ECLI:NL:GHARL:2022:9231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.310.237/01 en 200.310.258/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loondoorbetaling en opzegverbod bij ziekte in de context van arbeidsovereenkomst buschauffeur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [naam1], een buschauffeur bij Arriva Personenvervoer Nederland B.V., tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De kantonrechter had zowel het verzoek van Arriva om de arbeidsovereenkomst te ontbinden als het verzoek van [naam1] om loondoorbetaling tijdens ziekte afgewijzen. Arriva stelde dat [naam1] zich te star opstelde en zijn beperkingen erger voor deed komen dan ze waren, terwijl [naam1] hervatting van de loondoorbetaling eiste. De relevante feiten zijn dat [naam1] sinds 1991 in dienst is en meerdere keren langdurig ziek is geweest, met knieklachten als een van de belangrijkste redenen. Het hof heeft de relevante feiten vastgesteld en de beroepsgronden van beide partijen thematisch besproken. Het hof concludeert dat het hoger beroep van [naam1] slaagt, terwijl dat van Arriva faalt. Het hof oordeelt dat [naam1] recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte, en dat het opzegverbod bij ziekte van toepassing is. De verzoeken van Arriva om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zijn afgewezen, en het hof heeft Arriva veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en nevenvorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.310.237 en 200.310.258
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 9535572)
beschikking van 28 oktober 2022
in de zaken van
zaaknummer 200.310.237 (verder: zaak 1)
[naam1 ]
wonende in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: verweerder die ook een tegenverzoek heeft ingediend,
hierna:
[naam1 ],
advocaat: mr. J.F.H. Terpstra die kantoor houdt in Groningen,
tegen:
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.
gevestigd in Heerenveen,
verweerster in hoger beroep,
bij de kantonrechter: verzoekster,
hierna:
Arriva
advocaat: mr. K. de Vries die kantoor houdt in Leeuwarden,
en
zaaknummer 200.310.258 (verder: zaak 2)
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.
gevestigd in Heerenveen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: verzoekster,
hierna:
Arriva,
advocaat: mr. K. de Vries die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen:
[naam1 ]
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
bij de kantonrechter: verweerder die ook een tegenverzoek heeft ingediend,
hierna:
[naam1 ],
advocaat: mr. J.F.H. Terpstra die kantoor houdt in Groningen.
1.
Het verloop van deze procedures
1.1 [naam1 ] heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van 9 februari 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Arriva heeft tegen die beslissing eveneens, zelfstandig, hoger beroep ingesteld.
1.2 In hoger beroep is de procedure begonnen met de ontvangst door de griffie op
6 mei 2022 van het beroepschrift, met bijlagen (producties), van [naam1 ] (zaak 1). Op diezelfde dag is op de griffie ook binnengekomen het beroepschrift van Arriva (zaak 2), eveneens met bijlagen. Daarin heeft Arriva haar oorspronkelijke verzoek bij de kantonrechter vermeerderd. Arriva heeft in zaak 1 op 20 september 2022 een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift van [naam1 ] in zaak 2 is door de griffie op 21 september 2022 ontvangen.
1.3 De mondelinge behandeling in beide, gevoegde, procedures is gehouden op 12 oktober 2022 en daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Beide partijen hebben daarbij spreekaantekeningen overgelegd en hadden tevoren nog nieuwe producties in het geding gebracht. Na afloop heeft het hof een datum voor de beschikking gegeven, die nader is vastgesteld op vandaag.

2 Waar gaat deze zaak over?

2.1
[naam1 ] is al lange tijd buschauffeur bij Arriva. Hij heeft een medische beperking. Arriva wil de arbeidsovereenkomst beëindigen omdat zij vindt dat [naam1 ] zich te star opstelt en zijn beperkingen erger voor doet komen dan ze zijn en zich ook op een aantal andere punten volgens haar heeft misdragen. Arriva heeft de loondoorbetaling stopgezet. [naam1 ] wil hervatting van de loondoorbetaling, waarbij onder meer in geschil is of de periode van 104 weken doorbetaling bij ziekte is bereikt. De kantonrechter heeft zowel het verzoek van Arriva als dat van [naam1 ] afgewezen. Beiden willen met hun beroep bereiken dat hun respectievelijke verzoeken alsnog worden toegewezen. De vermeerdering van het verzoek van Arriva ziet erop dat Arriva vastgesteld wil zien wat de bedongen arbeid is waarvan uit moet worden gegaan (volgens haar de functie van buschauffeur voor 36 uur per week zonder enige beperkingen).
2.2
[naam1 ] heeft twee als zodanig genummerde beroepsgronden geformuleerd (door hem aangeduid als grieven) en Arriva vijf. Het hof zal deze hierna thematisch bespreken, nadat eerst de relevante feiten zijn vastgesteld en enige procedurele punten aan de orde zijn gesteld. De conclusie van het hof is dat het hoger beroep van [naam1 ] slaagt en dat van Arriva faalt.

3.De relevante feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten, waarmee het hof ook rekening houdt met wat [naam1 ] onder zijn eerste grief – die ziet op de feitenvaststelling door de kantonrechter - nog heeft aangevoerd.
3.1
[naam1 ] , geboren in 1967, is op 21 oktober 1991 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Arriva als buschauffeur voor 36 uur per week.
3.2
In 2009 is [naam1 ] langdurig uitgevallen wegens ziekte (onder meer knieklachten). Destijds was Connexion – als concessiehouder van het vervoersgebied waar [naam1 ] werkzaam was – zijn werkgever. [naam1 ] is toen niet geschikt bevonden om zijn werk in de volle omvang te verrichten, maar volgens de ingeschakelde arbeidsdeskundige was het werk met organisatorische aanpassingen wel geschikt te maken. [naam1 ] heeft hervat voor (afgerond) 32 uur per week, waarvoor hij ritten reed in vroege dienst op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag.
3.3
[naam1 ] is op 4 oktober 2012 weer langdurig uitgevallen vanwege ziekte (niet zijnde zijn knieklachten). Kort daarna is de vervoersconcessie overgaan naar Arriva en is [naam1 ] van rechtswege in dienst gekomen van Arriva. [naam1 ] heeft in 2014 een WIA-uitkering aangevraagd. Die is geweigerd, waarna [naam1 ] in bezwaar had aangevoerd dat zijn maatgevende arbeid nog steeds die van buschauffeur voor 35,86 uur per week was. Het UWV heeft dit argument gehonoreerd, maar geoordeeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van [naam1 ] nog steeds onder de drempel voor toekenning van 35% van een WIA-uitkering lag. [naam1 ] was volgens het UWV nog geschikt voor zijn laatst verrichte aangepaste werk als buschauffeur voor 31,95 uur per week zoals hij dat tussen begin 2011 en zijn uitval op 4 oktober 2012 heeft gedaan.
3.4
Vanaf het najaar van 2015 heeft [naam1 ] zijn werk als buschauffeur hervat voor 32 uur per week in het onder 3.2 omschreven patroon. De verzekeringsarts [naam2] had [naam1 ] op 25 augustus 2015 als advies gegeven:
“Voor het werk als buschauffeur acht ik het, i.v.m. uw knieklachten verstandig om na 2 dagen werken. een dag niet te werken. Ook zijn de vroege diensten i.v.m. de knieklachten geschikter omdat u dan de minste last hebt van de knieën. Indien u diensten rijdt van 4x8 uur/week met een dag ertussen na 2 dagen, zult u het werk langer vol kunnen houden dan bij meer uren/week. I.v.m. de knieklachten is het belangrijk om overbelasting van de knieën te voorkomen.”
3.5
In 2018 heeft [naam1 ] een herbeoordeling bij het UWV aangevraagd. In dit verband heeft de verzekeringsarts [naam2] op 16 maart 2018 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Daarin zijn geen beperkingen opgenomen ten aanzien van werktijden. Ten aanzien van zitten is in de FML aangegeven: ‘normaal, kan ongeveer 2 uur achtereen zitten (autorit)', voorzien van de toelichting: 'moet daarbij het been even kunnen strekken vanuit de stoel. Pedalen bedienen met rechts niet het merendeel van de dag of moet na 1 uur even kunnen vertreden bij pedalen bedienen’.
3.6
Op 14 september 2018 is [naam1 ] opnieuw langdurig uitgevallen wegens ziekte. Op 15 oktober 2018 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden over de duurzame inzetbaarheid van [naam1 ] . In het daarvan opgemaakte gespreksverslag is onder meer opgenomen dat de aanpassing van de arbeidsovereenkomst van 32 uur per week naar 30 uur per week voor [naam1 ] geen optie is en dat [naam1 ] heeft aangegeven dat hij alleen vroege diensten en geen gebroken diensten kan rijden.
3.7
Na een korte werkhervatting vanaf 12 januari 2019, is [naam1 ] op 3 juni 2019 weer langdurig uitgevallen (vanwege hartklachten). Op 23 juni 2020 is door de bedrijfsarts [naam3] een FML opgesteld, waarin ten aanzien van ‘zitten’ is aangegeven: ‘normaal, kan ongeveer 2 uur achtereen zitten (autorit)’. In de FML is ten aanzien van werktijden verder aangegeven: ‘wel beperkingen’, met als toelichting, uitgaande van een vast dienstverband van 32 uur per week: ‘Ad 6.1 Betrokkene is beperkt, hij rijdt in de vroege dienst i.v.m. chronische knieklachten. Heeft dan minder klachten en beperkingen ad 6.4.1 Het is verstandig om 2 dagen werken met een dag rust af te wisselen, met als het lukt elk uur zo mogelijk te vertreden. I.v.m. de knieklachten is het belangrijk om overbelasting van de knieën te voorkomen’.
3.8
Vervolgens heeft Oxhill7 B.V. in opdracht van Arriva een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. In de daarvan opgestelde rapportage van 13 juli 2020 staat onder meer dat gelet op de huidige belastbaarheid werkhervatting in (aangepast) eigen werk mogelijk is. Daarbij is opgemerkt dat [naam1 ] op basis van de belastbaarheid inzetbaar is op meerdere routes en dat het dus niet nodig is dat [naam1 ] werkzaam is op één bepaalde route.
3.9
Vanaf januari 2021 heeft [naam1 ] zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 23 februari 2021 heeft tussen partijen (opnieuw) een gesprek plaatsgevonden over de duurzame inzetbaarheid van [naam1 ] . Uit het daarvan opgemaakte gespreksverslag blijkt dat Arriva [naam1 ] te kennen heeft gegeven dat zij vanwege zijn verzuimhistorie twijfels heeft over zijn duurzame inzetbaarheid en dat zij wil zoeken naar een duurzame oplossing. Arriva heeft in dit verband voorgesteld om daarvoor een onafhankelijke mediator in te schakelen, wat [naam1 ] heeft afgeslagen.
3.1
Op 24 februari 2021 heeft de Arbo-arts [naam4] in samenspraak met de bedrijfsarts, een actueel oordeel afgegeven. In dit actueel oordeel is ten aanzien van statisch handelen aangegeven: 'Langdurig aaneengesloten zitten, staan (max. 30 min. echt stil staan), geknield, cliënt is aangewezen op regelmatige afwisseling van houding (zitten afwisselen met lopen)'. In het actueel oordeel zijn geen beperkingen opgenomen ten aanzien van werktijden. Verder concludeert [naam4] dat [naam1 ] geschikt is voor passend werk. Als prognose met betrekking tot het eigen werk geeft [naam4] aan dat [naam1 ] duurzaam is aangewezen op aanpassingen in het werk. Of het eigen werk duurzaam passend is, hangt ervan af of in het eigen werk gegarandeerd kan worden dat [naam1 ] het zitten regelmatig af kan wisselen met lopen. Voorts heeft [naam4] geadviseerd om er rekening mee te houden dat de beperkingen van [naam1 ] periodiek forser kunnen zijn.
3.11
Op 6 mei 2021 heeft tussen partijen opnieuw een gesprek plaatsgevonden over de duurzame inzetbaarheid van [naam1 ] . Uit het daarvan opgemaakte gespreksverslag blijkt dat [naam1 ] heeft aangegeven duurzaam inzetbaar te zijn als hij kan blijven werken op dezelfde wijze als waarop hij de afgelopen tien jaar heeft gewerkt, te weten: het rijden van vroege diensten, ieder uur kunnen vertreden en niet te veel wisselingen van bussen. Arriva (bij monde van [naam5] , [functie] ) heeft daarop aangegeven dat hij volgens het advies van de bedrijfsarts inzetbaar is op alle diensten en dat zij dit advies gaat opvolgen.
3.12
Op 21 mei 2021 is door de verzekeringsarts [naam2] van het UWV in het kader van de WIA-beoordeling een FML opgesteld per einde wachttijd. Deze FML is ten aanzien van zitten en werktijden gelijkluidend aan die van 16 maart 2018. Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige van het UWV in zijn rapport van 27 mei 2021 geconcludeerd dat [naam1 ] geschikt is voor de maatgevende arbeid. Daarbij wordt vermeld dat dit de laatst verrichte arbeid is (aangepast eigen werk als buschauffeur voor 31,95 uur per week), omdat [naam1 ] is uitgevallen vanwege een andere ziekteoorzaak. Vervolgens heeft het UWV bij besluit van 28 mei 2021 de door [naam1 ] aangevraagde WIA-uitkering geweigerd.
3.13
[naam1 ] heeft op 31 mei 2021 zijn werkzaamheden als buschauffeur hervat volgens een door Arriva opgesteld rooster dat niet langer uitging van uitsluitend ochtenddiensten. Arriva heeft [naam1 ] in haar administratie voor 10% arbeidsongeschikt gehouden
3.14
Bij brief van 15 juni 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van [naam1 ] aanspraak gemaakt op het werken in vroege diensten op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag met voldoende mogelijkheden om zich te vertreden. Ook heeft zij verzocht om [naam1 ] per 27 mei 2021 volledig arbeidsgeschikt te melden.
3.15
Op 17 juni 2021 is [naam1 ] door Arbo-arts [naam4] gezien. In het naar aanleiding hiervan in samenspraak met de bedrijfsarts opgemaakte verslag heeft [naam4] aangegeven dat er geen medische inhoudelijke argumenten zijn gehoord om de FML of het inzetbaarheidsprofiel aan te passen. [naam4] vermeldt verder dat [naam1 ] te kennen heeft gegeven dat het aangeboden werk zijn belastbaarheid op het punt van regelmatig vertreden overschrijdt en dat zij daarom adviseert om de situatie opnieuw voor te leggen aan de arbeidsdeskundige.
3.16
Op 28 juni 2021 is [naam1 ] door Arriva volledig hersteld gemeld in haar verzuimadministratie.
3.17
Naar aanleiding van het advies van [naam4] heeft arbeidsdeskundige [naam6] in opdracht van Arriva onderzoek gedaan naar de re-integratiemogelijkheden van [naam1 ] . In zijn rapportage van 20 juli 2021 staat onder meer dat Arbo-arts [naam4] desgevraagd heeft aangegeven dat de beperkingen van de FML van 23 juni 2020 nog altijd van kracht zijn, met uitzondering van de beperkingen ten aanzien van de werktijden en dat het advies om twee dagen werken af te wisselen met een dag rust dus wordt ingetrokken en dat [naam1 ] ook niet is aangewezen op werken in vroege diensten. Verder staat in de rapportage dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat er vanuit preventief oogpunt wordt geadviseerd dat [naam1 ] na elk uur vijf minuten kan vertreden en dat het voor hem prettig is als dit vaker kan, maar dat strikt medisch gezien een vast stramien van tijden om te vertreden niet noodzakelijk is. Wanneer [naam1 ] af en toe iets langere tijd aaneengesloten zou moeten zitten, zal dit volgens de bedrijfsarts niet tot (blijvende) schade van zijn gezondheid/belastbaarheid leiden. Op grond hiervan komt [naam6] tot de conclusie dat het eigen werk in de volle omvang als passend voor [naam1 ] is aan te merken.
3.18
[naam1 ] heeft in 2021 van zijn directe leidinggevende (de teammanager op de locatie Dokkum) toestemming gekregen om, als hij dat nodig had en er te weinig reguliere tijd was om zich te vertreden, enige minuten later van de halte te vertrekken.
3.19
Op 20 juli 2021 heeft [naam1 ] zich ziekgemeld. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn knie dik is geworden en dat de reden hiervoor, kort gezegd, is dat hij binnen zijn diensten onvoldoende ruimte heeft gekregen om te kunnen vertreden.
3.2
Op 5 augustus 2021 is [naam1 ] door de bedrijfsarts gezien. In zijn hiervan opgemaakte verslag heeft de bedrijfsarts re-integratie conform het verzuimbeleid geadviseerd en aangegeven dat er onduidelijkheid is of het eigen werk met eventuele aanpassingen passend is en of de vereiste aanpassingen ook voldoende worden geboden. Hij adviseert partijen om hierover in gesprek te gaan en daarbij de arbeidsdeskundige te betrekken. Verder heeft de bedrijfsarts een nieuw inzetbaarheidsprofiel opgesteld. Daarin staat:
“vanuit medische overweging er vanuit preventief oogpunt wordt geadviseerd dat de heer [naam1 ] na elk uur zitten tenminste 5 minuten kan vertreden. Als dat vaker kan, zal dat prettiger zijn voor de heer [naam1 ] . Strikt medisch bezien is een vast stramien van tijden om te vertreden overigens niet noodzakelijk. Wanneer de heer [naam1 ]
af en toeiets langere tijd aaneengesloten zou moeten zitten zal dit niet direct tot (blijvende) schade van zijn gezondheid/belastbaarheid leiden. Wel wordt geadviseerd om de visie van de heer [naam1 ] met betrekking tot zijn behoefte aan vertreden te bespreken en aan de hand daarvan te bezien of tot een werkbare oplossing gekomen kan worden. Als bij het aanbieden van passend werk, aan de behoefte van de heer [naam1 ] aangesloten kan worden, is de kans dat zijn te-integratie duurzaam zal zijn groter. Anderzijds als te vaak afgewisseld moet worden, dan zullen de mogelijkheden in het eigen werk mogelijk beperkter zijn.”
3.21
Op 10 augustus 2021 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden dat niet tot een betere verstandhouding heeft bijgedragen. [naam1 ] is daarbij geconfronteerd met een onderzoek naar de momenten waarop hij bij ritten van de beginhalte is vertrokken waarbij hem verwijten zijn gemaakt van het niet op tijd van de halte vertrekken. Arriva stuurde hierin aan op beëindiging van de arbeidsovereenkomst en [naam1 ] is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden om zich te beraden over een beëindigingsvoorstel. Dit voorstel is op 19 augustus 2021 door [naam1 ] afgewezen. [naam1 ] maakt aanspraak op inroostering in vroege diensten, wat Arriva heeft afgewezen. Een nadere schriftelijke ronde heeft niet tot gewijzigde standpunten geleid.
3.22
De opnieuw door Arriva ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam6] heeft op 20 oktober 2021 geconcludeerd dat de door [naam1 ] gewerkte diensten in de periode 10 tot 28 juni 2021 voldoen aan de eisen die daaraan op grond van de belastbaarheid van [naam1 ] moeten worden gesteld. [naam6] concludeert op grond hiervan dat het eigen werk van [naam1 ] als passend is te beschouwen en dat er geen aanleiding is de eerder getrokken conclusies te herzien.
3.23
In augustus 2021 heeft Arriva een recherchebureau ingeschakeld om te onderzoeken of [naam1 ] last heeft van de fysieke klachten waarvoor hij zich ziek heeft gemeld. Dit recherchebureau, Bles & Van Rijs Recherche te Leeuwarden heeft [naam1 ] meerdere dagen geobserveerd en heeft van de waarnemingen video-opnamen en foto's gemaakt. Op 17 augustus 2021 heeft Bles & Van Rijs een rapport uitgebracht.
3.24
Bij brief van 27 oktober 2021 heeft Arriva [naam1 ] te verstaan gegeven dat hij een laatste kans krijgt om zijn werkzaamheden te hervatten, waarbij geldt dat [naam1 ] op alle diensten kan worden ingeroosterd. Voorts is meegedeeld dat Arriva niet meer bereid is om met [naam1 ] over deze kwestie in discussie te treden en dat zij ook niet zal tolereren dat [naam1 ] nog langer voorwaarden of drempels opwerpt in verband met zijn werkhervatting.
3.25
Bij brief van 3 november 2021 heeft Arriva het loon van [naam1 ] per 1 november 2021 stopgezet.
3.26
[naam1 ] is in oktober 2021 vanwege spierreuma in het ziekenhuis opgenomen. [naam1 ] heeft daarvan op dat moment geen melding gemaakt aan Arriva.
3.27
De bedrijfsarts [naam7] heeft [naam1 ] op 28 februari 2022 onderzocht en een aangepast inzetbaarheidsprofiel opgesteld. Daarin staat:
”Client is beperkt tav zelfstandige verkeersdeelname met de auto of bus. Met dien verstande hij voelt dit wel te kunnen doch maximaal 15 minuten aaneengesloten”
3.28
[naam1 ] heeft een autobedrijf (in- en verkoop van occasions) onder de naam [naam8] . Ook verhuurt hij zijn camper. Deze verhuuractiviteit had hij niet tevoren aan Arriva gemeld.
3.29
[naam1 ] ontvangt van het UWV een voorschot op een WW-uitkering, in afwachting van de uitkomsten van deze procedure.

4.De omvang van de beoordeling in hoger beroep

Vermeerdering van het verzoek van Arriva is toelaatbaar
4.1
Arriva heeft zich met haar vijfde beroepsgrond gekeerd tegen de overweging van de kantonrechter dat de functie van buschauffeur in een omvang van 32 uur per week als de bedongen arbeid heeft te gelden en haar verzoek vermeerderd met het geven van een verklaring voor recht dat de functie van buschauffeur voor 36 uur per week, zonder beperkingen, de tussen partijen bedongen arbeid is. [naam1 ] heeft zich hiertegen verzet en gesteld dat een verklaring voor recht in een dagvaardingsprocedure moet worden gevorderd en dat Arriva op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2
Dit betoog faalt. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ook in verzoekschriftenprocedure een verklaring voor recht mogelijk is, mits deze zich beperkt tot de vaststelling van de rechtsverhouding in geschil tussen de verzoeker en de verweerder, de betrokken regeling zich er niet tegen verzet en aan de verdere eisen voor een verklaring voor recht is voldaan. [1] Aan die eisen voldoet het vermeerderde verzoek.
Hof niet gebonden aan voor [naam1 ] negatieve onderdelen in de beoordeling van de kantonrechter
4.3
De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek van Arriva afgewezen. In de beoordeling heeft de kantonrechter ook enige kritische kanttekeningen bij de opstelling van [naam1 ] geplaatst. Volgens Arriva had [naam1 ] expliciet beroepsgronden tegen deze overwegingen moeten formuleren en moet het hof, bij gebreke daarvan, van die oordelen uitgaan en stond het [naam1 ] niet meer vrij daarover tijdens de mondelinge behandeling een ander standpunt in te nemen.
4.4
Deze stelling van Arriva gaat niet op. De partij die bij de eerste rechter gelijk heeft gekregen hoeft niet expliciet beroep in te stellen tegen onderdelen van de motivering die haar onwelgevallig zijn. Als het hof de bezwaren van Arriva gegrond beoordeelt, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep, zelfstandig de door [naam1 ] in eerste aanleg gevoerde verweren opnieuw beoordelen. Het hof is daarbij niet dus niet gebonden aan de beoordeling door de kantonrechter.

5.De beoordeling in hoger beroep

[naam1 ] had op 1 november 2021 aanspraak op loon tijdens ziekte
5.1
Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW heeft de werknemer als hoofdregel bij ziekte recht op doorbetaling van loon door de werkgever gedurende 104 weken. Op grond van artikel 7:629 lid 10 levert, kort gezegd, een werkhervatting van minder dan vier weken geen nieuw recht van doorbetaling van loon op wegens ziekte.
5.2
Arriva neemt als meest vergaande standpunt in dat [naam1 ] na zijn uitval wegens knieklachten in 2009 nooit is hersteld, dat de periode van 104 weken al in 2014 was verstreken en dat, achteraf gezien, Arriva vanaf 3 juni 2019 onverplicht zijn loon heeft doorbetaald. De kantonrechter heeft deze redenering verworpen. Het hof deelt dat oordeel op grond van het navolgende.
Partijen zijn weliswaar niet expliciet overeengekomen dat de arbeidsomvang werd teruggebracht naar 32 uur, maar [naam1 ] heeft er wel gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat dit, nadat hij vanaf 2011 steeds in deze omvang heeft gewerkt, de contractsomvang was geworden. Dat [naam1 ] in 2015 – in een poging om in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke WIA-uitkering – heeft gesteld dat de maatman in het kader van die wettelijke regeling op de chauffeur met een aanstelling van (afgerond) 36 uur moest worden gesteld, betekent niet dat er daarmee vanuit moet worden gegaan dat partijen steeds van een contractsomvang van 36 uur zijn blijven uitgaan. De kantonrechter heeft terecht geconstateerd dat na 2011 geen pogingen meer zijn gedaan om [naam1 ] te re-integreren in meer dan 32 uur chauffeurswerkzaamheden per uur. Zie de door de kantonrechter opgesomde stukken waaruit blijkt dat partijen tot deze procedure van een contractsomvang van 32 uur zijn uitgegaan. Aan deze stukken kan nog worden toegevoegd de door Arriva in het geding gebrachte loonstrook, waar als arbeidsomvang vermeld wordt parttime factor van 88,9% wat neerkomt op (afgerond) 32 uur, de brief van Arriva (de vestigingsmanager Dokkum) van 18 oktober 2018 waarin deze schrijft: ”Een aanpassing om van 32 uur naar 30 uur contractueel te gaan is voor u geen optie” en de brief van Arriva (de [functie] [naam5] ) van 6 mei 2021 waarin zij schrijft: “U heeft een contract met Arriva, voor 32 uur per week”. Het hof verwerpt het betoog van Arriva dat aan deze uitingen geen betekenis zou mogen worden gehecht omdat desbetreffende managers geen jurist zijn. Kennelijk bedoelt Arriva te zeggen dat de betrokkenen, als zij wel jurist waren geweest, zich zouden hebben gerealiseerd dat de formele arbeidsomvang nog steeds 36 uur per week was. Ook een betrokkene/jurist kon er echter niet omheen dat de arbeidsduur feitelijk was teruggebracht naar 32 uur per week en daardoor het gerechtvaardigd vertrouwen was ontstaan bij [naam1 ] dat dit ook de juridische werkelijkheid was geworden.
5.3
Beroepsgrond 5 van Arriva treft geen doel.
5.4
Vervolgens moet het hof beoordelen of, uitgaande van een verplichting tot doorbetaling van loon wegens ziekte die is ingegaan na de ziekmelding van 3 juni 2019, al dan niet sprake is van een werkhervatting van tenminste vier weken, waardoor er na de ziekmelding op 20 juli 2021 in beginsel een nieuwe loondoorbetalingverplichting voor Arriva is ontstaan. De kantonrechter is Arriva gevolgd in haar verweer dat [naam1 ] pas op 28 juni 2021 is hersteld gemeld en dat tussen 28 juni en 20 juli 2021 minder dan vier weken zijn verstreken, zodat geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ontstaan.
5.5
[naam1 ] heeft gewezen op zijn hersteldmelding met terugwerkende kracht tot 27 mei 2021 van 13 juni 2021. Volgens Arriva heeft [naam1 ] zich op 28 mei 2021 volledig ziekgemeld en heeft hij met ingang van 31 mei 2021 zijn chauffeurswerkzaamheden hervat, in het door Arriva opgestelde rooster dat niet uitsluitend ochtenddiensten bevatte. [naam1 ] heeft deze ziekmelding – die wel is aangetekend in de door Arriva in het geding gebrachte verzuimregistratie - betwist. Volgens Arriva zou [naam1 ] zich op 1 juni 2021 weer – voor een dag hebben ziekgemeld – wat door [naam1 ] wordt betwist. Deze ziekmelding staat niet in de verzuimregistratie en Arriva heeft daarvoor ter zitting ook geen bevredigende verklaring kunnen geven. Wat daarvan ook zij, tussen 31 mei 2021 (en ook tussen 2 juni 2021) en 20 juli 2021 is een periode van meer dan 4 weken verstreken waarin [naam1 ] zijn ritten conform het rooster heeft verreden en niet wegens ziekte is uitgevallen. Aan het feit dat Arriva [naam1 ] om administratieve redenen tot 28 juni 2021 voor 10% arbeidsongeschikt heeft gehouden, komt in dit verband geen betekenis toe, zoals [naam1 ] terecht heeft aangevoerd. [2] Het hof gaat voorbij aan het betoog van Arriva dat zij [naam1 ] terecht 10% ziek heeft mogen houden omdat hij zelf twijfelde aan de duurzaamheid van zijn herstel als hij andere ritten dan ochtendritten moest rijden en in dat kader op 17 juni 2021 de bedrijfsarts heeft bezocht. Van een ziekmelding op die dag is immers geen sprake. Arriva heeft overigens ook niet toegelicht waarom zij vervolgens op 28 juni 2021 deze 10% ziekmelding heeft ingetrokken.
5.6
De conclusie is dat op 20 juli 2021 in beginsel een nieuwe periode tot doorbetaling van loon is ontstaan. De tweede beroepsgrond van [naam1 ] slaagt in zoverre. Op de vraag of een van de andere verweren van Arriva tegen de loonvordering van [naam1 ] opgaat, komt het hof hierna terug onder rechtsoverweging 5.23.
[naam1 ] is na 20 juli 2021 nooit hersteld gemeld
5.7
[naam1 ] is na zijn ziekmelding door de bedrijfsarts gezien op 5 augustus 2021. Deze meldt dat hij een adequate behandeling krijgt en dat re-integratie conform het interne verzuimbeleid moet plaatsvinden, en eerst nog een nader onderzoek door de arbeidsdeskundige. Uit dit advies valt niet af te leiden dat de bedrijfsarts [naam1 ] op dat moment tot werkhervatting in staat achtte. [naam1 ] heeft zich nadien niet hersteld gemeld. Arriva heeft in augustus 2021 wel het standpunt ingenomen dat [naam1 ] in algemene zin zijn klachten zou overdrijven, maar een medisch onderzoek waaruit blijkt dat [naam1 ] na 20 juli 2021 medisch in staat was om zijn werkzaamheden te hervatten ligt niet voor. Vast staat (omdat Arriva dat niet heeft betwist) dat [naam1 ] in oktober 2021 wegens spierreuma in het ziekenhuis opgenomen is geweest en dat de bedrijfsarts op 28 februari 2022 grotere beperkingen heeft vastgesteld (maximale zelfstandige deelname aan het verkeer 15 minuten) dan voorheen.
Het opzegverbod bij ziekte
5.8
Op grond van artikel 7:670 BW geldt voor de werkgever een opzegverbod bij ziekte gedurende de eerste twee jaar waarin de werknemer ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten. Daarbij geldt dezelfde samentelregeling als bij artikel 7:629 lid 10 BW. Dit opzegverbod werkt op grond van artikel 7:671b lid 2 BW door bij een verzoek tot ontbinding.
[naam1 ] was – en is – bij de indiening van het ontbindingsverzoek ziek, zoals hiervoor is vastgesteld. De kantonrechter is aan het beroep op artikel 7:670 BW niet toegekomen omdat hij heeft aangenomen dat de ziekte meer dan twee jaar had geduurd. Het hof is hiervoor tot een andere conclusie gekomen.
5.9
Arriva heeft betoogd dat het hof aan het opzegverbod met toepassing van artikel 7:671b lid 6 BW kan voorbijgaan, omdat het ontbindingsverzoek is gegrond op andere omstandigheden dan die waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft.
Arriva heeft aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat [naam1 ] verwijtbaar heeft gehandeld en dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is ontwricht (dan wel een combinatie van beide). Een van de feitelijke grondslagen onder dit verzoek is het niet of onvoldoende melden van nevenwerkzaamheden. Daarvan is meteen duidelijk dat die kwestie niets van doen heeft met de ziekte van [naam1 ] . Voor de overige, hierna nog te bespreken, feitelijke grondslagen geldt dat deze allemaal in meer of mindere mate samenhangen met de ziekte of de ziektebeleving van [naam1 ] . Het ontbindingsverzoek ziet er vooral op dat volgens Arriva [naam1 ] zijn ziekte gebruikt en zijn klachten bewust overdrijft om een inroostering te bereiken die zijn ziekte medisch gezien niet eist. Het verzoek van Arriva ziet dus op dat gedrag en die houding en het opzegverbod is in zoverre niet van toepassing. Op de door Arriva ter zitting in hoger beroep nog aangevoerde c-grond komt het hof hierna (in 5.21) terug.
Het beroep op de e-grond
5.1
Geen van de hierna te bespreken verwijten snijdt naar het oordeel van het hof hout in die zin dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [naam1 ] van dien aard dat van Arriva niet in redelijkheid gevergd kan worden om de arbeidsverhouding te laten voortduren.
-
Overdrijven van klachten
5.11
Het centrale punt in de discussie tussen partijen is dat [naam1 ] vast is blijven houden aan de oordelen en adviezen van de artsen die zijn arbeidsmogelijkheden in kaart hebben gebracht en dan met name aan het advies van de verzekeringsarts [naam2] uit 2015 (zie hiervoor onder 3.4) terwijl Arriva zich op het standpunt heeft gesteld dat er in ieder geval na de rapportage van 24 januari 2021 geen sprake was van beletselen voor andere diensten dan ochtenddiensten en dat er ook geen absolute noodzaak was voor [naam1 ] om zich elk uur vijf minuten te kunnen vertreden. Arriva verwijt [naam1 ] halsstarrigheid.
5.12
Dat [naam1 ] vasthield aan wat volgens hem het beste was voor zijn knie kan niet als verwijtbaar handelen in bovenvermelde zin worden aangemerkt. De wenselijkheid van een rittenpatroon zoals [naam1 ] dat sinds 2011 had gereden was laatstelijk nog vermeld in de FML van de bedrijfsarts [naam3] van 23 juni 2020 (zie hiervoor onder 3.7). [naam1 ] heeft vanaf 28 mei 2021 weliswaar ook gewerkt volgens het ‘nieuwe’ rooster van Arriva, maar Arriva heeft ter zitting van het hof niet duidelijk kunnen maken waarom een voorzetting van het bestendige patroon van ochtenddiensten in dit geval niet mogelijk was. Arriva heeft aangevoerd dat de minder populaire gebroken diensten eerlijk verdeeld moeten worden en dat, zonder medische noodzaak, een inroostering met alleen ochtenddiensten niet plaats vindt. Het hof heeft wel enig begrip voor dit beginsel bij het opstellen van een werkrooster, maar dat de inroostering conform de voor 2021 bestaande praktijk niet mogelijk zou zijn, is niet gebleken.
5.13
Arriva verwijt [naam1 ] verder dat hij opzettelijk een verkeerde voorstelling heeft gegeven van zijn beperkingen. Daartoe voert zij aan dat uit de rapportage van het door haar ingeschakelde recherchebureau blijkt dat hij meer kan dan de artsen hebben vastgesteld.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat het niet aan Arriva is om zich een medisch oordeel aan te matigen. Noch de private rechercheurs, noch de betrokken managers van Arriva noch haar advocaat zijn medici. Het hof stelt vast dat de bedrijfsarts in zijn rapportage van 28 februari 2022 geen lichtere beperkingen heeft vastgesteld dan in de eerdere belastbaarheidspatronen. De ter zitting door Arriva ingenomen stelling dat [naam1 ] ook bij dat laatste onderzoek zou hebben gelogen en melding had moeten maken van het rapport van het recherchebureau raakt kant noch wal. Als Arriva een oordeel van de bedrijfsarts over de bevindingen van de private rechercheurs had willen vernemen, had het op haar weg gelegen concrete vragen naar aanleiding van dat rapport bij de bedrijfsarts neer te leggen. Dat heeft zij niet gedaan. Het hof merkt nog op dat de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen niet inhouden dat [naam1 ] de door het recherchebureau waargenomen bewegingen in het geheel niet kan maken. Het rapport van het recherchebureau bevat overigens ook waarnemingen die erop wijzen dat [naam1 ] problemen heeft met zijn knieën. Bij de observatie van 6 augustus 2021 staat immers: “Ik zie dat hij niet heel soepel zich voortbeweegt. Het lijkt erop alsof hij last heeft van zijn linkerbeen. Echter mank lopen doet hij ook niet geheel”.
5.14
Ook verwijt Arriva [naam1 ] dat hij de voordelen van ochtenddiensten overdrijft. Volgens Arriva zitten in de ochtendritten niet meer vertredingsmogelijkheden dan in middag- of avondritten en hangt de wens voor ochtendritten vooral samen met de openingstijden van het autobedrijf dat [naam1 ] exploiteert. [naam1 ] heeft aangegeven dat hij ’s ochtends minder last heeft van zijn knie en dat dat de reden was waarom hij liever ochtendritten rijdt. Het hof oordeelt dat het benadrukken van het belang bij ochtendritten door [naam1 ] geen verwijtbaar handelen oplevert.
-
Het verrichten van nevenwerkzaamheden
5.15
Arriva verwijt [naam1 ] dat hij nevenwerkzaamheden verricht zonder dat hij daarvoor toestemming van Arriva heeft verkregen en dat hij de nevenwerkzaamheden prioriteit heeft gegeven boven de belangen van Arriva. Arriva beroept zich daartoe op artikel 70 van de toepasselijke cao Multimodaal vervoer. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat de werknemer schriftelijke toestemming nodig heeft van de werkgever voor het verrichten van beroepsmatige werkzaamheden en dat die toestemming in ieder geval wordt geweigerd voor het verrichten van werkzaamheden die kunnen leiden tot overtreding van wettelijke voorschriften ten aanzien van arbeids- en/of diensttijden. Volgens Arriva had [naam1 ] opnieuw toestemming moeten vragen voor zijn garagebedrijf toen de omvang van de werkzaamheden daarvan toenam en heeft hij ten onrechte geen toestemming gevraagd voor de verhuuractiviteiten ten aanzien van zijn camper.
5.16
Het hof oordeelt dat [naam1 ] terecht een beroep doet op het per 1 augustus 2022 in werking getreden artikel 7:653a BW dat een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden nietig verklaart, tenzij een dergelijk verbod gerechtvaardigd wordt op grond van objectieve redenen. Dat de verhuuractiviteiten van de camper niet zouden mogen op grond van objectieve redenen heeft Arriva niet aangetoond, zodat het niet vragen van toestemming daarvoor geen verwijtbaar handelen van [naam1 ] oplevert dat tot het einde van de arbeidsovereenkomst zou moeten leiden. Voor het garagebedrijf heeft Arriva toestemming verleend. Dat de uitbreiding van de activiteiten in dat bedrijf – voor zover daarvan al sprake was – de inzetbaarheid van [naam1 ] als buschauffeur heeft belemmerd heeft Arriva evenmin aangetoond. De stelling van Arriva dat zij niet wist dat het garagebedrijf meer omvatte dan louter hobbymatige activiteiten komt overigens niet waarachtig over, omdat [naam5] in haar gespreksverslag van 23 februari 2021 zelf meldt dat Arriva, in het kader het in kaart brengen van alternatieve mogelijkheden voor [naam1 ] , een QuickScan heeft bekostigd naar de mogelijkheden om van het autobedrijf een hoofdbetrekking te maken.
5.17
Dat [naam1 ] in dat autobedrijf werkzaamheden heeft verricht die zijn gezondheid hebben geschaad waardoor hij zijn werkzaamheden als buschauffeur niet kon verrichten, is gesteld noch gebleken. De op het internet aangegeven tijdstippen waarop het autobedrijf bereikbaar is, die aansluiten op het voor 2021 gebruikelijke rittenschema van [naam1 ] , betekenen, anders dan Arriva stelt, niet zonder meer dat [naam1 ] het autobedrijf prioriteit geeft. Dat hij vanwege die nevenwerkzaamheden zijn werkzaamheden als buschauffeur niet of niet goed heeft kunnen uitvoeren, is het hof niet gebleken.
-
Het te laat vertrekken van de halte
5.18
Volgens Arriva is het niet op tijd vertrekken van de halte tijdens ritten in juni-juli 2021 verwijtbaar en heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat dit in een verbetertraject aan de orde had moeten worden gesteld, waarbij zij zich beroept op een uitspraak van de kantonrechter te Maastricht. [3]
Het hof oordeelt dat in dit geval [naam1 ] toestemming had van zijn direct leidinggevende om later te vertrekken van een halte als hij onvoldoende tijd had om zich te vertreden. Voor zover Arriva [naam1 ] verwijt dat hij zich meer minuten heeft vertreden dan zijn leidinggevende had bedoeld hem toe te staan, had het op de weg van Arriva gelegen om deze toestemming schriftelijk precies te kwantificeren. Dat heeft zij niet gedaan. Het verwijt van Arriva dat [naam1 ] zich tussen de ritten soms langer heeft vertreden dan nodig was, kwalificeert niet als zwaarwegend verwijt. Voor zover [naam1 ] ook na een pauze enige keren te laat is vertrokken geldt dat, zoals [naam1 ] zelf ook heeft beaamd, dit niet kan samenhangen met de vertredingsmogelijkheden. Volgens [naam1 ] waren deze vertragingen ontstaan door andere omstandigheden zoal treuzelende passagiers. Het hof oordeelt dat in dit geval deze tijdsoverschrijdingen – die [naam1 ] vervolgens heeft ‘ingehaald’ door minder energiezuinig te rijden waarvan Arriva [naam1 ] ook een verwijt maakt - onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op de e-grond. Het hof merkt ten aanzien van het niet energiezuinig rijden nog op dat, naar [naam5] ter zitting bij het hof heeft opgemerkt, met de ondernemingsraad van Arriva afspraken zijn gemaakt dat chauffeurs daar niet op mochten worden afgerekend. Voor zover Arriva daarvan [naam1 ] toch een verwijt had willen maken, had zij hem daartoe eerst een verbetermogelijkheid moeten bieden zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen.
Het beroep op de g-grond
5.19
Arriva betoogt dat er een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Deze verstoring onderbouwt zij grotendeels met dezelfde argumenten die zij heeft aangevoerd voor haar beroep op de e-grond. Het hof oordeelt, onder verwijzing naar wat het hof hiervoor heeft overwogen, dat de nevenwerkzaamheden en het andere inzicht van [naam1 ] over zijn inzetbaarheid vanwege zijn knie evenmin een voldragen verstoorde arbeidsverhouding opleveren. De verstandhouding tussen met name [naam5] en [naam1 ] is wel verslechterd door het gesprek van 10 augustus 2021 en de inschakeling door Arriva van het recherchebureau. Dit heeft ertoe geleid dat [naam5] heeft aangegeven dat wat haar betreft [naam1 ] nooit meer achter het stuur van een Arriva-bus mag plaatsnemen. Dat daarmee ook de verstandhouding op de werkvloer onherstelbaar beschadigd is, acht het hof echter niet aangetoond. Arriva heeft ook geen pogingen gedaan om de, met name door haar eigen opstelling veroorzaakte verslechterde verstandhouding te verbeteren. Een daarop gerichte mediation is nooit aangeboden. [naam1 ] heeft aangeven daarvoor wel open te staan. Dat [naam1 ] in februari 2021 een aanbod tot mediation over mogelijkheden tot duurzame inzetbaarheid had afgeslagen is, anders dan Arriva heeft aangevoerd, geen reden om te oordelen dat mediation nu niet zinvol zou kunnen zijn. Een deugdelijk herplaatsingsonderzoek van Arriva ligt evenmin voor.
Het beroep op de i-grond
5.2
Arriva heeft ten slotte betoogd dat wat zij over de e- en de g-grond heeft aangevoerd, in ieder geval ontbinding op deze combinatiegrond rechtvaardigt. Het hof verwerpt ook dit beroep. De omstandigheden die onder het beroep op de e- en g-grond zijn aangevoerd zijn hiervoor als onvoldoende beoordeeld. Er is ook geen sprake van dat die gronden op onderdelen daarvan terecht zijn aangevoerd en daarom, die onderdelen bij elkaar ‘optellend’ een volwaardige i-grond opleveren.
Het beroep op de c-grond
5.21
Arriva heeft zich ook nog beroepen op de c-grond (het bij regelmaat niet kunnen verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte met voor de bedrijfsvoering onaanvaardbare gevolgen). Dit beroep is echter niet uitgewerkt en voldoet niet aan de daaraan te stellen formele vereisten. Zo ontbreekt de op grond van artikel 7:671b lid 4 BW vereiste verklaring van een deskundige en ontbreekt ook een deugdelijke motivering ten aanzien van de onaanvaardbare gevolgen. Aan het beroep op de c-grond wordt daarom voorbij gegaan.
De slotsom ten aanzien van de ontbinding
5.22
Het hof komt per saldo tot dezelfde conclusie als de kantonrechter, namelijk dat het verzoek tot ontbinding op dit moment niet toewijsbaar is. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van Arriva, die niet terzake dienend zijn. Of de door [naam1 ] geuite wens om tot zijn pensionering werkzaam te blijven als buschauffeur daarmee haalbaar is, is echter ongewis. De algehele gezondheidstoestand van [naam1 ] en de lange perioden van uitval vanwege diverse oorzaken baart Arriva terecht zorgen.
De loonstop
5.23
Het hof heeft hiervoor onder 5.6 al geoordeeld dat [naam1 ] na zijn ziekmelding van 20 juli 2021 in beginsel recht heeft op doorbetaling van loon overeenkomstig de toepasselijke cao. Artikel 56 van de cao Multimodaal vervoer bepaalt dat de arbeidsongeschikte werknemer gedurende 104 weken recht heeft op doorbetaling van 100% van het brutosalaris. Arriva heeft aangevoerd dat het hof nog dient te beoordelen of de andere redenen genoemd in de brief van haar toenmalige advocaat van 3 november 2021 alsnog de loonstop kunnen rechtvaardigen. In die brief wordt als enige andere reden, buiten het niet ontstaan zijn van een nieuw recht op doorbetaling, genoemd dat [naam1 ] ten onrechte blijft vasthouden aan vroege diensten. Dat argument heeft het hof al bij de e-grond besproken en verworpen.
5.24
Het hof zal dan ook de loonvordering van [naam1 ] alsnog toewijzen. Het hof zal de gevorderde wettelijke verhoging matigen tot 20%. Ook de nevenvorderingen die zien op het afstorten van de pensioenbijdrage en het verstrekken van loonstroken zijn toewijsbaar.
De slotsom
5.25
In
zaak 2falen alle beroepsgronden van Arriva en zal het hof de beschikking van de kantonrechter, voor zover gewezen op het verzoek van Arriva, bekrachtigen. Arriva zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, die het hof aan de kant van [naam1 ] begroot op het van hem geheven griffierecht aan verschotten en op 2 punten naar tarief II van het liquidatietarief voor salaris van de advocaat. Ook het gevraagde nasalaris is toewijsbaar.
5.26
In
zaak 1slaagt de tweede grief zodat het hof de beschikking van de kantonrechter, voor zover in het tegenverzoek van [naam1 ] gewezen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, Arriva zal veroordelen tot betaling van het achterstallige loon met nevenvorderingen als hierna volgt. Het hof zal Arriva in de kosten van de procedure in beide instanties veroordelen, aan de zijde van [naam1 ] begroot op € 311,- aan salaris gemachtigde bij de kantonrechter en in hoger beroep op het van hem geheven griffierecht en op 2 punten naar tarief II van het liquidatietarief voor salaris advocaat, te vermeerderen met het nasalaris.

6.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep:
In zaak 1
6.1
vernietigt de beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 9 februari 2022 voor zover het gaat om de onderdelen in het dictum onder 5.4 en 5.5 en beslist in plaats daarvan als volgt:
6.2
veroordeelt Arriva tot betaling aan [naam1 ] van zijn loon, inclusief emolumenten en cao-verhogingen vanaf 1 november 2021, te vermeerderen met een tot 20% gematigde wettelijke verhoging en te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente over deze bedragen, steeds vanaf het moment waarop deze bedragen verschuldigd zijn geraakt tot het moment van betaling;
6.3
veroordeelt Arriva daarnaast tot afdracht van de over dat loon verschuldigde pensioenpremies en tot afgifte van een bruto-netto specificatie;
6.4
veroordeelt Arriva in de kosten van de procedure, aan de zijde van [naam1 ] begroot op
  • € 311,- aan salaris gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter;
  • € 343,- voor het griffierecht in hoger beroep;
  • € 2.228,- aan salaris advocaat in hoger beroep
  • € 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak) nog te vermeerderen met € 85,- aan extra nakosten als Arriva niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
6.5
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6
wijst af wat meer of anders is verzocht.
In zaak 2
6.7
Bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 9 februari 2022 (de beslissingen onder 5.1 tot en met 5.3 van het dictum);
6.8
veroordeelt Arriva in de kosten van de procedure, aan de zijde van [naam1 ] begroot op
  • € 343,- voor het griffierecht in hoger beroep;
  • € 2.228,- aan salaris advocaat in hoger beroep
- € 163,- € 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak) nog te vermeerderen met € 85,- aan extra nakosten als Arriva niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
6.9
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, W.P.M. ter Berg en A. Elgersma en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2022.

Voetnoten

1.zie HR 30 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2759 over het hiermee annexe artikel 67 Rv en HR 31 maart 200, ECLI:NL:HR:2000:AA5319, NJ 2000/497
2.Zie het arrest van dit hof van 2 maart 2021, ECLI:NL:2021:1985
3.Rechtbank Limburg 26 januari 2022 ECLI:NL:RBLIM:2022:1364