Uitspraak
bij de rechtbank: eiser,
[appellant],
NAM,
1.De verdere procedure bij het hof
- een antwoordakte (met producties) van [appellant] ;
- een akte wijziging/vermeerdering van eis (met producties) van [appellant] .
1.4 Na de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingediend:
- een memorie na comparitie (met producties) van [appellant] ;
- een antwoordakte na mondelinge behandeling en akte uitlaten eiswijziging van NAM.
1.5 Vervolgens hebben partijen de processtukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.Het geschil en de eerdere arresten in deze zaak2.1 [appellant] is eigenaar van een boerderij te [woonplaats1] (hierna: de boerderij), gelegen boven het Groningen-veld, waar zich geregeld aardbevingen als gevolg van gaswinning door NAM voordoen. Hij was van plan de boerderij te gaan renoveren en daarna (met zijn gezin) te gaan bewonen en te exploiteren. Om het door hem beoogde gebruik mogelijk te maken, heeft de gemeente het bestemmingsplan aangepast. [appellant] heeft een sloop- en een omgevingsvergunning aangevraagd. In 2013 heeft [appellant] voor het eerst aardbevingsschade gemeld. Na die tijd hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar de aard en omvang van de schade. Inmiddels is de boerderij gesloopt en is begonnen met nieuwbouw.2.2 In de procedure bij het hof heeft [appellant] eerst een deel van de nieuwbouwkosten- oorspronkelijk € 316.074,68 - als schade gevorderd. Het betreft volgens hem de kosten die nodig zouden zijn om de te renoveren boerderij te versterken tegen aardbevingsschade. Daarnaast heeft hij € 253.331,02 aan gevolgschade gevorderd.
- Op grond van artikel 6:184 lid 1 onder a BW is NAM aansprakelijk voor de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van aardbevingsschade wanneer sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging van dergelijke schade. Daarbij dient wel een dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd (5.4);
- Ook nog te maken kosten van versterkingsmaatregelen vallen onder het bereik van artikel 6:184 BW (5.5 en 5.6);
- Er is nog steeds sprake van een ernstige en onmiddellijke dreiging (5.7);
- Maatregelen die op grond van de NPR 9998 bij de verbouwing of nieuwbouw van een gebouw worden genomen, zijn in beginsel redelijk. Als de kosten van die maatregelen niet in een redelijke verhouding staan tot de kosten van ver- of nieuwbouw kan dat anders zijn (5.9);
- NAM is in beginsel aansprakelijk voor de kosten van realisering van plan C die het gevolg zijn van de versterkingsmaatregelen die op grond van de NPR 9998 moeten worden genomen(5.10). Maar het is ook mogelijk dat NAM aansprakelijk is voor (een deel van) de meerkosten van plan C ten opzichte van plan A, zoals [appellant] vordert. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat renovatie van de boerderij conform plan A niet mogelijk is vanwege de maatregelen die genomen moeten worden om de boerderij aardbevingsbestendig te maken (genormeerd volgens de NPR 9998). Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het voordeel dat [appellant] heeft van het feit dat nieuwbouw in plaats van renovatie plaatsvindt (5.11);
- Het is voldoende aannemelijk dat [appellant] plan A daadwerkelijk wilde realiseren en dat door niet aan hem toe te rekenen omstandigheden plan A nog niet gerealiseerd was toen, in 2015, de NPR 9998 was ontwikkeld (5.12 - 5.15);
- Indien plan A, los van het risico op aardbevingsschade, niet kon worden gerealiseerd, omdat de constructie (fundering) tekortschoot, heeft [appellant] geen aanspraak op de kosten die gemoeid zijn met verbetering van de constructie, uiteraard wel op de meerkosten die het gevolg zijn van toepassing van de normen van de NPR 9998 (5.16);
- Gelet op het verschil van mening over tal van technische aspecten, is een onderzoek door deskundigen noodzakelijk (5.17 e.v.).
- Bij realisering van plan A zou, ook wanneer geen rekening zou moeten worden gehouden met het risico op aardbevingen, (naar het hof uit het rapport opmaakt: forse) aanpassingen moeten worden gerealiseerd ter verbetering van de constructie en fundering.
- Daarnaast zouden aanpassingen moeten worden gerealiseerd om deze plannen aardbevingsbestendig te maken. De directe kosten van deze aanpassingen bedragen
- afgerond - € 145.000,-, de totale kosten - afgerond - € 560.000,-.
- De kosten van plan C zijn hoger dan wanneer bij dit plan geen rekening hoeft te worden gehouden met het risico op aardbevingen. Omdat zij niet over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikten, konden de deskundigen deze meerkosten niet vaststellen.
- Plan C en plan A zijn eigenlijk niet te vergelijken. Plan C is wel in veel opzichten een verbetering in vergelijking met plan A.
€ 622.232,75 (rekening houdend met een betaling van NAM van € 16.464,76) aan bouwkosten en € 416.211,81 aan gevolgschade, in totaal € 1.038.444,50, te vermeerderen met 21% btw. De totale vordering bedraagt dan ook € 1.256.517,84.
3.3. De vermeerdering van eis
4.4. De bespreking van het geschil
‘
Uit diverse tekeningen, opgenomen in Memorie van Grieven dd. 13-6-2017, productie 2, pagina 4 (berek. Goudstikker), blijkt uit de daarin opgenomen tekening van de gevelband, dat diverse dakkapellen geplaatst worden, en uit pag. 6, dat er een verdiepingsvloer gemaakt wordt, alsmede een betonvloer op de beganegrond. De verandering van het gebouw is daarbij zodanig groot, dat de oorspronkelijke draagconstructie en de eronder gelegen fundering, daardoor sterk wordt beïnvloed. De verandering geldt met name voor het schuurgedeelte, dat van een lichte open houten dakconstructie veranderd wordt naar een indeling met betonvloer, verdiepingsvloer en afwerkingen, zoals isolaties van dak en indelingswanden, alsmede een extra gemetseld buitenblad rondom de gevels.’
Volgens [appellant] hebbende deskundigen zich hierbij gebaseerd op vage plannen en ideeën die hij wel heeft gehad, maar die ten tijde van de vergunningverlening nog niet geconcretiseerd waren. De deskundigen hadden zich voor hun beoordeling van plan A moeten baseren op de omgevingsvergunning, niet op die plannen.
als voorbereiding op de geplande verbouwing van model A.’ Verderop (p. 36 laatste alinea en p. 37 eerste alinea) schrijven de deskundigen:
‘
De in dit dossier aanwezige informatie wijst op het maken van een aantal extra (bouwvergunningvrije) dakkapellen, met name ook in het schuurgedeelte, op het maken van een verdiepingsvloer in de gehele schuur, en het maken van een indeling met vloeren en indelingswanden in de gehele schuur. Op de vergunningsverleende tekening (vergunn.7-2-2012) zijn vervolgens enkele dakkapellen aangegeven in het schuurgedeelte, maar niet de inpandige wijzigingen, zoals extra verdieping en gewijzigde gebruik van, en indeling van, de beganegrond van de schuur. Dit is echter wel van betekenis voor de analyse van de modellen, omdat de aangegeven wijzigingen invloed hebben op de belastingen en het gedrag van het gebouw. Deze informatie is in dit rapport hier geplaatst, omdat de informatie is opgenomen in aangeleverd archief bij model A, terwijl zij ook van invloed is op model B. Het gaat immers om een gebouwwijziging, met extra verdiepingsvloer, extra metselwerk buitenom (het buitenspouwblad) en extra beganegrondvloer met indeling in plaats van een zandbed in het schuurgedeelte.’
Onduidelijk is of de omgevingsvergunning voorzag in een betonvloer. Op p. 101 en 105 van het rapport staan tekeningen afgedrukt waarop een betonvloer is weergegeven. Het lijkt erop dat die tekeningen behoren bij de vergunningverlening, maar helemaal duidelijk is dat niet.
a. Voorzag de omgevingsvergunning ook in het aanleggen van een verdiepingsvloer en/of het aanbrengen van enkele dakkappellen (naast een betonstrook om de bestaande gevel, een nieuwe buitenmuur op die strook en het uitlijnen en isoleren van het dak)?
b. Had [appellant] concrete plannen om naast wat hij op grond van de omgevingsvergunning mocht aanbrengen ook een verdiepingsvloer in de schuur aan te brengen en de inpandige verdeling van het gebouw te wijzigen?
c. Indien het antwoord op vraag b. negatief is: hoe verhoudt zich dat tot de schetsen die aan de deskundigen beschikbaar zijn gesteld en tot de stelling van [appellant] (MvG 2.32 en 2.33) dat hij het achterste deel van de woonboerderij vanaf 1 juni 2014 had willen en kunnen verhuren?