ECLI:NL:GHARL:2022:9509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
200.282.117/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Decharge van bestuurder en aansprakelijkheid van aandeelhouders in vennootschapsrechtelijke context

In deze zaak heeft Pluvezo B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de vorderingen van Pluvezo tegen [geïntimeerden] werden afgewezen. De kern van de zaak betreft de decharge die op 15 februari 2005 door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) is verleend aan [geïntimeerde1], de bestuurder van Pluvezo, voor het boekjaar 2003. Pluvezo stelt dat deze decharge niet van toepassing is op de ongesecureerde leningen die aan [naam6] zijn verstrekt, en dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aansprakelijk zijn op grond van de artikelen 2:9 en 2:11 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelt dat de decharge wel degelijk van toepassing is, omdat de AVA op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de lening was verstrekt, zoals blijkt uit de jaarrekening 2003. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Pluvezo af, met veroordeling van Pluvezo in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van decharge en de verantwoordelijkheden van bestuurders en aandeelhouders in vennootschapsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.282.117
(zaaknummer Hoge Raad: 18/02341, gerechtshof ’s Hertogenbosch 200.200.093, rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, 194719)
arrest van 8 november 2022
in de zaak van
Pluvezo B.V.
die is gevestigd in Meerlo, gemeente Horst aan de Maas
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna Pluvezo te noemen
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts
tegen

1.[geïntimeerde1] B.V.

die is gevestigd in [vestigingsplaats]
2.
[geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen [geïntimeerden] te noemen en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. J. Schröder

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het arrest na verwijzing van 22 september 2020
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 24 maart 2021 is gehouden
  • de memorie na verwijzing van 21 september 2021
  • de antwoordmemorie na verwijzing van 28 december 2021
1.2
Vervolgens hebben partijen het hof gevraagd om arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak gaat, kort gezegd, over het volgende. [naam1] (hierna: [naam1] ) heeft in 1982 de vennootschap [naam1] Pluimveebedrijven B.V. opgericht. [geïntimeerde1] is een holding waarvan [geïntimeerde2] bestuurder en enig aandeelhouder was. In 1994/1995 werd [naam1] geconfronteerd met een inval van de FIOD bij zijn pluimveebedrijf en met fiscale claims. [naam1] Pluimveebedrijven B.V. was een grote klant van [geïntimeerde1] . [naam1] en [geïntimeerde2] hebben een constructie bedacht waardoor de fiscus geen beslag zou kunnen leggen op de onderneming van [naam1] . [naam1] heeft hiertoe de activa van zijn onderneming verkocht aan een vennootschap van [geïntimeerde2] met de bedoeling de aandelen van die vennootschap, en daarmee de activa, zo snel mogelijk terug te kopen nadat de problemen met de fiscus waren geregeld. In dat kader heeft [geïntimeerde2] Pluvezo (een inactieve vennootschap van een van de zonen van [geïntimeerde2] ) gekocht, waarin vervolgens de activa zijn ondergebracht. Op 22 juni 1995 is daartoe een koopovereenkomst gesloten. Bestuurder van Pluvezo werd [geïntimeerde1] . Bij het opstellen van die koopovereenkomst is ook [naam2] , fiscalist van zowel [geïntimeerde2] als [naam1] , betrokken geweest. Pluvezo maakte geen deel uit van de vennootschappen die tot de [naam5] Group behoorden.
2.2
In 1997 hebben [naam1] en [geïntimeerde2] besloten de aandelen van Pluvezo te verkopen aan de Belgische vennootschap Florama bvba (hierna: Florama). [naam1] was enig aandeelhouder van Florama. De verkoop heeft eind 1997 plaatsgevonden, waarbij [geïntimeerde1] onverminderd bestuurder van Pluvezo bleef. Vervolgens is Florama bvba, mede om fiscale redenen, omgevormd tot een naamloze vennootschap. [geïntimeerde1] is op 30 april 2004 afgetreden als bestuurder van Pluvezo. Vanaf 1 mei 2004 is Florama bestuurder van Pluvezo geworden. Met ingang van 16 februari 2004 is [naam1] aangetreden als voorzitter van de Raad van bestuur van Florama en vanaf 26 april 2004 werd [naam1] gedelegeerd bestuurder van Florama en werden (eerst) B.F.V.L. bvba vertegenwoordigd door [naam3] (hierna: [naam3] ) en (later ook) Mandatim bvba, vertegenwoordigd door [naam4] (hierna: [naam4] ) bestuurder van Florama. De accountant van Pluvezo, Flynth Adviseurs en Accountants B.V. (hierna: Flynth), heeft bij brief van 8 juni 2004 aan Florama (ter attentie van [naam4] ) een conceptbesluit voorgelegd strekkende tot het verlenen van decharge aan [geïntimeerde1] wegens het door [geïntimeerde1] als bestuurder van Pluvezo gedurende de gehele bestuursperiode gevoerde beleid.
2.3
Tot de [naam5] Groep behoorde [naam6] B.V. (hierna: [naam6] ), die geen vennootschappelijke band had met Pluvezo. Aan [naam6] zijn in 2003 door Pluvezo niet gesecureerde leningen verstrekt, waarvan achteraf één overeenkomst van geldlening is opgemaakt, gedateerd op 31 december 2003. Al deze leningen dateren van na de overdracht van de aandelen van Pluvezo door [geïntimeerde1] aan Florama. Op 16 oktober 2007 is [naam6] in staat van faillissement gesteld. Op dat moment was van de lening van € 1.000.000 aan [naam6] een bedrag van € 500.000, alsmede rente over 2005 en 2006 terugbetaald.
2.4
Pluvezo heeft bij de rechtbank gevorderd om [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 500.000 in hoofdsom te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente, dan wel (subsidiair) de contractueel overeengekomen rente, alsmede de proceskosten. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde1] als bestuurder van Pluvezo heeft gehandeld in strijd met de op grond van artikel 2:9 lid 1 BW op haar rustende verplichtingen, door leningen aan [naam6] te verstrekken zonder daarbij zekerheden ten behoeve van Pluvezo te bedingen. [geïntimeerde2] is, naar Pluvezo heeft gesteld, aansprakelijk op grond van artikel 2:11 BW.
2.5
De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:3957) het beroep van [geïntimeerden] op verjaring gehonoreerd en de vorderingen afgewezen. Het hof ’s Hertogenbosch heeft in het arrest van 27 februari 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:823) het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Pluvezo is vervolgens in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft in het arrest van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1489) het arrest van het hof ‘s Hertogenbosch vernietigd en de zaak naar het hof verwezen voor verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad is van oordeel dat het hof ’s Hertogenbosch niet zonder nadere motivering kon voorbijgaan aan de stelling van Pluvezo dat ook de brief van 11 september 2008 valt te betrekken op de in de e-mail van 18 april 2008 gepretendeerde vordering uit onbehoorlijk bestuur. Om diezelfde reden had het hof ’s Hertogenbosch niet voorbij mogen gaan aan de stelling van Pluvezo dat de e-mail van 18 april 2008 voor zowel [geïntimeerde2] als [geïntimeerde1] was bedoeld en dat [geïntimeerden] dit ook zo hebben begrepen.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep van Pluvezo is dat het beroep van [geïntimeerden] op verjaring alsnog wordt afgewezen en de vorderingen van Pluvezo alsnog worden toegewezen. Het procesverloop bij de rechtbank en het hof ’s Hertogenbosch heeft tot gevolg gehad dat uitsluitend een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van het beroep van [geïntimeerden] op verjaring. Tijdens de zitting bij het hof zijn ook de andere inhoudelijke punten aan de orde gesteld, waarover partijen zich tijdens de zitting hebben uitgelaten en in de na de zitting genomen memories na verwijzing.
2.7
Het hof komt tot de conclusie dat het beroep van [geïntimeerde1] op het tijdens de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) op 15 februari 2005 genomen dechargebesluit slaagt. Met het slagen van dit verweer inzake het dechargebesluit (zie uitvoerig hierna) komt het hof niet meer toe aan de overige weren van [geïntimeerden] , zoals het beroep op verjaring. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot deze beslissingen komt.

3.Het oordeel van het hof

Reikwijdte decharge volgens Pluvezo
3.1
Pluvezo heeft gesteld dat Florama in 2004 vanwege de niet-gesecureerde geldlening aan [naam6] , heeft geweigerd om décharge aan het bestuur te verlenen over het boekjaar 2003. Zij stelt dat eerst nadat Florama op 1 mei 2004 bestuurder van Pluvezo was geworden, zij bekend is geworden met de niet-gesecureerde leningen aan [naam6] . Toen is Pluvezo gebleken dat in de periode van 21 januari 2003 tot en met 31 december 2003 aan [naam6] negen leningen zijn verstrekt variërend van € 100.000 tot € 300.000. Voor deze leningen was geen zekerheid verstrekt. Op 31 december 2003 is alsnog achteraf voor alle leningen één overeenkomst van geldlening van in totaal € 1.000.000 opgemaakt voor de door Pluvezo aan [naam6] verstrekte leningen. In de overeenkomst is geen zekerheid bedongen. De lening diende uiterlijk op 31 december 2005 te zijn terugbetaald en was op jaarbasis een rente van 5% verschuldigd. [geïntimeerde2] heeft het toegestaan dat zijn zoons opdracht gaven om betalingen te doen van de rekening van Pluvezo naar [naam6] . Dit terwijl Pluvezo vennootschappelijk geheel los stond van de vennootschappen van de [geïntimeerde2] -groepen en het verstrekken van lening niet tot de normale bedrijfsvoering van Pluvezo behoorde.
3.2
Bij brief van 8 juni 2004 gericht aan Florama (ter attentie van [naam4] ) heeft [naam2] (van Flynth) op verzoek van [geïntimeerde1] verzocht om de bijgevoegde dechargeverklaring strekkende tot het verlenen van decharge aan [geïntimeerde1] voor het door haar gevoerde beleid gedurende haar gehele periode als bestuurder van Pluvezo, namens Florama te ondertekenen. Dit heeft Florama geweigerd en, zo stelt Pluvezo, [naam1] heeft namens Florama haar bezwaren tegen het verlenen van decharge vanwege de niet-gesecureerde geldlening aan de accountant van Pluvezo, Flynth, kenbaar gemaakt. Pluvezo stelt daar langdurig met Flynth over te hebben gesproken. Vervolgens heeft Flynth een volgens Pluvezo “standaard stuk” bij het vaststellen van de jaarstukken 2003 ter ondertekening voorgelegd, dat volgens Flynth nu eenmaal getekend diende te worden bij het vaststellen van jaarstukken, aldus Pluvezo. Het betreft de notulen van de AVA van Pluvezo gehouden op 15 februari 2005. Tijdens die AVA is, onder meer, de op 15 december 2004 opgemaakte jaarrekening vastgesteld en is vervolgens decharge aan de directie verleend voor het boekjaar 2003. De notulen zijn namens Florama door [naam4] en [naam3] getekend.
3.3
Nadat Pluvezo twijfels kreeg over de strekking van het dechargebesluit van 15 februari 2005, heeft zij Flynth in 2012 in rechte betrokken en aansprakelijk gesteld. In die procedure heeft Pluvezo de stelling ingenomen dat genoemd dechargebesluit in de weg zou staan aan een succesvolle aansprakelijkheidsstelling van [geïntimeerden] door Pluvezo. Om die reden had Flynth Florama niet mogen laten tekenen, hetgeen volgens haar als beroepsfout kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft in het vonnis van 11 september 2013 de vorderingen van Pluvezo afgewezen met, samengevat, de volgende motivering. Volgens de rechtbank ziet het dechargebesluit van 15 februari 2005 niet op het handelen van de vorige bestuurder van Pluvezo, [geïntimeerde1] , en meer in het bijzonder niet op het aangaan van de lening aan [naam6] . De rechtbank vervolgt dat de door Pluvezo aan Flynth verweten gedraging niet heeft geleid tot de schade van Pluvezo omdat Pluvezo niet in de onmogelijkheid is komen te verkeren om de vorige bestuurder aan te bespreken ter zake de beweerde vordering van Pluvezo. De rechtbank tekent daarbij aan dat zij voor haar beslissing als enige bron voor de inhoud van het dechargebesluit van 15 februari 2005 kan putten uit de overgelegde notulen van de AVA van Pluvezo van 15 februari 2005. Uit die notulen kan volgens de rechtbank in beginsel worden aangenomen dat decharge wordt verleend aan het bestuur dat de jaarrekening heeft samengesteld. Nu de jaarrekening in december 2004 is samengesteld, is dit dus onder verantwoordelijkheid van de nieuwe bestuurder van Florama gedaan. Om die reden oordeelt de rechtbank dat dit besluit zich niet meer uitstrekt tot de vorige bestuurder, [geïntimeerde1] . De rechtbank weegt daarbij mee dat een half jaar eerder de aandeelhouders van Pluvezo weigerde het conceptbesluit van medio 2004 te ondertekenen, waarin aan [geïntimeerde1] decharge zou worden verleend voor haar gehele bestuursperiode, in verband met het aangaan van de lening in de bestuursperiode van [geïntimeerde1] .
3.4
Nadat Pluvezo kennis had genomen van voornoemd vonnis heeft zij op 11 september 2013 [geïntimeerden] (opnieuw) aansprakelijk gesteld en heeft [geïntimeerden] vervolgens op 23 juli 2014 in onderhavige procedure betrokken. Pluvezo stelt dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen, zodat het dechargebesluit geen betrekking heeft op het handelen van [geïntimeerde1] . Volgens Pluvezo volgt uit de notulen van 15 februari 2005 uitsluitend dat aan de directie decharge wordt verleend voor het boekjaar 2003. Dit betekent dat Pluvezo [geïntimeerde1] alsnog als bestuurder van Pluvezo kan aanspreken op grond van art. 2:9 lid 1 BW in verband met het verstrekken van ongesecureerde leningen aan [naam6] , en [geïntimeerde2] op grond van art. 2:11 BW.
Reikwijdte decharge volgens [geïntimeerden]
3.5
voert aan dat voor het verstrekken van de geldlening in 2003 op 15 februari 2005 decharge is verleend namens Florama aan het bestuur van Pluvezo, destijds [geïntimeerde1] . Volgens [geïntimeerden] had Florama ook expliciet de bedoeling om deze lening onder het dechargebesluit te laten vallen. Hiervoor vindt [geïntimeerden] aanknopingspunten in de dagvaarding van Pluvezo in de procedure tegen Flynth. Volgens [geïntimeerden] hadden de ondertekenaars van de notulen [naam4] en [naam3] , beiden financieel/bedrijfskundige specialisten, en bekend met de lening, de mededeling van Flynth dat het “om een stuk ging dat nu eenmaal getekend moest worden” op waarde moeten schatten. Zij hadden desnoods moeten weigeren om decharge te verlenen of hadden een voorbehoud moeten maken. Door het tekenen van het dechargebesluit was het dus de bedoeling dat ook decharge werd verleend voor de ongedekte lening uit 2003, zoals vermeld in de jaarstukken 2003.
3.6
[geïntimeerden] acht het vonnis van 11 september 2013 gewezen tussen Pluvezo en Flynth dan ook onjuist, nu voor het oordeel van de rechtbank dat de decharge slechts betrekking heeft op de bestuurders die de samenstelling van de jaarrekening 2003 verzorgden, geen steun kan worden gevonden in literatuur en jurisprudentie. In dit geval is juist decharge verleend nadat over de geldlening met de accountant was gesproken. Ook benadrukt [geïntimeerden] dat [geïntimeerde1] over het hele boekjaar 2003 bestuurder is geweest, zodat de decharge dus het bestuur in 2003 betreft. [geïntimeerden] betwist dat zij op eigen initiatief om decharge zou hebben verzocht. Zij verwijst daartoe naar een schriftelijke verklaring van 12 februari 2015 van [naam2] (van Flynth) over zijn brief van 8 juni 2004. In die brief schrijft [naam2] , dat - samengevat - [naam4] , toentertijd bestuurder van Florama, met ingang van 1 mei 2004 bestuurder van Pluvezo zou worden. Omdat het gebruikelijk is dat na afloop van een bestuursperiode decharge wordt verleend heeft [naam2] de brief opgesteld, waarin [geïntimeerde1] vraagt om decharge. Niemand heeft Flynth daarvoor opdracht gegeven maar Flynth heeft [geïntimeerden] wel daarover geadviseerd, aldus [naam2] .
3.7
[geïntimeerden] betwist verder dat de leningen eerst na het aantreden van Florama als bestuurder van Pluvezo, door [naam1] zijn ontdekt. Volgens [geïntimeerden] moeten dechargebesluiten ook op grond van het Haviltex-criterium worden uitgelegd en de tekst van het besluit biedt volgens [geïntimeerden] geen aanknopingspunt voor de beperkte uitleg die Pluvezo nu voorstaat. Volgens [geïntimeerden] betekent de verleende decharge dat [geïntimeerde1] dus voor de genoemde periode is ontheven van aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW en, ook, dat zij niet aansprakelijk is voor al hetgeen uit de vastgestelde jaarrekeningen blijkt en voor al hetgeen in de AVA aan de orde is gesteld.
Oordeel hof
3.8
Het hof oordeelt als volgt. Voorop moet worden gesteld dat een decharge zich niet uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit anderen hoofde - buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders - de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekend gemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde (HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243).
3.9
In de jaarstukken 2003 van Pluvezo is opgenomen dat door Pluvezo aan [naam6] een lening is verstrekt onder vermelding dat geen zekerheden zijn gesteld. In de jaarstukken 2003 is immers onder “leningen” opgenomen dat aan [naam6] B.V. € 1.000.000 is geleend en daarbij is vermeld: “Terzake van de lening zijn geen zekerheden gesteld. Een aflossingsschema is niet overeengekomen. Rente over het jaar 2003 is 5.25%.”.
Deze jaarstukken zijn rechtsgeldig door [naam4] namens Florama ondertekend. Dat Pluvezo pas nadat Florama op 1 mei 2004 bestuurder van Pluvezo was geworden bekend was geworden met de niet-gesecureerde leningen aan [naam6] , hetgeen [geïntimeerden] overigens betwist, speelt voor de beoordeling of decharge is verleend geen doorslaggevende rol, nu de jaarstukken 2003 op 15 december 2004 zijn samengesteld en zijn getekend, en daarmee dus in de periode vielen waarin Florama het bestuur van [geïntimeerde1] had overgenomen.
3.1
In de notulen van de AVA van 15 februari 2005 is als eerste agendapunt het vaststellen van de jaarrekening 2003 opgenomen. Vermeld is dat de op 15 december 2004 opgemaakte jaarrekening 2003 ongewijzigd wordt vastgesteld. Agendapunt 3 betreft de decharge aan de directie, vermeld is: “Aan de directie wordt voor het boekjaar 2003 décharge verleend”. De notulen zijn namens Florama rechtsgeldig door [naam4] als voorzitter en [naam3] als notulist ondertekend.
3.11
Uit de brief van 12 februari 2015 van [naam2] volgt dat hij geen ondertekende versie heeft ontvangen van de door hem op 8 juni 2004 aan Florama toegezonden dechargeverklaring voor het door [geïntimeerde1] gevoerde beleid gedurende haar gehele periode als bestuurder van Pluvezo en dat hij ook niet weet of deze is getekend. De stelling van Pluvezo dat zij hier vervolgens langdurig met Flynth over heeft gesproken heeft Pluvezo niet toegelicht of onderbouwd. In dat licht bezien heeft Pluvezo ook haar enkele stelling dat zij, zo begrijpt het hof, erop heeft mogen vertrouwen dat het haar door Flynth aangereikte “standaard stuk” bij het vaststellen van de jaarstukken 2003 volgens Flynth “nu eenmaal getekend” moest worden bij het vaststellen van de jaarstukken, niet voldoende onderbouwd. Pluvezo heeft geen inzicht gegeven in de overwegingen die ertoe hebben geleid dat de als “standaard stuk” geduide notulen van 15 februari 2005, zonder meer namens Florama zijn getekend. Dit terwijl deze notulen een dechargeverlening bevatten voor het boekjaar 2003 en zij, zo stelt Pluvezo, juist geweigerd had om een algehele dechargeverklaring te tekenen voor de totale bestuursperiode van [geïntimeerde1] .
Ook geeft Pluvezo geen verklaring hoe de vertegenwoordigers van Florama, [naam4] en [naam3] , kennelijk zonder enig voorbehoud de notulen hebben getekend terwijl in ieder geval [naam4] bekend was met de in de jaarstukken 2003 vermelde ongesecureerde lening aan [naam6] . Pluvezo heeft ook niet gesteld en ook is dit niet gebleken dat de ter zake deskundige [naam4] en [naam3] de door hen ondertekende notulen ook slechts als een “standaard stuk” beschouwden dat “nu eenmaal getekend” moest worden bij het vaststellen van de jaarstukken. Dit terwijl ruim voor de op 15 februari 2005 gehouden AVA de jaarstukken 2003 al waren opgesteld, namelijk op 15 december 2004.
3.12
Voorts heeft Pluvezo niet gesteld of toegelicht wat er toe heeft geleid dat - en wanneer - zij twijfels kreeg over de strekking van het dechargebesluit van 15 februari 2005. De resterende terugbetaling van de lening door [naam6] had op 31 december 2005 dienen plaats te vinden. Hierover is in de op 10 januari 2006 door [naam4] ondertekende jaarstukken 2004 opgenomen: “Terzake van de lening zijn geen zekerheden gesteld. De lening dient per 31 december 2005 afgelost te worden. Rente over het jaar 2004 is 5%.”.
Ondanks dat [naam6] op 16 oktober 2007 in staat van faillissement is verklaard, heeft Pluvezo evenmin toegelicht welke factoren een rol hebben gespeeld om Flynth eerst in 2012 in rechte te betrekken. Dit terwijl [naam1] wel al in zijn e-mail van 18 april 2008 aan [geïntimeerde2] schrijft dat hij en Pluvezo schadeloos wil worden gesteld voor de aan [naam6] verstrekte leningen.
3.13
Pluvezo heeft te weinig gesteld, laat staan onderbouwd, waaruit kan blijken dat omstandigheden mee zouden kunnen brengen dat ondanks de bekendheid met de niet gesecureerde lening van 31 december 2003, die uit de jaarstukken 2003 blijkt, de decharge op 15 februari 2005 redelijkerwijs een ander rechtsgevolg zou moeten hebben dan in de notulen van 15 februari 2005 is opgenomen.
Conclusie
3.14
De conclusie van het voorgaande is dat door een daartoe bevoegd orgaan, de AVA, op 15 februari 2005 decharge voor het boekjaar 2003 is verleend aan [geïntimeerde1] , de bestuurder van Pluvezo in 2003, zijnde het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten. De decharge is als een apart geagendeerd agendapunt opgenomen nadat de als eerdere geagendeerde vaststelling van de jaarrekening 2003 had plaatsgevonden. In deze op 15 december 2004 opgemaakte jaarrekening is opgenomen dat ten aanzien van de lening aan [naam6] geen zekerheden zijn gesteld. Dit brengt met zich dat tijdens de aandeelhoudersvergadering van 15 februari 2005 er wetenschap was over de voorwaarden waaronder Pluvezo de lening aan [naam6] had verstrekt. Deze gegevens bleken bovendien uit de jaarrekening 2003. Alle aan de AVA bekende bestuurshandelingen vallen onder de decharge. [geïntimeerde1] als gedechargeerd bestuurder kan niet langer door Pluvezo worden aangesproken wegens een onbehoorlijke vervulling van haar taak. Daarmee strandt eveneens de vordering jegens [geïntimeerde2] . De decharge werkt intern, hetgeen betekent dat Pluvezo zich niet langer op de bestuurder kan verhalen. Pluvezo heeft daarmee haar recht uit hoofde van artikel 2:9 juncto 2:11 BW en ook op grond van artikel 6:162 BW prijsgegeven. Dit laatste geldt niet voor anderen dan de vennootschap, maar in onderhavige procedure heeft alleen Pluvezo vorderingen ingesteld jegens Zander c.s.
3.15
Pluvezo heeft geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe. Het verzoek van Pluvezo om getuigen te horen wordt dan ook afgewezen. Bovendien heeft Pluvezo onvoldoende concreet aangegeven op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft. Ook daarom gaat het hof aan het bewijsaanbod voorbij.

4.De slotsom

4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 13 mei 2015 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, zal - onder verbetering van gronden - worden bekrachtigd.
4.2
Omdat Pluvezo in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Pluvezo tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep na verwijzing aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 9.702 aan salaris advocaat (2 punten x tarief VII).
4.3
Het hof zal ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende na verwijzing:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 13 mei 2015 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond;
veroordeelt Pluvezo in de kosten van het hof, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 9.702 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Pluvezo in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval Pluvezo niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving en betekening.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, G. van Rijssen en D.M.I. de Waele, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.