ECLI:NL:GHARL:2022:9375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.253.845/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de schadevergoeding na non-conformiteit van een verkochte pony

In deze zaak gaat het om een geschil over de verkoop van een pony, waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een tussenarrest heeft geoordeeld dat de pony niet voldeed aan de overeenkomst en dat de koopster tijdig heeft geklaagd. De verkoopster heeft het hof verzocht terug te komen op deze bindende eindoordelen, maar het hof heeft dit verzoek gemotiveerd verworpen. De zaak richt zich nu op de schadeomvang die de appellante stelt te hebben geleden door de non-conformiteit van de pony. Het hof heeft het toetsingskader voor de schadeomvang uiteengezet en de afzonderlijke schadeposten beoordeeld. Een deel van de schadeposten is afgewezen, voornamelijk vanwege onvoldoende duidelijkheid over de causaliteit met het gebrek van de pony.

De appellante heeft primair schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming gevorderd en subsidiair vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling. Het hof heeft de primaire vordering deels toegewezen, waardoor de subsidiaire vordering niet meer aan de orde komt. Het hof heeft de omvang van de schade vastgesteld op basis van de door de appellante ingediende schadeposten, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de goede en kwade kansen. Uiteindelijk heeft het hof de schadevergoeding vastgesteld op € 6.978,08, plus € 600,- voor buitengerechtelijke kosten, en heeft het de proceskosten aan de zijde van de appellante toegewezen.

Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en de verkoopster veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede onderbouwing van schadeposten en de rol van de rechter bij het beoordelen van de causaliteit tussen het gebrek en de gevorderde schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, sector handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.845
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6568592)
arrest van 1 november 2022
in de zaak van
[appellante]wonend te: [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante] ,
bij de rechtbank: eiseres,
in hoger beroep: appellante,
advocaat: mr. A.R. Oosthout, te Leiden,
tegen
[geïntimeerde]h.o.d.n.
[naam1] ,
wonend te: [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde],
bij de rechtbank: gedaagde,
in hoger beroep: geïntimeerde,
advocaat: mr. J.I. van der Winden, te Almere

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het arrest van 19 oktober 2021 dat dit hof tussen partijen in deze zaak heeft gewezen.
1.2
Na dit arrest is door [appellante] een akte genomen waarop door [geïntimeerde] een antwoordakte met vierentwintig producties is genomen.
1.3
Op de bij antwoordakte overgelegde producties heeft [appellante] niet meer kunnen reageren, zodat het hof die bij zijn beoordeling van het geschil buiten beschouwing zal laten.
1.4
Omdat mrs. Makkinga en Sprenger vervolgens geen deel meer uit maakten van de combinatie die over deze zaak oordeelt, hebben partijen gebruik gemaakt van hun recht in een nadere mondelinge behandeling hun standpunten nader toe te lichten. Deze mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 26 september 2022. De daarbij door partijen overgelegde pleitaantekeningen maken deel uit van het procesdossier.
1.5
Vervolgens is de zaak naar de rol is verwezen voor arrest.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1
In zijn tussenarrest van 19 oktober 2021 heeft het hof geoordeeld dat de door [geïntimeerde] aan [appellante] verkochte pony een gebrek vertoonde en dat zij daarover tijdig in de zin van artikel 7:23 lid 1 BW heeft geklaagd bij [geïntimeerde] . Het linker achterbeen van de pony was kreupel en deze vertoonde ook afwijkingen van de rug. Dit leverde non-conformiteit van de pony op. Voor de daaruit voortvloeiende schade is [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk. Het hof heeft in zijn tussenarrest geoordeeld dat aannemelijk is dat er sprake is van schade.
2.2
Ter mondelinge behandeling ten overstaan van het hof op 26 september 2022 heeft [geïntimeerde] bepleit dat het hof zou terugkomen op de bindende eindbeslissing genomen in het tussenarrest van 19 oktober 2021, zoals hiervoor omschreven onder 2.1.
2.3
De door het hof in zijn tussenarrest van 19 oktober 2021 gegeven beslissingen aangaande de tekortkoming door [geïntimeerde] en de omstandigheid dat [appellante] tijdig en voor [geïntimeerde] voldoende kenbaar heeft geklaagd aangaande die tekortkoming zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven. Die beslissingen zijn daarmee eindbeslissingen. Die kwalificatie van de beslissing hangt mede af van de bedoeling van de rechter, welke bedoeling mede kan blijken uit een latere tussenuitspraak of, zoals in de onderhavige zaak, uit de einduitspraak van de rechter die de beslissing gaf (HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:757).
2.4
Het is vaste rechtspraak dat de rechter in beginsel is gebonden aan de eindbeslissingen die hij in een tussenuitspraak heeft gegeven. Van deze op de beperking van het processuele debat gerichte regel kan slechts worden afgeweken als bijzondere, in de beslissing waarin de rechter terugkomt op zijn eerdere oordeel nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dat kan met name het geval zijn als sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of als de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag (HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521). De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het ligt op de weg van de partij die de rechter verzoekt op zijn eerdere eindbeslissing terug te komen de daartoe vereiste feiten en omstandigheden aan te voeren.
2.5
In wezen komt het betoog van [geïntimeerde] ter onderbouwing van haar verzoek neer op een herhaling van hetgeen zij eerder aan haar verweren ten grondslag heeft gelegd. Het hof heeft die verweren gemotiveerd verworpen en ziet geen aanleiding daarop thans terug te komen.
2.6
[appellante] kiest er in haar inleidende dagvaarding voor primair schadevergoeding op grond van ‘toerekenbare tekortkoming’ te vorderen. Subsidiair vordert zij vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling. Nu het hof de primaire vordering deels zal toewijzen, komt het aan de subsidiair gevorderde vernietiging niet toe.
2.7
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat aan haar vordering een onrechtmatige daad ten grondslag ligt, kan ook deze grondslag haar vordering niet dragen. De daartoe vereiste onrechtmatigheid wordt door [appellante] , zo heeft zij ter zitting toegelicht, gezocht in de non-conformiteit en/of het verstrekken van onjuiste informatie aan [geïntimeerde] . Beide feitelijke grondslagen worden, voor zover zij als onrechtmatig moeten worden aangemerkt, volledig geabsorbeerd door hun contractuele context. Dit volgt uit zowel de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch., Boek 6, p. 37 en p. 614-615) als uit de rechtspraak (vergelijk HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0870).
2.8
[appellante] heeft ter zitting van 26 september 2022 verder toegelicht dat zij de onrechtmatige daad als grondslag aanvoert omdat dit tot gevolg dient te hebben dat alle door haar gemaakte kosten ten aanzien van paard, inclusief de koopprijs, als schadevergoeding in aanmerking komen. In dat verband verwijst zij in het bijzonder naar Hof Den Haag
14 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3209. Deze verwijzing ondersteunt het hier weergegeven standpunt van [appellante] echter niet, nu de feiten die ten grondslag lagen aan de beslissing door het Haagse Hof zich in onvoldoende mate laten vergelijken met de feiten die in deze zaak aan de orde zijn.
2.9
Het gaat daarmee thans nog om een beoordeling van de omvang van de door [appellante] geleden schade als gevolg van de genoemde non-conformiteit. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 19 oktober 2021 aan [appellante] nadere instructie gegeven ter onderbouwing van de omvang van de door haar geleden schade. Thans zal het hof op de voet van art. 6:97 BW die omvang begroten en waar nodig schatten. Daartoe wordt de hypothetische situatie (met het gebrek weggedacht) vergeleken met de als gevolg van het gebrek ontstane situatie. Aan de stelplicht en bewijslast van feiten die ten grondslag worden gelegd aan de hypothetische situatie zal het hof niet al te strenge eisen stellen. Bij die beoordeling komt het aan op wat redelijkerwijs te verwachten valt, waarbij de goede en kwade kansen zullen worden afgewogen (zie onder andere HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:272).
2.1
Het hof sluit bij zijn beoordeling aan bij de minutieuze opsomming van de schadeposten door [appellante] in haar inleidende dagvaarding onder 63, welke schadeposten zij gedurende de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft gewijzigd (zie tussenarrest onder 6.15). Het hof heeft in dat tussenarrest geoordeeld dat de onderbouwing van deze posten voor wat betreft hun grondslag, causaliteit en omvang nog onvoldoende is en aan [appellante] gelegenheid gegeven de door haar gestelde schadeposten alsnog te onderbouwen. Een goede procesorde (met name hoor en wederhoor) brengt echter mee (zoals het hof in zijn tussenarrest al heeft geoordeeld) dat deze posten thans niet meer mogen worden aangevuld met andere posten. Dat oordeel wordt hier gehandhaafd.
2.11
De door het hof te onderzoeken schadeposten zijn daarmee de volgende:
1. Aanschaf minus vaccinatie € 3.215.00
2. Reiskosten (4x [woonplaats2] ; 2x Emmeloord; Keuring en inenting) € 111,26
3. Keuring + inenting € 166,22
4. Vervoer BSS € 125,-
5. Stalling € 3.027,-
6. Voer € 237,30
7. Speciaal voer € 194,70
8. Lessen € 1.327,-
9. Osteopathie € 850,80
10. Zadel en bit € 1.429,95
11. Hoofdstellen € 100,-
12. ‘0 grams’ deken € 59,95
13. Winterdeken en overige € 129,40
14. Leeronderhoud en longeersingel € 69,85
15. Welkoop (halster, halstertouw, stijgbeugels, etc.) € 195,76
16. Hoefsmid € 350,-
17. Tandenfee € 35,-
18. Tandarts (De Amsterstreek) € 102,38
19. Amstelstreek vaccinatie € 70,55
20. De Raaphorst (2) € 381.54
21. Wapenveld € 401.97
22. Den Hoek (l) € 273.45
23. Den Hoek (2) € 80,-
24. Medicatie Den Hoek € 62,50
25. Reiskosten € 31,50
26. Gederfde inkomsten
€ 1.069,20
Totaal € 14.378,75
2.12
Voorafgaand aan de beoordeling van deze posten merkt het hof op dat [appellante] in haar laatste akte (afwisselend) meerdere grondslagen noemt. Naast non-conformiteit, noemt zij dwaling, misleiding en onrechtmatigheid. Onder randnummer 14 van haar akte noemt zij zelfs (voor het eerst) misleidende informatie als (feitelijke) grondslag. Weliswaar is in het debat tussen partijen sprake geweest van onjuiste (misleidende) informatie door [geïntimeerde] , maar deze omstandigheid werd aangevoerd in het kader van de onderbouwing van non-conformiteit. De vordering zoals [appellante] die in twee instanties heeft uitgewerkt, is primair gebaseerd op non-conformiteit van de afgeleverde pony. Uitsluitend op deze primaire grondslag zal het hof de vorderingen van [appellante] beoordelen. Weliswaar moet de rechter ambtshalve de rechtsgronden aanvullen maar voor dwaling, misleiding en onrechtmatigheid is de door [appellante] uitgewerkte feitelijke grondslag ontoereikend, terwijl de feitelijke grondslag ‘misleidende informatie’ als tardief wordt afgewezen.
2.13
Omdat het dus gaat om non-conformiteit en daarop gebaseerde schadevergoeding gaat het er bij de beoordeling van de schadeomvang niet om dat de hypothetische situatie de situatie betreft waarin de gehele koopovereenkomst moet worden weggedacht. Het is het gebrek dat voor het begrijpen van de hypothetische situatie moet worden ‘weggedacht’. De dan causale schade kan voor vergoeding in aanmerking komen.
2.14
In haar laatste akte heeft [appellante] ervoor gekozen de onder 2.5 gespecificeerde schadeposten in te delen in vier categorieën, te weten:
A. bezichtiging, keuring, aanschaf en transport
B. training
C. ‘zorgplicht’: stalling, verzorging en voeding
D. (para)medisch.
A. Bezichtiging, keuring, aanschaf en transport
2.15
Deze kosten zijn door [appellante] als volgt nader gespecificeerd:
a. aanschafwaarde (minus vaccinatie en slachtprijs) € 2.915,-
b. reiskosten naar de pensionstal € 111,26
c. keuring en inenting € 166,22
d. vervoer BBS € 181,50
2.16
De onder a. genoemde kosten worden door [geïntimeerde] niet weersproken en zullen daarom worden toegewezen. De onder b. gevorderde reiskosten waren tot aan de akte niet verder onderbouwd dan door deze aan te duiden als ‘naar [woonplaats2] ’ en ‘naar Emmeloord’. Thans voegt [appellante] daaraan toe dat het gaat om reiskosten naar een pensionstal. Naar het hof aanneemt wordt daarmee bedoeld een voor de pony gehuurde stalling met faciliteiten bij een manege in [woonplaats2] en Emmeloord. [appellante] laat na uit te werken dat en hoe deze kosten het gevolg zijn van het gebrek van de pony. Immers, ook als het gebrek wordt weggedacht zou [appellante] de pony hebben willen bezoeken en verzorgen in een pensionstal. Zonder nadere onderbouwing die ontbreekt heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten in causaal verband staan met het gebrek.
2.17
Voorts vordert [appellante] ‘vervoer BSS’ (€ 181,50). Deze schadepost is in de voorafgaande procedure steeds opgevoerd voor een bedrag van € 125,-. Het woordje ‘BSS’ wordt weliswaar in het dossier genoemd met betrekking tot het vervoer van paarden maar of dat vervoer in causaal verband stond tot het gebrek, is onduidelijk. Om reden van het vorenstaande zal het hof de posten betreffende reis- en vervoerskosten afwijzen.
2.18
Ook de posten ‘keuring en inenting’ zal het hof afwijzen. Deze posten zijn zonder enige onderbouwing gebleven zodat niet alleen onduidelijk maar ook niet aannemelijk is geworden dat deze kosten het gevolg zijn van het gebrek van de pony.
2.19
Het hof zal van de categorie bezichtiging, keuring, aanschaf en transport, slechts de post aanschaf minus vaccinatie en slachtprijs, te weten € 2.915,- toewijzen.
B. Training
2.2
De categorie training wordt door [appellante] als volgt nader gespecificeerd:
- Lessen € 1.327,-
- Zadel en bit € 1.429,95
- Hoofdstel € 100,-
- Leeronderhoud en longeersingel € 69,85
- Halster(touw), stijgbeugels, etc. € 195,76
2.21
De voor lessen gemaakte kosten worden door [appellante] als volgt toegelicht. In samenspraak met een osteopaat en met dierenartsen is een speciaal lesprogramma voor de pony gemaakt en uitgevoerd. Het hof begrijpt dit als ‘een trainingsprogramma’ voor de pony. Dat is op zich door [geïntimeerde] niet weersproken. Daarnaast staat vast dat het [geïntimeerde] is geweest die naar aanleiding van de afwijkende gang van de pony meermaals aan [appellante] heeft meegedeeld dat dit een ‘trainbaar’ probleem was. Daarmee is er naar het oordeel van het hof een voldoende verband tussen het gebrek en de gemaakte trainingskosten. Het verweer dat deze kosten ook gemaakt zouden zijn bij afwezigheid van het gebrek en dat [appellante] aan de lessen ook nog plezier zal hebben gehad, zijn in het licht van het vorenstaande in redelijkheid niet staande te houden. Anderzijds ontbreekt een goede documentatie van het hier gevorderde bedrag voor lessen. Daarmee is het enerzijds aannemelijk dat [appellante] deze heeft moeten maken maar kan het hof anderzijds de omvang daarvan niet goed begroten. Om die reden zal het hof, rekening houdend met de goede en kwade kansen, deze kosten schatten en wel op een bedrag van € 1.200,-.
2.22
De overige posten, genoemd in de categorie training, betreffen de uitrusting van het paard. Onduidelijk is gebleven dat en waarom deze op zich ‘normale’ kosten in causaal verband staan met het gebrek. Als [appellante] bedoeld aan te voeren dat zij deze uitrusting niet heeft kunnen gebruiken, blijft niet alleen onduidelijk dat en waarom zij deze uitrusting heeft aangeschaft maar ook waarom zij deze niet gebruikte uitrusting niet grotendeels weer heeft kunnen verkopen. Dat [appellante] voor een groot deel ervoor heeft gekozen de uitrusting weg te geven, betekent niet alleen dat deze kennelijk nog wel waarde had maar bovendien kan zij die vrijgevigheid niet als schade afwentelen op [geïntimeerde] .
2.23
Het hof zal van de categorie B. slechts de post lessen ten dele toewijzen en wel voor een bedrag van € 1.200,-.
C. Zorgplicht: stalling, verzorging en voeding
2.24
De categorie zorgplicht wordt door [appellante] als volgt nader gespecificeerd:
- Stalling € 2.927,50
- ( speciaal)voer € 432,-
- speciale dekens € 189,35
- hoefsmid € 315,-
- gebitsverzorging € 137,38
- influenza-vaccinatie € 70,55
2.25
Voor geen van deze posten geldt dat aannemelijk is gemaakt door [appellante] dat zij het gevolg zijn van het hier bedoelde gebrek. Zij betreffen alle de reguliere kosten van verzorging die zijn verbonden aan het bezit van een pony of paard. Het hof heeft dat overwogen onder 6.17 van zijn tussenarrest van 19 oktober 2021. In weerwil daarvan heeft [appellante] deze posten genoemd in haar akte zonder de causaliteit daarvan nader toe te lichten. Het hof is dan ook van oordeel dat wegens het ontbreken van een aangetoond causaal verband tussen gebrek en kosten dit deel van de vordering geheel dient te worden afgewezen.
D. medische verzorging
2.26
De categorie medische verzorging wordt door [appellante] als volgt nader gespecificeerd:
- Osteopathie € 850,-
- medicatie € 24,-
- De Raaphorst (1) € 830,-
- De Raaphorst (2) € 381,54
- Wapenveld € 401,97
- Den Hoek (1) € 273,45
- Den Hoek (2) € 80,-
- Medicatie Den Hoek € 62,50
- Reiskosten klinieken € 312,50
- Gederfde inkomsten € 1.069,20
2.27
De posten De Raaphorst (2) en Wapenveld worden door [geïntimeerde] niet weersproken en zullen worden toegewezen, zoals gevorderd. De post Den Hoek (2) is ten dele weersproken, te weten voor een bedrag van € 39,95 omdat dit een homeopathisch geneesmiddel betreft waarvan, volgens [geïntimeerde] , de werking niet is bewezen. Die weerspreking oordeelt het hof onvoldoende. Het is [geïntimeerde] die [appellante] heeft ‘opgezadeld’ met een gebrekkige pony zodat ook als van een voorgeschreven geneesmiddel (bedoeld ter bestrijding van pijn en ongemak van het dier) de werking niet buiten discussie staat, de kosten daarvoor in redelijk zijn gemaakt. Het hof zal deze post in zijn geheel toewijzen.
2.28
Voor de overige kosten gemaakt voor de medische behandeling van de pony staat enerzijds niet vast dat deze in causaal verband staan met het gebrek. Anderzijds oordeelt het hof het aannemelijk dat voor een dier - dat zo ernstig gebrekkig was dat het na een relatief korte periode moest worden getermineerd - meer en verdergaande medische verzorging en behandeling noodzakelijk waren dan normaal. Die extra medische zorg en behandeling zal gepaard zijn gegaan met hogere dan normale kosten. Van de weersproken kosten voor medische verzorging en behandeling, in totaal € 2.352,45, zal het hof daarom, schattenderwijs en rekening houdend met de goede en kwade kansen, [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,-.
2.29
Wat overblijft is de post gederfde inkomsten. Deze post is al door [appellante] genoemd in haar inleidende dagvaarding en sindsdien zonder onderbouwing gehandhaafd. Thans bij de allerlaatste akte in hoger beroep stelt [appellante] dat het niet gaat om haar eigen inkomstenderving maar om die van een derde, te weten mevrouw [naam2] , wiens naam voorafgaand aan de laatste akte in het dossier niet is genoemd. Een onderliggende documentatie ontbreekt ook thans. Deze wijze van onderbouwing is onvoldoende en het hof zal deze post daarom afwijzen.
2.3
Betreffende categorie D. Medisch, zal een bedrag van € 2.863,08 worden toegewezen.
2.31
In het totaal komt daarmee voor toewijzing als schadevergoeding in aanmerking een bedrag van € 6.978,08. Dit bedrag wordt als volgt gespecificeerd:
- A. bezichtiging, keuring, aanschaf en transport € 2.915,-
- B. training € 1.200,-
- C. stalling, verzorging en voeding € -
- D. medische verzorging € 2.863,08
2.32
De door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 600,- en zijn door [geïntimeerde] niet afzonderlijk weersproken. Zij vormen in redelijkheid gemaakte kosten van een redelijke omvang. Het hof zal die kosten conform de vordering toewijzen. De gevorderde rente over de toegewezen schadeposten is evenmin afzonderlijk weersproken en zal eveneens door het hof worden toegewezen.
2.33
[geïntimeerde] zal als de voor het grootste deel in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

3.Slotsom

Het hof zal het bestreden vonnis van 15 augustus 2018 vernietigen en [geïntimeerde] veroordelen aan [appellante] te betalen € 6.978,08 als schadevergoeding, alsmede € 600,- voor buitengerechtelijke kosten met de daarover gevorderde rente. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg € 350,- (salaris) en € 583,95 (griffierecht en dagvaarding) en daarnaast in de kosten van het hoger beroep (€ 3.899,- salaris (tarief II (€ 1.114,- per punt bij 3,5 punten)) en € 882,91,- griffierecht en dagvaarding).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 15 augustus 2018 tussen partijen gewezen vonnis en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling € 6.978,08, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld € 333,95 voor verschotten en € 350,- voor salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 825,91 voor verschotten en op € 3.899,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart al deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. J. Smit en mr. J.E. Wichers en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
1 november 2022.