Uitspraak
[appellant],
NAM,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
“
CausaliteitDe karakterisering van het schadebeeld is van dien aard dat deze onder invloed van een aardbeving c.q. aardschok kan ontstaan. Van schade die een recente ouderdom hebben is het eerder waarschijnlijk dat deze tot de aardbeving te herleiden zijn.
Samenhang van de draagconstructieAls afzonderlijk aspect wordt nagegaan of sprake is van schade die zodanig afbreuk doet aan de samenhang van de constructie dat de veiligheid in gevaar is of dreigt te komen.
De ernst en omvang van de schade is van dien aard dat er op dit moment geen sprake is van een gebrek aan samenhang van de constructie en evenmin een veiligheidsrisico.”
Verder merkt hij op dat herstel van bestaande schade gepaard zou moeten gaan met maatregelen om toekomstige schade zoveel mogelijk te voorkomen.
Over maatregelen ter voorkoming van schade bij volgende aardbevingen schrijft Van Duinen:
.(…)
Bij nieuwbouw is bovenstaande constructiewijze eenvoudig te realiseren.
Het wordt echter anders bij bestaande bouw.
(…)
De maatregel kan niet garanderen dat bij een (zwaardere) aardbeving bestaande gebouwen geen schade meer lijden. Het risico op nieuwe schade zal echter aanzienlijk verminderen. De situatie kan voor ieder gebouw anders zijn. Per gebouw dient de situatie te worden opgenomen en door een constructeur een constructie berekening te worden gemaakt. (…)”
“(…) Aanleiding tot het funderingsadvies is de voorgenomen verbouw van de woning aan de [a-straat 1] te [A] . (…) In dit advies wordt ten behoeve van een voorlopig ontwerp, een toepasbare funderingswijze met te hanteren funderingsniveau aangegeven en bijbehorende toelaatbare draagkracht berekend en te verwachten zettingen aangegeven. (…)
De verbouwing bestaat onder andere uit het aanbrengen van een spouwmuur, geïsoleerde betonnen vloer en dakisolatie. (…)
“(…) De schade manifesteert zich in de kap en het metselwerk van de gevels en de binnenmuren. (…)
Uitgaande van visuele waarnemingen en het uitgevoerde grondonderzoek zou de fundering, het metselwerk en de kap geen reden kunnen geven tot het vertoonde schadebeeld, zoals ze ook in die hoedanigheid reeds 180 jaar zonder problemen hebben gefunctioneerd. De oorzaak van de scheurvorming moet dan ook worden gezocht in de recente aardbevingen (…) Volgende trillingen en seismische horizontale belastingen zullen de reeds ontstane schade doen verergeren.
Uit de bestudering van cijfermateriaal m.b.t. frequentie en intensiteit wordt duidelijk dat deze in het gebied van Schildwolde de afgelopen tijd aanzienlijk toeneemt in aantal en sterkte.
Slochteren: 21 maart 2014 met magnitude 1,1 en op 2 juli 2014 met magnitude 2.1.
Schildwolde: 11 maart 2014 met magnitude 2,3 en op 26 april 2014 met magnitude 1,3.
Om deze reden zullen constructieve maatregelen getroffen moeten worden om de schades duurzaam en deugdelijk te herstellen. Deze maatregelen zijn in het hierna volgende herstelplan omschreven.
HerstelplanOm toekomstige drukgolven te kunnen opvangen zal de huidige fundatie preventief versterkt moeten worden en wel zodanig dat er tussen de fundering onder de gevels en begane grondvloer een monoliete verbinding tot stand [het hof voegt toe:] komt.
Dit kan gerealiseerd worden door in de woning en de schuur de gehele begane grondvloer uit te voeren als een gewapend betonnen fundatieplaat.(…) De gebint- en kapconstructie zal vervangen dienen te worden door een stalen spantconstructie die voldoende incasseringsvermogen heeft om horizontale seismische belastingen over te dragen naar de fundatieplaat.”
De ernst en omvang van de schade is van dien aard dat er op dit moment geen sprake is van een gebrek aan samenhang van de constructie en evenmin een veiligheidsrisico (…).
Herstelkosten (…) Totaal € 18.029,91 (…)”
R. Feikens van RF Ontwerp & Advies (hierna: Feikens) hebben op 28 februari 2017 een notitie “Motivatie van het waarom en de gevolgen van renovatie en ver-/herbouw. [a-straat 1] , [A] ” opgesteld. In deze notitie schrijven zij onder meer:
Aardbevingsbestendig bouwen in GroningenBouwen (ver-, herbouw en renovatie) in de regio Groningen vraagt deels om een andere manier van bouwen door de aanwezigheid van geïndiceerde aardbevingen.
Naast de specifieke ontwerprichtlijnen krijgt men te maken met extra maatregelen in de uitvoering en
Richtlijnen en extra maatregelenHet ingenieursbureau Goudstikker-de Vries is door de NAM gevraagd in maart 2015 om een leidraad op te stellen voor aardbevingsbestendig bouwen.
De ontwerprichtlijnen zijn in het leidraad vastgesteld en hiermee kan zowel de deskundige als de leek in zijn of haar bouwkundig advies ontwerp rekening houden met de volgende onderdelen: (…)
Renovatie of ver/herbouw pand [a-straat 1] [A]
Het pand ligt binnen de 0,1 PGA-contour en komt voor herstel en versteviging in aanmerking. Hoewel de aangeschafte materialen als kozijnen in opslag staan en de stenen voor de buitenmuur als ook de pannen voor het dak inmiddels al jaren in de tuin staan, kan men nog steeds niet zonder meer beginnen met de destijds geplande verbouwing indien deze aardbevingsbestendig moet worden.
Voortschrijdend inzicht doet ons inzien dat alleen een betonnen plaatfundering niet voldoende is om mijnbouwschade te voorkomen, maar ook niet om aan de aardbevingsbestendige bouwnorm te voldoen met alle nare gevolgen van dien in de toekomst.
Hoewel een betonplaat was gepland als ‘de’ oplossing om mijnbouwschade te beperken zal er voor aardbevingsbestendig bouwen een grotere meer ingrijpende renovatie, ver-/herbouw moeten plaatsvinden. Dit ook om de te verwachten terugkerende schade te voorkomen. Hierin kan dan direct de gepande versteviging van dit type panden worden aangepakt, waar de NAM dit in een later stadium had gepland.
(…)
Bij het nu afgeronde (her)ontwerp is het uitgangspunt geweest de realisatie van een sterk en tegelijkertijd ductiel pand met behoud van bijna alle karakteristieke eigenschappen dat bewegingen tijdens aardbevingen kan opvangen zonder dat het bezwijkt en daarbij is gebouwd volgens de laatste geldende normen.
Na de uitgevoerde sonderingsactiviteiten (tot 30 meter) en berekeningen van Ingenieursbureau Goudstikker-de Vries adviseren zij een massief houten constructie (HSB) en een versterkte fundering op heipalen of kelder die maken dat de woning bestand is tegen de uitzonderlijke en door Ingenieursbureau Goudstikker-de Vries in de aangepaste bouwtekeningen doorberekende krachten (near collapse) die tijdens een aardbeving vrijkomen.
(…)
(…)
Extra kostenIn het algemeen zijn kostenverhogende aspecten die een woning in Groningen aardbevingsbestendig maken onder andere (…).
De uitgesplitste meerkosten voor renovatie, ver/herbouw van het pand [a-straat 1] te [A] zullen door de aannemer moeten worden berekend”
“Het werk betreft de nieuwbouw van een woonboerderij aan de [a-straat 1] te [A] in opdracht van Dhr. [appellant] (…).”
2.10 Het rapport bevat een groot aantal bijlagen, waaronder een funderingsadvies van Wiertsema van 2 mei 2017, waarin onder meer het volgende is vermeld (blz. 4):
“(…) Het funderingsadvies is opgesteld in verband met het voorgenomen plan aardbevingsbestendig versterken volgens NPR 9998 van een woning. In dit rapport wordt ten behoeve van de ontwerpfase, inzicht gegeven in de toelaatbare draagkracht op funderingsniveau en het bijbehorend zettingsgedrag waarbij rekening is gehouden met het mogelijk optreden van geïndiceerde bevingen. In dit rapport wordt conform opgave van de opdrachtgever uitgegaan van de grenstoestand NC (near collapse) en een indeling van het bouwwerk in gevolgklasse CC1.
In voorliggend advies is gebruik gemaakt van de NPR 9998:2015 (van december 2015) waarbij tevens is uitgegaan van de tot op heden opgedane ervaringen.”
In de slotopmerking onder 8 van het rapport wordt het volgende opgemerkt (blz. 15):
“Zoals blijkt uit het voorliggend advies kan het pand aan de [a-straat 1] te [A] aardbevingsbestendig versterkt worden (conform NPR 9998) middels een plaatfundering met volledige onderkeldering en paalfundering. Wij adviseren het pand middels een plaatfundering met volledige onderkeldering te funderen.
Zoals blijkt uit de berekeningen kan een aardbevingsbestendige funderingen worden gerealiseerd door het toepassen van meewerkende strookbreedtes variërend van 2,65 m tot 2,85 m. Omdat de fundering uit één grote funderingsplaat bestaat wordt de minimaal vereiste meewerkende breedte behaald, mits de plaat voldoende stijf is zodat de minimaal vereiste meewerkende breedte te mobiliseren is in de funderingsplaat. (…)”
"In dit schrijven een korte samenvatting van het proces met betrekking tot het aardbevingsbestendig herbouwen van de woonboerderij aan de [a-straat 1] te [A] .
Houtskeletbouw is bij uitstek een beproefd bouwsysteem in seismische gebieden. De constructie is ductiel en naast de berekende grenstoestand Near Collapse is een houten draagconstructie schadebeperkend.
"(…) Ik ben destijds door u ingeschakeld, omdat u uw woning wilde renoveren maar wei wilde dat de woning bestand was tegen de aardbevingen. De plannen die u toen had waren mijns inziens onvoldoende om de woning daaraan te laten voldoen.
2.13 De boerderij is inmiddels afgebroken en er is een begin gemaakt met nieuwbouw.
3.De vordering en de beslissing daarop in eerste aanleg
4.De eisvermeerdering
5.5. De beoordeling van de grieven en de vordering
De vordering tot vergoeding van immateriële schade (vanwege de aantasting van woongenot) heeft [appellant] ter comparitie ingetrokken, zodat die vordering niet behoeft te worden besproken.
a. [appellant] wilde zijn boerderij verbouwen. De verbouwing waarvoor hij een vergunning had aangevraagd en verkregen, zou in 2013 starten en in juni 2014 afgerond moeten zijn en bestond onder meer uit het aanleggen van een betonrand om de boerderij, het verbouwen van de binnenmuur tot een spouwmuur en de uitlijning en het isoleren van een dak. Dit plan wordt hierna plan A genoemd.
b. Nadat in 2013 en in 2014 opnieuw schade door aardbevingen aan de boerderij was ontstaan, heeft [appellant] plan A stilgelegd. Hij heeft laten onderzoeken welke versterkingen nodig waren om de (conform plan A te verbouwen) boerderij aardbevingsbestendig te maken. Op basis van de rapporten van Wiertsema (rov. 2.6.7) en Nanninga (rov. 2.6.8) diende een betonnen plaat te worden aangebracht (plan B). De met deze aanpassing gemoeide kosten heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd.
c. Uit de notitie van Goudstikker - de Vries/RF Ontwerp & Advies (rov. 2.8) en de rapporten van Goudstikker - de Vries en Wiertsema (rov. 2.9) volgt dat plan B niet volstaat om de boerderij aardbevingsbestendig te maken. Er is daarom een nieuw plan, plan C, ontwikkeld dat wel aan die eis voldoet. Dat plan voorziet in sloop van de oude boerderij en de bouw van een nieuwe, onderkelderde, boerderij die aardbevingsbestendig is.
d. Voor rekening van NAM komt het verschil tussen de kosten van plan A en plan C, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat plan C niet alleen een versterking van de boerderij inhoudt, maar ook een aantal wijzigingen ten opzichte van plan A bevat. De kosten van het aardbevingsbestendig maken van de boerderij bij realisering van plan C komen geheel voor rekening van NAM. Van de overige bouwkosten van plan C komt niets, dan wel een deel voor rekening van NAM. [appellant] heeft per kostenpost aangegeven of deze post (gedeeltelijk) voor rekening van NAM komt. Dat laatste is afhankelijk van het antwoord op de vraag of en in hoeverre de kostenpost ziet op de geplande renovatie. Per saldo dient NAM van de totale nieuwbouwkosten van € 878.878,06 een deel van € 332.539,44 voor haar rekening te nemen. Daarnaast is NAM aansprakelijk voor gevolgschade, waaronder schade vanwege het vervallen van subsidies, de hogere btw, advieskosten, dubbele woonlasten en gederfde inkomsten.
Een op artikel 6:184 BW gebaseerde vordering is daarmee toewijsbaar wanneer sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging en de maatregel redelijk is. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat deze redelijkheidseis niet alleen ziet op het nemen van de maatregel zelf, maar ook op de daaraan verbonden kosten. De dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub a BW geldt dus ook voor artikel 6:184 lid 1 sub a BW, dat een uitwerking is van de eerstgenoemde bepaling. Het gaat er om of de te treffen maatregel in het licht van alle omstandigheden redelijk is. Daarbij spelen de aard en de ernst van de dreiging en de daardoor te verwachten schade, de aard van de maatregel (de effectiviteit ervan, de vraag of er een goedkoper alternatief is) en de kosten van de maatregel (mede in verhouding tot de te verwachten schade) een rol. Het hof is, met de rechtbank, bovendien van oordeel dat bij het antwoord op de vraag of sprake is van een redelijke maatregel niet alleen rekening dient te worden gehouden met financiële factoren. Ook het voorkomen van overlast, gelegen in een herhaalde confrontatie, schade en de afhandeling daarvan kan, zoals de rechtbank terecht overwoog, bijdragen aan de conclusie dat het redelijk is een maatregel te treffen.
Het hof zal de vordering van [appellant] tegen deze achtergrond beoordelen.
genomen. Deze formulering sluit naar het oordeel van het hof niet uit dat de vordering ook toewijsbaar is wanneer de maatregel nog niet is genomen, maar het wel redelijk is de maatregel te nemen ter voorkoming of beperking van aardbevingsschade, nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging van dergelijke schade is ontstaan. De ratio van artikel 6:184 lid 1 sub a BW is, net als die van artikel 6:96 lid 2 sub a BW, dat het alleen redelijk is van de benadeelde te verlangen zijn schade te beperken - de bepalingen vormen het complement van de schadebeperkingsplicht - indien hij ervan op aan kan dat in het kader daarvan in redelijkheid gemaakte kosten vergoed zullen worden.
ook het risico lopen dat NAM de kosten na het treffen van de maatregelen niet zou (hoeven te) vergoeden. Het is, gelet op de hiervoor omschreven ratio van artikel 6:184 lid 1 sub a BW, niet redelijk [appellant] dat risico te laten dragen, door aan de toewijsbaarheid van zijn vordering de eis te stellen dat de maatregelen al moeten zijn getroffen. Aan het door NAM aangevoerde bezwaar dat de kosten worden vergoed maar de maatregelen vervolgens niet worden getroffen, kan worden tegemoetgekomen door voorwaarden te verbinden aan de veroordeling tot betaling van de kosten van de maatregelen (bijvoorbeeld dat betaald moet worden aan een aannemer).
"(…) Uit het laatste winningsplan van NAM (aangehaald in r.o. 4.5.3) volgt dat bij een grondversnelling vanaf 0,15 g schades kunnen ontstaan die kwalificeren als DS3 schades. Bij DS3 schades gaat het volgens de door NAM gehanteerde Damage State om “
substantial to heavy damage (moderate structural damage, heavy non-structural damage)”, met als voorbeelden “
cracks in columns and beam column joints of frames at the base and at joints of coupled walls. Spalling of concrete cover, buckling of reinvorced rods. Large cracks in partition and infill walls, failure of individual infill panels.”
Volgens datzelfde winningsplan zullen DS1 en DS2 schades blijven optreden. Die schades hebben volgens het plan meer een maatschappelijk dan een levensbedreigend effect. Het hof tekent daarbij aan dat het bij DS2 schades volgens de Damage State gaat om “
moderate damage (slight structural damage, moderate non-structural damage)”, met als voorbeelden “
cracks in columns and beams of frames and in structural walls. Cracks in partition and infill walls; fall of brittle cladding and plaster. Falling mortar from the joints of wall panels.”
Uit het eigen winningsplan van NAM volgt dan ook dat ook bij een seismische dreiging van 0,15g nog sprake is van een risico op substantiële schade, zeker bij een oude boerderij die al schade heeft. Ook als de dreiging door de verminderde gaswinning zal afnemen - daarover verschillen overigens de wetenschappelijke inzichten, zoals uit rov. 8.24 van genoemd arrest volgt, nog daargelaten dat ondanks de verminderde gaswinning op 24 mei 2019 nog een aardbeving met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter plaatsvond en op 9 juni 2019 een van 2,5 op de schaal van Richter -, staat niet vast dat het dreigingsniveau ter plaatse van de boerderij minder dan 0,15g zal gaan bedragen.
Ten slotte acht het hof van belang dat tussen partijen niet ter discussie staat dat in het gebied waarin de boerderij is gelegen de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) 9998 van toepassing is. Gelet op wat hierna zal worden overwogen over de bedoeling van deze richtlijn, vormt de toepasselijkheid van de richtlijn op de (in het aardbevingsgebied gelegen) boerderij een extra argument voor de juistheid van de stelling van [appellant] dat ten aanzien van de boerderij sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging.
Dat het treffen van maatregelen op basis van NPR 9998 scheurvorming en scheefstand niet voorkomt, betekent niet dat deze maatregelen niet redelijk zouden zijn. Het betekent hooguit dat naast de op basis van NPR 9998 te treffen maatregelen aanvullende maatregelen, gericht op het voorkomen van scheurvorming en scheefstand als gevolg van de bodembeweging, getroffen moeten worden. Omdat [appellant] stelt dat de maatregelen waarvan hij de kosten vordert, gebaseerd zijn op de richtlijnen van de NPR 9998, kan de vraag of daarnaast andere maatregelen noodzakelijk zijn, waarvan NAM dan op grond van artikel 6:184 BW de kosten zou moeten dragen, buiten beschouwing blijven.
vordert echter niet deze meerkosten, maar (een deel van) het verschil tussen de bouwkosten van plan C en de kosten van plan A. Hij voert daartoe aan dat herbouw conform plan A niet voldoet aan de richtlijnen van de NPR 9998 en dat ook de herbouw met versterkingen conform plan B de toets van de NPR 9998 niet zal kunnen doorstaan. Om die reden is hij wel gedwongen tot herbouw (conform plan C) over te gaan. Zijn standpunt komt erop neer dat nieuwbouw in dit geval een redelijke maatregel is ter voorkoming of beperking van (aardbevings)schade in de zin van artikel 6:184 lid 1 BW is.
meerkosten komen in dat geval in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De overige kosten die met de nieuwbouw gemoeid zouden zijn geweest blijven uiteraard voor rekening van de eigenaar. Bovendien dient rekening te worden gehouden met het voordeel dat de eigenaar heeft doordat nieuwbouw in plaats van renovatie heeft plaatsgevonden, zeker wanneer het nieuw te bouwen gebouw verschilt van het met de renovatie te realiseren gebouw. In de berekening van [appellant] van de schade lijkt met dat voordeel rekening te zijn gehouden doordat [appellant] de algemene bouwkosten niet of gedeeltelijk - dat verschilt per kostenpost - als schade aanmerkt. De kosten die gemoeid zijn met het versterken van de constructie komen in de berekening van [appellant] geheel voor rekening van NAM.
5.15 Uit het voorgaande volgt dat toen [appellant] plan A ontwikkelde en voor dat plan een vergunning aanvroeg (en verkreeg), de NPR 9998 nog niet van toepassing was, maar dat de NPR 9998 toch betekenis kreeg voor plan A, omdat dat plan door niet aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden nog niet was gerealiseerd toen de NPR 9998 in 2015 werd ontwikkeld. Het feit dat de NPR 9998 in 2011/2012 nog niet van toepassing was, zodat plan A niet aan de normen van de NPR hoefde te voldoen, staat dan ook niet in de weg aan het aannemen van causaal verband tussen de vervanging van plan A door (uiteindelijk) plan C en de noodzaak om te renoveren overeenkomstig de normen van de NPR 9998.
Ook op dit punt is een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
a. Kunt u aangeven wat in 2011/2012 de algehele bouwkundige toestand van de
boerderij was?
b. Voldeed de boerderij in 2011/2012 aan het destijds geldende Bouwbesluit?
c. Kon de verbouwing waarvoor in 2011/2012 een vergunning werd aangevraagd
(en verkregen), plan A, toen worden uitgevoerd op basis van de destijds aanwezige
constructie?
d. Indien u vraag c ontkennend beantwoordt:
Welke aanpassingen aan de constructie waren in 2011/2012 nodig om plan A
uit te kunnen voeren in overeenstemming met het toen geldende Bouwbesluit en
welke kosten waren daarmee gemoeid (gespecificeerd per maatregel)?
e. Kon plan A in 2015 worden uitgevoerd in overeenstemming met het toen geldende
Bouwbesluit en de NPR 9998:2015?
f. Indien u vraag e ontkennend beantwoordt:
Welke aanpassingen aan de constructie waren in 2015 nodig om plan A
uit te kunnen voeren in overeenstemming met het toen geldende Bouwbesluit en de
NPR 9998:2015?
Welke kosten waren daarmee gemoeid (gespecificeerd per maatregel)?
g. Indien u vraag c en e ontkennend beantwoordt:
Welke van de door u bij uw antwoord op vraag f vermelde maatregelen komen ook
al voor in uw antwoord op vraag d en betreffen dus ten opzichte van het in 2011
geldende Bouwbesluit aanvullende maatregelen om ook aan het in 2015
geldende Bouwbesluit en aan de NPR 9998:2015 te voldoen en welke kosten zijn
daarmee gemoeid (gespecificeerd per maatregel)?
h. Hoe beoordeelt u in het licht van uw antwoord op de vragen e en f de in plan B
genomen maatregelen? Waren deze maatregelen nodig om te kunnen bouwen in
overeenstemming met het toen geldende Bouwbesluit en de NPR 9998:2015?
i. Indien u het tweede deel van vraag h bevestigend beantwoordt:
Welke kosten waren in 2015 in redelijkheid met deze maatregelen gemoeid en hoe
verhouden deze kosten zich tot het in de offerte van Bouwbedrijf Boelens van
28 februari 2015 (productie 13 inleidende dagvaarding) als stelpost opgenomen
bedrag van € 105.255,- exclusief btw?
j. Welke in plan C genomen maatregelen/voorzieningen zijn het gevolg van toepassing
van de NPR 9998:2018, in die zin dat de maatregelen/voorzieningen niet getroffen
zouden hoeven zijn/worden, indien de NPR 9998:2018 niet van toepassing zou zijn
geweest?
En, welke kosten zijn met deze maatregelen gemoeid?
k. Welke wijzigingen heeft plan C ten opzichte van plan A?
l. Welke van deze wijzigingen zijn niet het gevolg van, of hangen samen met, de
wijziging van de constructie vanwege de toepasselijkheid van enerzijds het in 2018
geldende Bouwbesluit en de NPR 9998:2018 en anderzijds het in 2011/2012
geldende Bouwbesluit?
m. Zijn de in uw antwoord op vraag l vermelde wijzigingen een verbetering ten
opzichte van plan A en, zo ja, waarom?
n. Wilt u, per wijziging, aangeven welke kosten daarmee zijn gemoeid?
o. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
Beide partijen hebben deskundigen ter benoeming voorgedragen. Zij zijn niet met een eensluidende voordracht gekomen. Het hof heeft het voornemen uit de door partijen voorgedragen deskundigen twee deskundigen te benoemen (één door [appellant] voorgedragen en één door NAM voorgedragen), met de opdracht de hiervoor vermelde vragen eensluidend te beantwoorden. Het betreft ir [B] van EBMC Nederland BV en ing. [C] te [D] . Beiden hebben aangegeven een eventuele benoeming te zullen aanvaarden en bereid te zijn het onderzoek met de ander te verrichten.
5.De beslissing
27 augustus 2019voor uitlating partijen conform r.o. 5.25;