ECLI:NL:GHARL:2022:9845

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.213.095/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade en aansprakelijkheid van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. in het kader van nieuwbouwplannen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om aardbevingsschade die is ontstaan door gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). De appellant, eigenaar van een boerderij boven het Groningen-veld, heeft in 2013 voor het eerst aardbevingsschade gemeld en heeft sindsdien diverse onderzoeken naar de schade laten uitvoeren. De appellant had plannen om zijn boerderij te renoveren en heeft hiervoor een bestemmingsplanwijziging en vergunningen aangevraagd. Na de sloop van de boerderij is hij begonnen met nieuwbouw, waarvoor hij schadevergoeding van NAM vordert. De appellant heeft aanvankelijk € 316.074,68 aan nieuwbouwkosten en € 253.331,02 aan gevolgschade gevorderd. Het hof heeft in eerdere arresten vastgesteld dat NAM aansprakelijk is voor de schade die de appellant lijdt door de gaswinning, en dat NAM ook aansprakelijk kan zijn voor de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming van aardbevingsschade. In het tussenarrest van 14 september 2021 heeft het hof besloten dat er behoefte is aan een mondelinge behandeling om het deskundigenrapport te bespreken, gezien de kritiek van partijen op het rapport. De appellant heeft zijn eis in maart 2022 vermeerderd tot een totaal van € 1.256.517,84, inclusief btw. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de appellant, waarbij het hof de mogelijkheid openhoudt voor aanvullend deskundigenonderzoek indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.213.095/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/111015)
arrest van 15 november 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.W. Huitema, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. R. van Tricht, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 september 2021 [1] hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft op 2 maart 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is ook één van de door het hof benoemde deskundigen en een medewerker van de andere deskundige verschenen aan wie het hof en partijen vragen hebben gesteld. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Ter voorbereiding op deze mondelinge behandeling zijn de volgende stukken gewisseld:
- een antwoordakte (met producties) van [appellant] ;
- een akte wijziging/vermeerdering van eis (met producties) van [appellant] .
1.4 Na de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingediend:
- een memorie na comparitie (met producties) van [appellant] ;
- een antwoordakte na mondelinge behandeling en akte uitlaten eiswijziging van NAM.
1.5 Vervolgens hebben partijen de processtukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het geschil en de eerdere arresten in deze zaak2.1 [appellant] is eigenaar van een boerderij te [woonplaats1] (hierna: de boerderij), gelegen boven het Groningen-veld, waar zich geregeld aardbevingen als gevolg van gaswinning door NAM voordoen. Hij was van plan de boerderij te gaan renoveren en daarna (met zijn gezin) te gaan bewonen en te exploiteren. Om het door hem beoogde gebruik mogelijk te maken, heeft de gemeente het bestemmingsplan aangepast. [appellant] heeft een sloop- en een omgevingsvergunning aangevraagd. In 2013 heeft [appellant] voor het eerst aardbevingsschade gemeld. Na die tijd hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar de aard en omvang van de schade. Inmiddels is de boerderij gesloopt en is begonnen met nieuwbouw.2.2 In de procedure bij het hof heeft [appellant] eerst een deel van de nieuwbouwkosten- oorspronkelijk € 316.074,68 - als schade gevorderd. Het betreft volgens hem de kosten die nodig zouden zijn om de te renoveren boerderij te versterken tegen aardbevingsschade. Daarnaast heeft hij € 253.331,02 aan gevolgschade gevorderd.

2.3
Het hof heeft in het tussenarrest van 16 juli 2019 [2] vastgesteld dat sprake is (geweest) van drie bouwplannen:
- Het was eerst de bedoeling van [appellant] om een betonrand om de boerderij aan te leggen,
de binnenmuur te verbouwen tot een spouwmuur en om het dak uit te lijnen en te isoleren
(plan A). De verbouwing zou in 2013 starten en in 2014 worden gerealiseerd;
- Nadat in 2013 en 2014 schade aan de boerderij was ontstaan, heeft [appellant] plan A
stilgelegd. Hij heeft laten onderzoeken (door [naam1] en [naam2] ) welke versterkingen
nodig waren om de overeenkomstig plan A te verbouwen boerderij aardbevingsbestendig te
maken. Het aangepaste plan, dat voorzag in het aanbrengen van een betonnen plaat onder de
boerderij, is plan B;
- Uit latere rapporten (van [naam3] en [naam1] ) volgde dat plan B niet
voldoende zou zijn om de boerderij aardbevingsbestendig te maken. Er is vervolgens
een nieuw plan ontwikkeld dat wel aardbevingsbestendig is, plan C. Plan C voorziet in de
sloop van de bestaande boerderij en in de bouw van een nieuwe, onderkelderde, boerderij.
Volgens [appellant] dient NAM het verschil in bouwkosten tussen plan A en plan C te
vergoeden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met de verbeteringen (voordelen)
die plan C ten opzichte van plan A heeft.
2.4
In het tussenarrest van 16 juli 2019 heeft het hof verder - samengevat - het volgende overwogen:
- NAM is op grond van artikel 6:177 BW aansprakelijk voor de schade die [appellant] lijdt door beweging van de bodem als gevolg van de gaswinning door NAM (5.3);
- Op grond van artikel 6:184 lid 1 onder a BW is NAM aansprakelijk voor de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van aardbevingsschade wanneer sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging van dergelijke schade. Daarbij dient wel een dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd (5.4);
- Ook nog te maken kosten van versterkingsmaatregelen vallen onder het bereik van artikel 6:184 BW (5.5 en 5.6);
- Er is nog steeds sprake van een ernstige en onmiddellijke dreiging (5.7);
- Maatregelen die op grond van de NPR 9998 bij de verbouwing of nieuwbouw van een gebouw worden genomen, zijn in beginsel redelijk. Als de kosten van die maatregelen niet in een redelijke verhouding staan tot de kosten van ver- of nieuwbouw kan dat anders zijn (5.9);
- NAM is in beginsel aansprakelijk voor de kosten van realisering van plan C die het gevolg zijn van de versterkingsmaatregelen die op grond van de NPR 9998 moeten worden genomen(5.10). Maar het is ook mogelijk dat NAM aansprakelijk is voor (een deel van) de meerkosten van plan C ten opzichte van plan A, zoals [appellant] vordert. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat renovatie van de boerderij conform plan A niet mogelijk is vanwege de maatregelen die genomen moeten worden om de boerderij aardbevingsbestendig te maken (genormeerd volgens de NPR 9998). Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het voordeel dat [appellant] heeft van het feit dat nieuwbouw in plaats van renovatie plaatsvindt (5.11);
- Het is voldoende aannemelijk dat [appellant] plan A daadwerkelijk wilde realiseren en dat door niet aan hem toe te rekenen omstandigheden plan A nog niet gerealiseerd was toen, in 2015, de NPR 9998 was ontwikkeld (5.12 - 5.15);
- Indien plan A, los van het risico op aardbevingsschade, niet kon worden gerealiseerd, omdat de constructie (fundering) tekortschoot, heeft [appellant] geen aanspraak op de kosten die gemoeid zijn met verbetering van de constructie, uiteraard wel op de meerkosten die het gevolg zijn van toepassing van de normen van de NPR 9998 (5.16);
- Gelet op het verschil van mening over tal van technische aspecten, is een onderzoek door deskundigen noodzakelijk (5.17 e.v.).
2.5
In het tussenarrest van 22 oktober 2019 [3] heeft het hof [naam4] van EBMC Nederland en [naam5] van abtWassenaar tot deskundigen benoemd. Aan deze deskundigen (die hierna ook als de deskundigen worden aangeduid) zijn 15 vragen
(a tot en met o) voorgelegd.
2.6
De deskundigen hebben op 15 februari 2021 een omvangrijk definitief rapport uitgebracht. Het bevat onder meer een bespreking door de deskundigen van de reactie van de advocaten van partijen op de concept-versie van het rapport.
2.7
De deskundigen komen onder meer tot de volgende (deels door partijen bestreden) bevindingen:
- Bij realisering van plan A zou, ook wanneer geen rekening zou moeten worden gehouden met het risico op aardbevingen, (naar het hof uit het rapport opmaakt: forse) aanpassingen moeten worden gerealiseerd ter verbetering van de constructie en fundering.
- Daarnaast zouden aanpassingen moeten worden gerealiseerd om deze plannen aardbevingsbestendig te maken. De directe kosten van deze aanpassingen bedragen
- afgerond - € 145.000,-, de totale kosten - afgerond - € 560.000,-.
- De kosten van plan C zijn hoger dan wanneer bij dit plan geen rekening hoeft te worden gehouden met het risico op aardbevingen. Omdat zij niet over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikten, konden de deskundigen deze meerkosten niet vaststellen.
- Plan C en plan A zijn eigenlijk niet te vergelijken. Plan C is wel in veel opzichten een verbetering in vergelijking met plan A.
2.8
In het tussenarrest van 14 september 2021 heeft het hof overwogen dat het hof, gelet op de kritiek van partijen (vooral NAM) op het definitieve rapport, er behoefte aan heeft om het rapport met partijen en de deskundigen te bespreken tijdens een mondelinge behandeling. Tijdens die mondelinge behandeling is deskundige [naam4] verschenen. In plaats van deskundige [naam5] , die inmiddels was overleden, is [naam6] , die ook aan het onderzoek heeft meegewerkt, verschenen.
2.9
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellant] in een akte wijziging/vermeerdering van eis van 2 maart 2022 zijn eis vermeerderd. Hij vordert nu
€ 622.232,75 (rekening houdend met een betaling van NAM van € 16.464,76) aan bouwkosten en € 416.211,81 aan gevolgschade, in totaal € 1.038.444,50, te vermeerderen met 21% btw. De totale vordering bedraagt dan ook € 1.256.517,84.

3.3. De vermeerdering van eis

3.1
NAM heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. Volgens NAM is de vermeerdering van eis in strijd met de twee-conclusie-regel en de goede procesorde. Volgens NAM valt niet in te zien waarom [appellant] zijn eis niet eerder heeft vermeerderd. Bovendien wordt de procedure door de eisvermeerdering gecompliceerd, omdat [appellant] zijn eis niet adequaat heeft toegelicht.
3.2
Het hof stelt vast dat [appellant] na het tussenarrest van 14 september 2021 een antwoordakte heeft genomen, waarin hij reageert op de door NAM in haar akte na deskundigenbericht (genomen voor het tussenarrest) overgelegde producties. Het hof had [appellant] in het tussenarrest die mogelijkheid geboden. In deze akte heeft [appellant] , zoals NAM ook constateert, al een eisvermeerdering aangekondigd. Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling heeft hij vervolgens een akte genomen, waarin hij zijn eis daadwerkelijk heeft gewijzigd.
3.3
Aan NAM kan worden toegegeven dat deze processtrategie van [appellant] vragen oproept. Niet valt in te zien waarom [appellant] indien hij na het laatste tussenarrest zijn eis had willen vermeerderen dat niet meteen in de antwoordakte had kunnen doen. Bovendien heeft [appellant] ook in zijn akte na deskundigenbericht zijn eis al vermeerderd, in die zin dat hij toen aangaf dat de bouwkosten begroot moesten worden op een bedrag tussen
€ 316.074,68 (door [appellant] gevorderd) en € 562.431,-, het bedrag dat de deskundigen hebben begroot als vergoeding om plan A in overeenstemming te brengen met de NPR 9998:2015.
3.4
Het staat tussen partijen niet ter discussie dat de nieuwbouw van de boerderij nog niet is afgerond. Gelet op de grondslag van de vordering van [appellant] - kort gezegd: het verschil tussen de kosten van plan C en plan A -, zijn de daadwerkelijke nieuwbouwkosten van belang. Het ligt dan ook voor de hand om bij de vordering aan te sluiten bij de laatst bekende informatie over de werkelijke omvang van de bouwkosten. NAM is door deze keuze van [appellant] niet benadeeld. Niet voor niets heeft het hof [appellant] aan het slot van de mondelinge behandeling verzocht om een gespecificeerd en onderbouwd overzicht van de totale daadwerkelijk gemaakte bouwkosten in het geding te brengen. Ook indien [appellant] zijn eis bij de antwoordakte al had gewijzigd, of nog eerder bij de akte na deskundigenbericht, had NAM daar nog op moeten reageren. Dat heeft NAM nu ook moeten doen. Zij heeft dus niet een extra processtuk moeten nemen (of in een later stadium van de procedure) dan nu het geval is geweest.
3.5
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof geen sprake van strijd met de goede procesorde. Het karakter en de grondslag van de vordering vormen de rechtvaardiging voor afwijking van de twee-conclusie-regel; omdat de bouw nog niet was afgerond en de daadwerkelijke bouwkosten nog niet bekend waren, beschikte [appellant] nog niet over alle informatie om zijn vordering te concretiseren. Het hof zal dan ook beslissen op de vordering, zoals die in de akte van 2 maart 2022 is geformuleerd.

4.4. De bespreking van het geschil

4.1
Beide partijen hebben kritiek geuit op het rapport van de deskundigen. Vrijwel alle kritiekpunten zijn bij gelegenheid van de mondelinge behandeling met de deskundigen besproken. Eén kritiekpunt van [appellant] is echter onbesproken gebleven. Dat gaat om het volgende.
4.2
Volgens [appellant] zijn de deskundigen uitgegaan van onjuiste gegevens over plan A. Plan A had alleen betrekking op de woning en bestond eruit dat om de boerderij een betonrand zou worden aangelegd waarop de (nieuw te bouwen) buitenmuur zou worden gebouwd. De oorspronkelijke buitenmuren zouden dan de, te isoleren, spouwmuren worden. Verder zou het dak worden uitgelijnd en geïsoleerd. Dat volgt ook uit de verleende bouwvergunning, aldus [appellant] .
4.3
[appellant] stelt dat de deskundigen er in hun rapport ten onrechte vanuit gaan dat plan A daarnaast inhoudt dat een betonvloer wordt aangelegd en daarnaast in het schuurgedeelte onder meer een verdiepingsvloer. Punt 2 op p. 109 van het rapport biedt steun voor die gedachte. De deskundigen vermelden daar hun conclusies over plan A en schrijven in dat verband:

Uit diverse tekeningen, opgenomen in Memorie van Grieven dd. 13-6-2017, productie 2, pagina 4 (berek. Goudstikker), blijkt uit de daarin opgenomen tekening van de gevelband, dat diverse dakkapellen geplaatst worden, en uit pag. 6, dat er een verdiepingsvloer gemaakt wordt, alsmede een betonvloer op de beganegrond. De verandering van het gebouw is daarbij zodanig groot, dat de oorspronkelijke draagconstructie en de eronder gelegen fundering, daardoor sterk wordt beïnvloed. De verandering geldt met name voor het schuurgedeelte, dat van een lichte open houten dakconstructie veranderd wordt naar een indeling met betonvloer, verdiepingsvloer en afwerkingen, zoals isolaties van dak en indelingswanden, alsmede een extra gemetseld buitenblad rondom de gevels.’
Volgens [appellant] hebbende deskundigen zich hierbij gebaseerd op vage plannen en ideeën die hij wel heeft gehad, maar die ten tijde van de vergunningverlening nog niet geconcretiseerd waren. De deskundigen hadden zich voor hun beoordeling van plan A moeten baseren op de omgevingsvergunning, niet op die plannen.
4.4
Het hof overweegt hierover als volgt. Dat de deskundigen zich bij hun beeldvorming over plan A op meer hebben gebaseerd dan alleen op de omgevingsvergunning volgt uit p. 36 van hun rapport, waarin zij aangeven dat zij naast informatie over die vergunning van [appellant] ook schetsen hebben ontvangen ‘
als voorbereiding op de geplande verbouwing van model A.’ Verderop (p. 36 laatste alinea en p. 37 eerste alinea) schrijven de deskundigen:

De in dit dossier aanwezige informatie wijst op het maken van een aantal extra (bouwvergunningvrije) dakkapellen, met name ook in het schuurgedeelte, op het maken van een verdiepingsvloer in de gehele schuur, en het maken van een indeling met vloeren en indelingswanden in de gehele schuur. Op de vergunningsverleende tekening (vergunn.7-2-2012) zijn vervolgens enkele dakkapellen aangegeven in het schuurgedeelte, maar niet de inpandige wijzigingen, zoals extra verdieping en gewijzigde gebruik van, en indeling van, de beganegrond van de schuur. Dit is echter wel van betekenis voor de analyse van de modellen, omdat de aangegeven wijzigingen invloed hebben op de belastingen en het gedrag van het gebouw. Deze informatie is in dit rapport hier geplaatst, omdat de informatie is opgenomen in aangeleverd archief bij model A, terwijl zij ook van invloed is op model B. Het gaat immers om een gebouwwijziging, met extra verdiepingsvloer, extra metselwerk buitenom (het buitenspouwblad) en extra beganegrondvloer met indeling in plaats van een zandbed in het schuurgedeelte.’
Onduidelijk is of de omgevingsvergunning voorzag in een betonvloer. Op p. 101 en 105 van het rapport staan tekeningen afgedrukt waarop een betonvloer is weergegeven. Het lijkt erop dat die tekeningen behoren bij de vergunningverlening, maar helemaal duidelijk is dat niet.
4.5
Indien de deskundigen inderdaad, zoals [appellant] stelt, zijn uitgegaan van onjuiste gegevens over plan A, heeft dat mogelijk consequenties voor hun bevinding dat plan A ook in de statische situatie - dus zonder aardbevingen - niet in overeenstemming met het in 2015 geldende Bouwbesluit en de NPR 9998:2015 kon worden uitgevoerd. De kritiek van [appellant] op dit punt is dan ook mogelijk relevant, maar niet aan de orde gesteld tijdens de mondelinge behandeling in aanwezigheid van de deskundigen. Dat is het gevolg van het feit dat [appellant] pas in zijn laatste processtuk dit kritiekpunt heeft toegelicht en benadrukt. Eerder - bijvoorbeeld in zijn reactie op het concept-rapport en in de memorie na deskundigenbericht - heeft hij het punt slechts aangestipt en was niet goed duidelijk welke consequenties hij eraan verbond, waardoor het hof aan het punt geen bijzondere aandacht heeft besteed. Wat daar verder ook van zij, het hof wil voorkomen dat het een beslissing neemt op basis van een deskundigenbericht dat mogelijk (gedeeltelijk) op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd.
4.6
Om die reden zal het hof eerst [appellant] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de volgende vragen:
a. Voorzag de omgevingsvergunning ook in het aanleggen van een verdiepingsvloer en/of het aanbrengen van enkele dakkappellen (naast een betonstrook om de bestaande gevel, een nieuwe buitenmuur op die strook en het uitlijnen en isoleren van het dak)?
b. Had [appellant] concrete plannen om naast wat hij op grond van de omgevingsvergunning mocht aanbrengen ook een verdiepingsvloer in de schuur aan te brengen en de inpandige verdeling van het gebouw te wijzigen?
c. Indien het antwoord op vraag b. negatief is: hoe verhoudt zich dat tot de schetsen die aan de deskundigen beschikbaar zijn gesteld en tot de stelling van [appellant] (MvG 2.32 en 2.33) dat hij het achterste deel van de woonboerderij vanaf 1 juni 2014 had willen en kunnen verhuren?
4.7
Nadat NAM op deze akte heeft gereageerd, zal het hof beoordelen of het nodig is om de deskundigen te vragen wat de consequenties voor hun bevindingen zijn, indien wordt uitgegaan van een ander plan A dan waarvan zij in hun rapport zijn uitgegaan. Partijen kunnen zich over de noodzaak van een aanvullend deskundigenbericht (en de eventuele vraagstelling en het voorschot op de kosten) uitlaten.

5.5. De beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 29 november 2022 voor akte aan de zijde van [appellant] ;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, R.E. Weening en D.J. Keur en is op
15 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.