen ze.
De slotsom