In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] vorderingen heeft ingesteld tegen de stichting Het Utrechts Landschap. De vorderingen van [eiseres] betroffen het aanpassen van eerder opgelegde dwangsommen in het kader van een ontruimingsprocedure. [Eiseres] had sinds 2003 een erfpachtcontract met Utrechts Landschap, dat eindigde op 31 oktober 2018. Na een langdurig conflict over de voortzetting van het contract en de ontruiming van het perceel, heeft het hof in een eerder arrest van 30 juni 2020 een ontruimingsveroordeling uitgesproken. In het kort geding vorderde [eiseres] dat het hof de door Utrechts Landschap aangezegde dwangsommen zou opheffen of matigen.
Het hof heeft zich echter onbevoegd verklaard om in deze zaak te oordelen. Het hof oordeelde dat het niet bevoegd was om als voorzieningenrechter op de vorderingen van [eiseres] te beslissen, omdat de dwangsom eerder door het hof was opgelegd als bodemrechter in hoger beroep en niet als voorzieningenrechter. Het hof benadrukte dat alleen de voorzieningenrechter die zelf de dwangsom heeft opgelegd, bevoegd is om deze te wijzigen. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft de kosten aan de zijde van Utrechts Landschap begroot op € 783 aan griffierecht en € 1.671 voor salaris advocaat.