ECLI:NL:RBMNE:2022:3576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/16/541714 / KG ZA 22-327
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing of schorsing van executiemaatregelen in kort geding tussen erfpachter en stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres, die sinds 2003 een erfpachtcontract heeft met de stichting Het Utrechts Landschap, een kort geding aangespannen. De eiseres vorderde de opheffing of schorsing van executiemaatregelen die voortvloeien uit een eerder vonnis en arrest. Het erfpachtcontract eindigde formeel op 31 oktober 2018, maar eiseres wilde het contract voortzetten, wat leidde tot een langdurig conflict. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Het Utrechts Landschap aan eiseres een vergoeding moest betalen, maar eiseres is in hoger beroep gegaan en de Hoge Raad heeft het beroep verworpen.

Eiseres stelde dat de dwangsommen die aan haar waren opgelegd, niet verbeurd waren en dat zij had voldaan aan de opleveringsplicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen juridische of feitelijke misslag was in de eerdere uitspraken en dat er geen noodtoestand was die schorsing van de executiemaatregelen rechtvaardigde. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiseres af en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot opheffing van de dwangsommen, omdat deze bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingediend moest worden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van Het Utrechts Landschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/541714 / KG ZA 22-327
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D.J.W. Feddes in Alphen aan den Rijn,
tegen
de stichting
STICHTING HET UTRECHTS LANDSCHAP,
gevestigd in De Bilt,
gedaagde,
advocaat mr. S.H.W. Le Large in Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Het Utrechts Landschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 19;
  • de brief van Het Utrechts Landschap van 8 augustus 2022 met als bijlagen producties 1 tot en met 20;
  • de brief van [eiseres] van 8 augustus 2022 met als bijlagen producties 20 en 21;
  • de e-mail van Het Utrechts Landschap van 9 augustus 2022 met als bijlage productie 21;
  • de mondelinge behandeling op 10 augustus 2022;
  • de pleitnota van Het Utrechts Landschap;
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Daarna is er bepaald dat op 24 augustus 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiseres] heeft sinds 2003 een erfpachtcontract met Het Utrechts Landschap van een derde partij overgenomen. Zij heeft ook de opstallen, bestaande uit een restaurant, tabaksschuur en een bedrijfswoning, van die partij gekocht. Het erfpachtcontract eindigde formeel op 31 oktober 2018. [eiseres] wilde het contract graag voortzetten, maar Het Utrechts Landschap wilde dat niet. Dat heeft geleid tot een langdurig conflict tussen partijen waarbij [eiseres] tot de Hoge Raad heeft geprocedeerd. Zij vorderde onder meer verlenging van het contract dan wel een hogere vergoeding voor de opstallen.
2.2.
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 9 mei 2019 vonnis gewezen (hierna: het vonnis). In de beslissing van het vonnis staat onder andere:
“De rechtbank
op de vordering
5.1
verklaart voor recht dat Het Utrechts Landschap aan [eiseres] dient te vergoeden een bedrag van € 275.000,00 geïndexeerd naar 1 november 2018 en tevens de naar die datum geïndexeerde investering die [eiseres] heeft gedaan ter zake van de uitbreiding van de Bergschuur,
(…)
op de tegenvordering
5.6
veroordeelt [eiseres] het gehele in erfpacht ontvangen perceel inclusief alle opstallen leeg en ontruimd van alles wat daarop, daaraan en daarin vanwege haar bevindt in goede staat op te leveren, binnen een maand nadat de verschuldigde vergoeding door Het Utrechts Landschap aan [eiseres] is betaald, met afgifte van alle sleutels,
5.7
veroordeelt [eiseres] om aan Het Utrechts Landschap een dwangsom te betalen van € 2.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in r.o. 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
(…)”
2.3.
[eiseres] is tegen het vonnis in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 30 juni 2020 arrest gewezen (hierna: het arrest). In de beslissing van het arrest staat onder andere:
“Het hof, recht doende in hoger beroep:
(…)
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 mei 2019, met uitzondering van rechtsoverweging 5.6, die komt te luiden als volgt:
veroordeelt [eiseres] het gehele in erfpacht ontvangen perceel inclusief alle opstallen leeg en ontruimd van alles wat daarop, daaraan en daarin vanwege haar bevindt in goede staat op te leveren, uiterlijk op 1 januari 2021, mits het Utrechts Landschap uiterlijk op 1 december 2020 een vergoeding van € 390.000,- aan [eiseres] heeft betaald, met afgifte van alle sleutels;
(…)”
2.4.
[eiseres] is tegen het arrest in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft op 22 april 2022 arrest gewezen en het beroep van [eiseres] verworpen. Er staat geen rechtsmiddel meer open tegen het vonnis en het arrest.
2.5.
Medio 2021 hebben partijen gesproken over de verwachtingen van de staat van de opstallen in het geval [eiseres] het gepachte perceel zou moeten ontruimen. Partijen zijn toen overeengekomen dat Monumentenwacht Zuid-Holland (hierna: Monumentenwacht) de opstallen zou taxeren. Dit is op 16 september 2021 gebeurd. De bevindingen van de taxatie staan in het rapport van 22 september 2021. In het rapport staan de volgende conclusies:
2.6.
Het Utrechts Landschap heeft naar aanleiding van het rapport aan [eiseres] laten weten dat de opstallen op grond van dit rapport niet in behoorlijke, laat staan goede staat, verkeerden. [eiseres] was daarentegen van mening dat de onderhoudsstaat behoorlijk was en dat er geen of een verwaarloosbaar verschil zit tussen behoorlijk en goed.
2.7.
Na uitspraak van de Hoge Raad heeft Het Utrechts Landschap de vergoeding zoals vastgesteld in het arrest betaald. Op 11 mei 2022 is de ontruiming aangezegd per 7 juni 2022. Het Utrechts Landschap heeft aangeboden om een vooroplevering te houden om gezamenlijk vast te stellen of de opstallen in goede staat verkeren. [eiseres] heeft laten weten geen gebruik te willen maken van de vooroplevering.
2.8.
Op 7 juni 2022 heeft de ontruiming van het perceel plaatsgevonden. Van de staat van het restaurant, de bedrijfswoning en de tabaksschuur is een proces-verbaal met foto’s opgemaakt door de deurwaarder. Ook heeft op die dag de Monumentenwacht opnieuw een inspectie uitgevoerd op verzoek van Het Utrechts Landschap. De bevindingen zijn vastgelegd in een tweede rapport. In dat rapport staan de volgende conclusies:
2.9.
Op 7 juni 2022 heeft Het Utrechts Landschap direct aan [eiseres] laten weten dat de oplevering niet correct was. [eiseres] werd op dat moment onder andere gesommeerd de cv-installaties terug te plaatsen die door [eiseres] waren meegenomen uit de opstallen. Omdat de rapportages van Monumentenwacht en de deurwaarder nog niet beschikbaar waren heeft Het Utrechts Landschap een voorbehoud gemaakt op andere tekortkomingen. [eiseres] heeft de cv-installaties niet teruggeplaatst. Op 16 juni 2022 heeft [eiseres] laten weten wel bereid te zijn tot het controleren van de stopcontacten, het weghalen van de plant en vloerbedekking, het dichtmaken van het gat in het dak van de oude schoorsteen in de bergschuur en het verwijderen van de klimop. Daarna heeft Het Utrechts Landschap gecontroleerd of [eiseres] bereid was om nog meer te doen, maar [eiseres] heeft laten weten niet bereid te zijn om meer gebreken te verhelpen.
2.10.
Op 1 juli 2022 heeft de advocaat van Het Utrechts Landschap een brief gestuurd aan de advocaat van [eiseres] . Op grond van het tweede rapport van de Monumentenwacht heeft Het Utrechts Landschap aan [eiseres] gevraagd in ieder geval de volgende gebreken voor 1 augustus 2022 te herstellen:
2.11.
Het Utrechts Landschap heeft ook op 1 juli 2022 de dwangsommen aangezegd.
2.12.
[eiseres] is van mening dat zij heeft voldaan aan het vonnis en het arrest. Zij heeft het perceel inclusief alle opstallen ontruimd van alles wat daarop, daaraan en daarin vanwege haar bevindt en alles in goede staat opgeleverd. Zij betwist daarom dat de dwangsommen zijn verbeurd en vordert in deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
I. opheffing dan wel schorsing van de executiemaatregelen, op straffe van een dwangsom;
II. opheffing van de door Het Utrechts Landschap opgeëiste dwangsommen, dan wel matiging van de dwangsommen tot nihil;
III. Het Utrechts Landschap te veroordelen in de proceskosten.
2.13.
Het Utrechts Landschap voert gemotiveerd verweer en concludeert [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel de vordering af te wijzen met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten.
2.14.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Spoedeisend belang

3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is door Het Utrechts Landschap ook niet weersproken
Vordering I
3.2.
De voorzieningenrechter leest het primaire onderdeel van de vordering aldus dat [eiseres] heeft bedoeld een staking van de executie te bewerkstelligen. Gesteld noch gebleken is dat er door Het Utrechts Landschap beslagen zijn gelegd die zouden moeten worden opgeheven. Partijen hebben over hetgeen hen verdeeld houdt tot en met de Hoge Raad geprocedeerd. Het Utrechts Landschap beschikt over een deugdelijke en onherroepelijke executoriale titel en, hoewel dat op haar weg lag, heeft [eiseres] niet duidelijk gemaakt op welke grond(en) de executiemaatregelen gestaakt zouden moeten worden. Dat deel van vordering I zal dus worden afgewezen. [eiseres] heeft in vordering I ook schorsing gevorderd van de executiemaatregelen. De voorzieningenrechter zal hieronder eerst het toetsingskader voor schorsing van executie weergeven en vervolgens oordelen of de gevorderde schorsing in kort geding toegewezen kan worden.
Toetsingskader schorsing executiemaatregelen
3.3.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (Ritzen/Hoekstra), r.o. 3.2). Deze maatstaf is in deze zaak van toepassing, omdat tegen de beslissing waarop de tenuitvoerlegging ziet geen rechtsmiddel meer open staat (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Zeester), r.o. 5.7.1).
Geen juridische of feitelijke misslag en geen noodtoestand
3.4.
[eiseres] heeft niet gesteld dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis of het arrest. Wel heeft zij gesteld dat door nieuwe feiten en omstandigheden er een (financiële) noodtoestand zal ontstaan als de dwangsommen verbeuren. Het Utrechts Landschap heeft dit betwist. Omdat [eiseres] dit verder niet heeft onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten om in kort geding vast te stellen dat bij verdere tenuitvoerlegging van het vonnis en het arrest een noodtoestand aan de zijde van [eiseres] zal ontstaan.
Andere omstandigheden?
3.5.
In het Zeester-arrest heeft de Hoge Raad in r.o. 5.7.2 nader uitgelegd dat de juridische of feitelijke misslag en de noodtoestand slechts voorbeelden zijn om over te gaan tot schorsing van de executie. De voorzieningenrechter zal daarom moeten oordelen of er andere - na het vonnis of arrest opgekomen - omstandigheden zijn die maken dat in dit geval de executiemaatregelen geschorst moeten worden. Daar is in deze zaak geen aanleiding voor. De voorzieningenrechter zal uitleggen waarom.
3.5.1.
Partijen zijn sinds medio 2021 al met elkaar in gesprek over de wijze waarop het perceel en de opstallen opgeleverd moeten worden en wat verstaan moet worden onder ‘goede staat’. Volgens [eiseres] is ‘behoorlijke staat’ hetzelfde als ‘goede staat’. Hier is Het Utrechts Landschap het niet mee eens. In die periode is gezamenlijk besloten Monumentenwacht opdracht te geven de opstallen te taxeren en daarover te rapporteren. Er is specifiek voor een onderzoeker uit een andere regio gekozen om eventuele schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Monumentenwacht heeft in september 2021 en op 7 juni 2022 taxaties verricht en daarover gerapporteerd. Uit beide rapporten blijkt genoegzaam dat de opstallen, in ieder geval op een aantal nader in het rapport omschreven onderdelen, niet in behoorlijke staat zijn, laat staan goede staat. Ook blijkt dat de staat van (deze onderdelen van) de opstallen sinds september 2021 niet is verbeterd, maar juist verslechterd. Zo heeft [eiseres] hieraan geen onderhoud meer gepleegd. Bovendien heeft [eiseres] het voorstel van Het Utrechts Landschap om een vooroplevering in te plannen afgeslagen. Op de zitting heeft zij hierover verklaard dat zij dat niet nodig vond. Verder heeft Het Utrechts Landschap direct na ontruiming van de opstallen laten weten dat [eiseres] niet correct heeft opgeleverd, onder andere omdat zij de cv-installaties had meegenomen. In de correspondentie die na de oplevering volgde heeft [eiseres] klip en klaar laten weten dat zij van mening is dat de opstallen in goede staat zijn opgeleverd en dat zij alleen bereid is nog een paar kleine klusjes te doen. De door de Monumentenwacht genoemde gebreken wil zij niet herstellen.
3.5.2.
[eiseres] heeft in dit kort geding ook nog een beroep gedaan op regels van het huurrecht. Volgens haar is er bij aanvang van de pachtovereenkomst niet vastgelegd wat de beginstaat was. Daarom kan Het Utrechts Landschap in dit geval volgens haar niet afdwingen dat het in goede staat wordt opgeleverd. De analogie met het huurrecht gaat in dit geval echter niet op. In artikel 17, tweede volzin, van de erfpachtakte staat duidelijk dat de erfpachter verplicht is de gebouwen behoorlijk te onderhouden en uit het vonnis en het arrest blijkt dat [eiseres] is veroordeeld om het perceel en de opstallen in goede staat op te leveren. De rapportages van Monumentenwacht kunnen in dit geval als maatstaf gebruikt worden bij de beoordeling of het perceel met de opstallen in goede dan wel behoorlijke staat is opgeleverd. Om die reden moet aan de bepalingen van het huurrecht als niet relevant voorbij worden gegaan.
3.5.3.
[eiseres] heeft verder nog een beroep gedaan op het feit dat Het Utrechts Landschap het perceel en de opstallen inmiddels verhuurt en dat de nieuwe huurder al druk doende is met het verbouwen van de opstallen. Volgens haar is er daarom ook geen noodzaak meer om te voldoen aan het herstel van mogelijke gebreken teneinde te voldoen aan haar opleveringsplicht. Ook dit argument gaat niet op. Op de zitting was de nieuwe huurder, de heer [A] , aanwezig. Hij heeft onweersproken aangegeven dat juist door al die gebreken hij nog steeds zijn restaurant niet heeft kunnen openen. Hij is weliswaar druk bezig geweest met klussen, maar door de gebreken is hij nog niet zo ver is als hij had gehoopt bij aanvang van de huurovereenkomst. Ook hieruit volgt dat Het Utrechts Landschap nog steeds belang heeft bij nakoming van het vonnis en het arrest (lees: oplevering van het perceel en de opstallen in goede staat).
Conclusie vordering I
3.6.
Gelet op alle feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen, althans onvoldoende, gronden zijn om de executiemaatregelen te schorsen. Vordering I zal daarom worden afgewezen.
Conclusie vordering II
3.7.
De vordering tot opheffing dan wel matiging van de dwangsommen is gebaseerd op artikel 611d Rv. Deze vordering moet worden ingesteld bij de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. Volgens [eiseres] is daarom de rechtbank Midden-Nederland bevoegd. Maar in dit geval is dat niet zo. De dwangsom is weliswaar opgelegd in het vonnis van deze rechtbank, maar uit vaste jurisprudentie volgt dat wanneer in hoger beroep een nieuwe hoofdveroordeling wordt uitgesproken, ook als de eerder opgelegde dwangsom in stand blijft, de appelrechter de rechter is die de dwangsom heeft opgelegd. In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een nieuwe hoofdveroordeling uitgesproken. Dat betekent dat niet de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is om kennis te nemen van de vordering ex artikel 611d Rv, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De voorzieningenrechter zal zich daarom met betrekking tot vordering II onbevoegd verklaren.
Proceskosten
3.8.
Omdat [eiseres] ongelijk krijgt, wordt zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Het Utrechts Landschap. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00
De nakosten worden ook toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van vordering II van [eiseres] kennis te nemen;
4.2.
wijst de overige vorderingen af;
4.3.
veroordeelt [eiseres] om de proceskosten van Het Utrechts Landschap te betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.692,00;
4.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: