ECLI:NL:HR:2000:AA5319
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- J. Heemskerk
- F. Fleers
- A. Hammerstein
- M. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtspositie van parttime werknemers in medezeggenschapswerk bij de Nederlandse Spoorwegen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [verzoekster], een parttime werknemer bij de Nederlandse Spoorwegen (NS). [Verzoekster] had eerder bij de Kantonrechter te Utrecht een verzoek ingediend om te verklaren dat het onderscheid dat NS maakte tussen NS-uren en OC/OR-uren in strijd was met artikel 21 lid 1 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Tevens verzocht zij om NS op te dragen gebruik te maken van de bandbreedte van haar arbeidscontract, zodat zij meer uren kon werken in verband met haar medezeggenschapswerk. De Kantonrechter wees de verzoeken af, en dit werd in hoger beroep door de Rechtbank te Utrecht bevestigd.
In cassatie voerde [verzoekster] aan dat de Rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in haar verzoeken. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtspositie van [verzoekster] voldoende was gewaarborgd en dat haar verzoeken niet konden worden toegewezen. De Hoge Raad benadrukte dat de WOR waarborgen biedt voor een onafhankelijk optreden van leden van de ondernemingsraad, maar dat de omstandigheden in deze zaak niet wezenlijk een benadeling van [verzoekster] inhielden. De Hoge Raad concludeerde dat NS niet verplicht was om de werktijd van [verzoekster] uit te breiden, en dat de Rechtbank op juiste wijze had geoordeeld over de verzoeken van [verzoekster].
De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van NS werden begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van parttime werknemers die betrokken zijn bij medezeggenschapswerk, en bevestigt de grenzen van de bescherming die de WOR biedt.