ECLI:NL:GHARL:2019:8773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
200.213.095/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar aardbevingsschade en bouwkundige toestand van een boerderij

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 22 oktober 2019, wordt een deskundigenonderzoek gelast in een zaak betreffende aardbevingsschade aan een boerderij. De appellant, wonende te [A], heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) aangeklaagd in verband met schade die is ontstaan door aardbevingen. Het hof heeft eerder op 16 juli 2019 een arrest gewezen en in deze uitspraak wordt dat arrest overgenomen. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om een akte te nemen, maar beide partijen hebben aangegeven hier geen behoefte aan te hebben.

Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is en heeft specifieke vragen geformuleerd die aan de deskundigen voorgelegd moeten worden. De deskundigen dienen onder andere te onderzoeken of de boerderij in 2011/2012 voldeed aan het Bouwbesluit en welke aanpassingen nodig waren om de verbouwing uit te voeren. Tevens moeten zij de kosten van deze aanpassingen specificeren. Het hof heeft de deskundigen benoemd en hen opgedragen om hun rapport uiterlijk vóór 21 januari 2020 in te dienen. De kosten van het deskundigenonderzoek worden door beide partijen gedeeld, met een voorschot van elk € 40.000,- inclusief BTW.

De zaak wordt verwezen naar de roldatum voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van de appellant, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en onder leiding van de raadsheer-commissaris, mr. H. de Hek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.213.095/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/111015 / HA ZA 15-151)
arrest van 22 oktober 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.W. Huitema, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt het arrest van 16 juli 2019 hier over.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft partijen in genoemd tussenarrest in de gelegenheid gesteld een akte te nemen. Partijen hebben laten weten geen behoefte te hebben aan het nemen van een akte, waarna het hof arrest heeft bepaald.

2.Verder over de grieven

2.1
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. Het hof heeft aangegeven welke vragen het aan de deskundigen wil voorleggen (rov. 5.21), welke deskundigen het wil benoemen (rov. 5.23), wat het voorschot op de kosten van de deskundigen is (rov. 5.24) en dat partijen ieder de helft van dat voorschot voor hun rekening dienen te nemen (rov. 5.26). Omdat partijen hadden aangeven niet zonder meer in te stemmen met de hoogte van het voorschot, heeft het hof partijen de gelegenheid geboden om (bij voorkeur eensluidend) een alternatief voor te stellen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van die gelegenheid, zodat het hof alsnog een deskundigenbericht zal gelasten overeenkomstig wat in het tussenarrest van 16 juli 2019 is overwogen.

3.De beslissing

Het gerechtshof, voordat het verder beslist:
benoemt tot deskundigen [B] , p/a EBMC Nederland, Stern 4, 1721DB Broek op Langedijk (tel. [00000] , e-mail info@ebmcnederland.nl) en ing. [C] , p/a abtWassenaar, postbus 24, 9751SL Haren (tel. [00001] , e-mail [C] @abtwassenaar.nl),
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de volgende vragen:
a. Kunt u aangeven wat in 2011/2012 de algehele bouwkundige toestand van de
boerderij was?
b. Voldeed de boerderij in 2011/2012 aan het destijds geldende Bouwbesluit?
c. Kon de verbouwing waarvoor in 2011/2012 een vergunning werd aangevraagd
(en verkregen), plan A, toen worden uitgevoerd op basis van de destijds aanwezige
constructie?
d. Indien u vraag c ontkennend beantwoordt:
Welke aanpassingen aan de constructie waren in 2011/2012 nodig om plan A
uit te kunnen voeren in overeenstemming met het toen geldende Bouwbesluit en
welke kosten waren daarmee gemoeid (gespecificeerd per maatregel)?
e. Kon plan A in 2015 worden uitgevoerd in overeenstemming met het toen geldende
Bouwbesluit en de NPR 9998:2015?
f. Indien u vraag e ontkennend beantwoordt:
Welke aanpassingen aan de constructie waren in 2015 nodig om plan A
uit te kunnen voeren in overeenstemming met het toen geldende Bouwbesluit en de
NPR 9998:2015?
Welke kosten waren daarmee gemoeid (gespecificeerd per maatregel)?
g. Indien u de vragen c en e ontkennend beantwoordt:
Welke van de door u bij uw antwoord op vraag f vermelde maatregelen betreffen ten
opzichte van het in 2011geldende Bouwbesluit aanvullende maatregelen om ook aan
het in 2015 geldende Bouwbesluit en aan de NPR 9998:2015 te voldoen en welke
kosten zijn daarmee gemoeid (gespecificeerd per maatregel)?
Toelichting: deze vraag betreft dus de aanvullende maatregelen ten opzichte van2011 om aan het Bouwbesluit 2015 te voldoen, dus de maatregelen die nietvoorkomen onder d, maar wel onder f.h. Hoe beoordeelt u in het licht van uw antwoord op de vragen e en f de in plan B
genomen maatregelen? Waren deze maatregelen nodig om te kunnen bouwen in
overeenstemming met het toen geldende Bouwbesluit en de NPR 9998:2015?
i. Indien u het tweede deel van vraag h bevestigend beantwoordt:
Welke kosten waren in 2015 in redelijkheid met deze maatregelen gemoeid en hoe
verhouden deze kosten zich tot het in de offerte van Bouwbedrijf Boelens van
28 februari 2015 (productie 13 inleidende dagvaarding) als stelpost opgenomen
bedrag van € 105.255,- exclusief btw?
j. Welke in plan C genomen maatregelen/voorzieningen zijn het gevolg van toepassing
van de NPR 9998:2018, in die zin dat de maatregelen/voorzieningen niet getroffen
zouden hoeven zijn/worden, indien de NPR 9998:2018 niet van toepassing zou zijn
geweest?
En, welke kosten zijn met deze maatregelen gemoeid?
k. Welke wijzigingen heeft plan C ten opzichte van plan A?
l. Welke van deze wijzigingen zijn niet het gevolg van, of hangen niet samen met, de
wijziging van de constructie vanwege de toepasselijkheid van enerzijds het in 2018
geldende Bouwbesluit en de NPR 9998:2018 en anderzijds het in 2011/2012
geldende Bouwbesluit?
m. Zijn de in uw antwoord op vraag l vermelde wijzigingen een verbetering ten
opzichte van plan A en, zo ja, waarom?
n. Wilt u, per wijziging, aangeven welke kosten daarmee zijn gemoeid?
o. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
bepaalt dat [appellant] aan de deskundigen het volledige procesdossier ter inzage zal geven en beveelt partijen aan de deskundige alle door deze gewenste inlichtingen te verstrekken;
bepaalt dat de deskundigen op de voet van het bepaalde in artikel 198 Rv bij hun onderzoek partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat zij daarvan in hun rapport melding dienen te maken waarbij van de inhoud van de gemaakte opmerkingen en gedane verzoeken moet blijken;
bepaalt dat de deskundigen hun concept-rapport aan (de advocaten van) partijen zullen sturen, aan hen een redelijke termijn zullen stellen om op het concept-rapport te reageren en in het definitieve rapport zullen ingaan op de eventuele reacties van partijen op het concept-rapport;
bepaalt dat de deskundigen het door hen uit te brengen rapport (ondertekend en met redenen omkleed) ter griffie van dit hof (postbus 1704, 8901 CA te Leeuwarden) zullen indienen
vóór 21 januari 2020;
bepaalt dat de deskundigen het onderzoek pas zullen beginnen nadat door beide partijen bij wege van voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van elk € 40.000,- inclusief BTW ter griffie van het hof zal zijn gedeponeerd conform de nota met betaalinstructies die partijen hiertoe zullen ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak en de griffie aan de deskundige heeft bericht dat het voorschot is voldaan;
bepaalt dat het onderzoek door de deskundigen zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. H. de Hek, en dat de deskundigen zich voor vragen en/of opmerkingen betreffende het onderzoek zullen kunnen wenden tot de raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest naar de deskundigen zal verzenden;
bepaalt dat de zaak zal worden verwezen naar de roldatum van
dinsdag 3 maart 2010voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. I.F. Clement en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019, in aanwezigheid van de griffier.