ECLI:NL:GHARL:2022:9163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
200.301.151/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en arbeidsrelatie tussen werknemers en uitzendbureau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vier werknemers, appellanten, die een loonvordering hebben ingediend tegen hun werkgever, J&L Vista B.V. De werknemers stellen dat zij recht hebben op hetzelfde loon als de werknemers van de onderneming waarvoor zij werkzaamheden verrichtten, Mitsubishi Turbocharger and Engine Europe (MTEE). De kantonrechter had hun vordering afgewezen, omdat de werknemers niet onder toezicht en leiding van MTEE werkten, maar onder die van Vista. In hoger beroep herhalen de appellanten hun verzoek om een verklaring voor recht dat hun arbeidsrelatie met Vista moet worden aangemerkt als een uitzendovereenkomst, en dat de cao Metalelektro van toepassing is. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een uitzendovereenkomst, omdat de appellanten niet onder toezicht en leiding van MTEE werkten. De appellanten hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun stellingen en de vordering tot betaling van loon wordt ook afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellanten in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.151/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8522178)
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante1],
2. [appellante2],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[appellante2],
3. [appellante3],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[appellante3],
4. [appellant4],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[appellant4],
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
advocaat: mr. P. Bosma, die kantoor houdt te Almere,
tegen
J&L Vista B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Vista,
advocaat: mr. M.A. Oliemans-Ouwehand, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 17 februari 2021 en 23 juni 2021 die de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 september 2021,
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis van 28 december 2021,
- de memorie van antwoord van 8 maart 2022, met de producties 47 tot en met 49,
- een akte uitlating producties van 12 april 2022.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.

3.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

[appellanten] willen hetzelfde betaald krijgen als de werknemers van de onderneming waar zij gewerkt hebben. Omdat [appellanten] wel bij maar niet voor (‘onder toezicht en leiding van’) die onderneming hebben gewerkt, is hun vordering door de kantonrechter afgewezen. [appellanten] willen dat het hof alsnog hun loonvordering toewijst. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter in stand kan blijven. Dit zal hierna worden uitgelegd, nadat eerst de feiten en de vorderingen van partijen zijn beschreven en een aantal meer formele punten zijn behandeld.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
4.1
Vista exploiteert een onderneming dat zich richt op de productie-industrie. Zij verricht onder meer werkzaamheden (kwaliteitscontroles) voor auto-onderdelenfabrikant Mitsubishi Turbocharger and Engine Europe (hierna: MTEE).
4.2
[appellanten] zijn als algemeen medewerker bij Vista in dienst. Op of in de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van Vista is geen cao van toepassing verklaard.
4.3
[appellanten] hebben ook werkzaamheden verricht in het bedrijfspand van MTEE.
4.4
Op de werknemers die bij MTEE in loondienst zijn, is de cao Metalelektro van toepassing.

5.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

5.1
[appellante1] , [appellante2] , [appellante3] , [appellant4] en [naam1] hebben - na wijziging van eis en samengevat - gevorderd:
  • een verklaring voor recht dat Vista kwalificeert als uitzendbureau en dat Vista op haar werknemers de cao voor uitzendkrachten en de daaruit volgende arbeidsvoorwaarden (met terugwerkende kracht) moet toepassen;
  • de veroordeling van Vista tot betaling van loon en toeslagen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en met de wettelijke rente;
met veroordeling van Vista in de proceskosten.
5.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 23 juni 2021 de vordering van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.

6.De vordering in hoger beroep; wijziging van eis en ontvankelijkheid

6.1
[appellante1] , [appellante2] , [appellante3] en [appellant4] hebben, zoals vermeld in hun dagvaarding in hoger beroep van 22 september 2021, gevorderd - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 23 juni 2021 en alsnog een verklaring voor recht dat de arbeidsverhouding met Vista kwalificeert als een uitzendovereenkomst dan wel dat op de arbeidsverhouding de Waadi van toepassing is en de veroordeling van Vista tot betaling van loon en toeslagen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente, met veroordeling van Vista in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.
6.2
Aangaande [appellante1] en [appellante3] is bij memorie van grieven hun vordering gewijzigd in die zin dat aan hun loonvordering een subsidiaire vordering is toegevoegd inhoudende samengevat dat Vista wordt veroordeeld tot betaling van loon dat gebaseerd moet zijn op de cao Metalelektro gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan de dagvaarding van 8 mei 2020 onder aftrek van wat feitelijk is betaald. In de memorie van grieven is voorts met een beroep op goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW de grondslag van de vordering aangevuld.
6.3
Ten opzichte van de vordering bij de kantonrechter is, gezien het voorgaande, de vordering in hoger beroep gewijzigd alsook de grondslag daarvan vermeerderd. Vista heeft tegen de wijziging van de vordering en de vermeerdering van grondslag als zodanig geen bezwaar geuit, die processueel op het juiste tijdstip heeft plaatsgevonden. Het hof ziet daar zelf ook geen bezwaar tegen, zodat de gewijzigde vordering zal worden beoordeeld.
6.4
Vast wordt gesteld dat de memorie van grieven niet mede namens [appellante2] en [appellant4] is genomen. Daarin is ook vermeld dat zij niet langer hoger beroep wensen in te stellen en zij zich als procespartij onttrekken.
6.5
Van een afbreking van instantie als bedoeld in de dertiende afdeling van titel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is, als het gaat om [appellante2] en [appellant4] , echter geen sprake. Een doorhaling van de zaak, voor zover het hen aangaat, op hun eenzijdig verzoek is immers niet mogelijk terwijl voor een aan te nemen afstand van instantie vereiste bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 250 lid 2 Rv (welk artikel conform artikel 353 Rv ook op procedures in hoger beroep van toepassing is) ontbreekt. [appellante2] en [appellant4] zijn daardoor procespartij gebleven.
6.6
Omdat in de dagvaarding in hoger beroep geen gronden voor het hoger beroep zijn aangevoerd en de memorie van grieven niet ten behoeve van [appellante2] en [appellant4] is genomen, is de door hen ingestelde vordering in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd en niet voorzien met voldoende gepreciseerde en onderbouwde klachten tegen het vonnis van 23 juni 2021. Het hof zal [appellante2] en [appellant4] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep. Wat dit betekent voor de verdeling van de proceskosten zal hierna nog aan de orde komen.

7.De beoordeling van de grieven en de vordering

7.1
[appellante1] en [appellante3] hebben zeven bezwaren (grieven) tegen het vonnis van 23 juni 2021 voorgesteld. Al deze grieven is van een gezamenlijke toelichting voorzien. Een en ander leent zich voor de volgende thematisch behandeling van het geschil van partijen.
Toezicht en leiding van een derde?
7.2
Gezien de gevraagde verklaring voor recht staat allereerst centraal de vraag hoe het verrichten van de werkzaamheden van [appellante1] en [appellante3] moet worden gekwalificeerd. Volgens [appellante1] en [appellante3] is sprake van terbeschikkingstelling aan een derde, te weten MTEE, en werken onder toezicht en leiding van die derde in de zin van artikel 7:690 BW en artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Omdat de werknemers van MTEE worden beloond conform de cao Metalelektro, willen zij dat ook. Volgens Vista is steeds sprake geweest van overeenkomsten van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW, ter uitvoering waarvan zij haar werknemers onder haar toezicht en leiding heeft laten werken.
7.3
Van beslissende betekenis is of de werknemers van Vista, waaronder dus [appellante1] en [appellante3] , hun arbeid verrichtten onder toezicht en leiding van MTEE. In de wetsgeschiedenis van artikel 7:690 BW en de Waadi is niet toegelicht wat moet worden verstaan onder het begrip ‘toezicht en leiding’ van de derde. Daarvoor zal het hof aansluiting zoeken bij het gezagsvereiste als bedoeld in artikel 7:610 BW [1] .
7.4
Beantwoord dient derhalve te worden de vraag of er sprake is van werkgeversgezag van de opdrachtgever(s) van Vista over de werknemers van Vista dat zodanig is dat deze werknemers de arbeid verrichten onder toezicht en leiding van deze opdrachtgever(s) in de zin van artikel 7:690 BW en de Waadi. Of er sprake is van dergelijk werkgeversgezag is een feitelijke vraag, in die zin dat het gaat om feitelijk werkgeversgezag. Aan de hand van feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld bij wie toezicht en leiding liggen.
7.5
Vanwege de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht en bewijslast van de voor de beslissing van deze zaak relevante feiten en omstandigheden op [appellante1] en [appellante3] .
7.6
Vista heeft, zowel ten overstaan van de kantonrechter als in hoger beroep, uitgebreid verweer gevoerd. De stellingen van [appellante1] en [appellante3] zijn daarentegen in hoge mate summier gebleven.
7.7
Allereerst geldt dat [appellante1] en [appellante3] in hoger beroep niet zijn ingegaan op wat de kantonrechter heeft overwogen, te weten dat:
  • Vista geen contractrelatie met MTEE had;
  • alleen via Lis Logistics B.V. werkzaamheden werden verricht die door Lis Logistics B.V. aan Vista werden uitbesteed;
  • het ging om (kwaliteits)controlewerkzaamheden;
  • die werkzaamheden de laatste schakel waren in de productieketen en
  • dergelijk werk ten aanzien van de (onderdelen van de) producten van MTEE ook werden verricht in een naburige bedrijfshal van een ander bedrijf dan MTEE.
Verder hebben [appellante1] en [appellante3] niet weersproken dat:
  • de opdrachten tot de werkzaamheden ook afkomstig waren van andere opdrachtgevers dan MTEE, namelijk ook van toeleveranciers van MTEE;
  • de (kwaliteits)controlewerkzaamheden onafhankelijk van MTEE dan wel haar toeleveranciers moesten worden verricht;
  • de kwaliteitscontrole binnen MTEE een afgebakend proces is en dat de werknemers van MTEE bij de uitvoering daarvan niet zijn betrokken;
  • Vista haar facturen aan haar opdrachtgevers niet baseerde op bestede uren maar op hoeveelheden gecontroleerde producten;
  • de ziekmeldingen e.d. via Vista moesten verlopen;
  • (vakantie)verlof en inroostering via Vista moest worden geregeld;
  • functie- en beoordelingsgesprekken door Vista werden gehouden en
  • in geval van fouten van haar werknemers tijdens de controlewerkzaamheden Vista tegenover Lis Logistics B.V. verantwoordelijk en aansprakelijk is en eventueel ontstane schade ook op Vista werd verhaald.
Daarnaast hebben [appellante1] en [appellante3] erkend dat hun verloning en de loonadministratie door Vista werden verzorgd.
7.8
In hoger beroep is het debat of sprake is van toezicht en leiding beperkt tot a) een betwisting van de erkenning door [appellante1] en [appellante3] dat de teamleider van MTEE geen zeggenschap heeft, b) de rol van Vista’s werknemers [naam2] en [naam3] , c) of en zo ja, in welke mate instructies en opleiding door MTEE worden gegeven en d) wie de benodigde bedrijfsmiddelen en gereedschappen e.d. ter beschikking stelt.
7.9
Aangaande het laatste punt hebben [appellante1] en [appellante3] in hoger beroep volstaan met
‘Zoals ook in eerste aanleg al aangegeven ontvangen appellanten instructies, opleiding, materialen en gereedschappen allemaal van MTEE. Zij maken gebruik van de productiemiddelen van MTEE.’Allereerst geldt dat zij niet hebben uitgelegd wat het geval is als zij hun werkzaamheden verrichten in een naburige bedrijfshal en niet bij MTEE. Verder is in de dagvaarding noch in hun conclusie van repliek noch in de akte van 5 januari 2021 iets vermeld over gebruikte materialen en gereedschappen. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter hebben [appellante1] en [appellante3] alleen genoemd dat de benodigde handschoenen van MTEE kwamen, terwijl Vista tijdens die mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat zij zowel op eigen locatie als bij MTEE uitsluitend met eigen bedrijfsmiddelen werkt en dat bij werk bij MTEE steeds eigen middelen worden meegenomen; van handschoenen, zaklamp, heftruck tot zelfgemaakte mallen om de onderdelen te controleren. In hoger beroep heeft Vista met stukken onderbouwd dat zij via Lis Logistics B.V. kon ‘meeliften’ op door MTEE te bestellen handschoenen als ook dat zij de mallen voor de (kwaliteits)sorteerwerkzaamheden bestelde en bekostigde. In hun akte uitlating van 22 april 2022 hebben [appellante1] en [appellante3] dit inhoudelijk onweersproken gelaten. Dat de werknemers van Vista tijdens hun controlewerkzaamheden materialen en gereedschappen van MTEE gebruikten, kan daarmee niet worden aangenomen.
7.1
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter blijkt dat door en namens [appellante1] en [appellante3] is verklaard:
‘De teamleider van MTEE[heeft]
geen zeggenschap over eisers’. [appellante1] en [appellante3] bestrijden in hoger beroep weliswaar dat zij dit tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter hebben erkend, maar voor het hof is geen grond gebleken om wat de kantonrechter heeft vastgelegd voor onjuist te houden. Het hof heeft daarbij betrokken wat hierna is overwogen.
7.11
[appellante1] en [appellante3] voeren in hoger beroep aan dat ‘ook leiding en toezicht wordt uitgeoefend door werknemers van MTEE’ maar wat dit dan concreet heeft ingehouden, wordt niet uitgelegd. Het enkel overleggen van een lijst met namen van zes werknemers van MTEE biedt die uitleg niet. Onvoldoende onderbouwd is aldus of - en zo ja, wanneer, waarover, op welke wijze - deze medewerkers van MTEE ten opzichte van de werknemers van Vista bevoegd waren aanwijzingen en instructies te geven én de werknemers van Vista gehouden waren dergelijke aanwijzingen en instructies op te volgen. Van belang is daarnaast dat [appellante1] en [appellante3] niet hebben uitgelegd hoe de door hen gestelde leiding en toezicht van de werknemers zich verhoudt tot niet de door hen weersproken onafhankelijkheid van de door hen verrichtte controlewerkzaamheden.
7.12
Verder erkennen [appellante1] en [appellante3] dat twee andere werknemers van Vista ( [naam2] en haar vervanger [naam3] ) als hun leidinggevenden hadden te gelden, dat ook [naam2] overdag meestal tijdens het uitvoeren van de controlewerk-zaamheden aanwezig was, dat zij zich tot [naam2] konden wenden en dat [naam2] hen aansprak als iets niet goed ging. [appellante1] en [appellante3] stellen echter dat ook [naam2] c.s. door MTEE werden ingeleend en zij hun opdrachten en instructies rechtstreeks van MTEE ontvingen. In dat verband hebben [appellante1] en [appellante3] aangevoerd dat [naam2] de planning en werkzaamheden uitvoerde binnen de administratie en systemen van MTEE, dat zij een eigen mailadres van MTEE heeft en zelf verantwoording aflegt aan MTEE. Die stellingen zijn echter verder niet uitgewerkt of onderbouwd. Vista heeft daartegen al bij de kantonrechter aangevoerd dat [naam2] de voor de uit te voeren controlewerkzaamheden benodigde documentatie en uitleg (van MTEE dan wel de toeleverancier) kreeg en dat zij vervolgens aan de werknemers van Vista uitleg en instructie gaf. Dit is in hoger beroep niet bestreden door [appellante1] en [appellante3] zodat, mede gelet op wat hiervoor is vastgesteld, het ervoor moet worden gehouden dat [naam2] (en haar vervanger [naam3] ) toezicht en leiding hield op de werkzaamheden van [appellante1] en haar collega’s van Vista. Dat [naam2] en [naam3] daartoe op hun beurt onder toezicht en leiding van MTEE stonden (oftwel ‘waren ingeleend’), is onvoldoende onderbouwd en niet te rijmen met wat met name in overweging 7.7 en 7.10 is overwogen. Dat [naam2] een mailadres bij MTEE zou hebben en toegang tot het computersysteem van MTEE is op zichzelf niet van voldoende betekenis om tot een ondergeschiktheid van [naam2] ten opzichte van MTEE te concluderen, die niet zou passen bij de door Vista gestelde en onderbouwde opdrachtrelatie. Er is daarmee geen reden om [naam2] als getuige te horen, zoals [appellante1] en [appellante3] hebben gevraagd.
7.13
Gezien een en ander kan wat [appellante1] en [appellante3] aan argumenten hebben aangevoerd, ieder op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien en voor zover al onderscheidend genoeg, niet de conclusie dragen dat er sprake is van toezicht en leiding van of door MTEE op hun werkzaamheden. Daarmee is er evenmin grond voor de conclusie dat er sprake is geweest van uitzending in de zin van artikel 7:690 BW dan wel van de toepasselijkheid van artikel 8 Waadi op de werkzaamheden van [appellante1] en [appellante3] .
Gelijke beloning op grond van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap)?
7.14
[appellante1] en [appellante3] menen, voor het geval dat geen sprake is van toepasselijkheid van de Waadi, dat aan hen op grond van goed werkgeverschap een op basis van de cao Metalelektro gebaseerd loon moet worden betaald. Zij zien daarmee echter over het hoofd dat van gelijke werkzaamheden als die van de werknemers van MTEE geen sprake is omdat als vaststaand heeft te gelden dat de controlewerkzaamheden afgebakend zijn, de laatste schakel zijn in het productieproces van MTEE, waarbij de werknemers van MTEE juist niet betrokken zijn, en juist onafhankelijk van MTEE en haar toeleveranciers moeten worden verricht. Ook deze subsidiaire grondslag kan [appellante1] en [appellante3] niet baten.
Verklaring voor recht
7.15
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht dat de arbeidsverhouding tussen [appellante1] en [appellante3] enerzijds en Vista anderzijds moet worden aangemerkt als een arbeidsverhouding op basis van een uitzendovereenkomst niet toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor de gevorderde verklaring voor recht dat op de arbeidsverhouding van partijen de Waadi van toepassing is.
Loonvordering
7.16
[appellante1] en [appellante3] hebben in hoger beroep hun vordering tot betaling van huns inziens te weinig betaald loon gehandhaafd. De kantonrechter heeft over die loonvordering in overweging 2.6 van het bestreden vonnis overwogen:
Ter zitting hebben eisers nog toegelicht een deel van hun vordering ook te baseren op de stelling dat gedaagde ze op sommige uren en dagen ten onrechte geen loon heeft uitgekeerd. In de dagvaarding hebben eisers hier echter met geen woord over gerept. Uit de repliek kan de kantonrechter dit, ook welwillend lezend, niet afleiden. Er wordt ook geen geldelijke vordering aan gekoppeld. Pas als gedaagde bij dupliek alle loonstroken en urenlijsten heeft overgelegd, lijken eisers in reactie op die producties te stellen dat zij alleen over gewerkte uren betaald hebben gekregen en niet steeds alle contracturen en vakantiedagen. De grondslag wordt echter niet aangevuld en ook wordt de vordering niet aangepast. Uit de berekening van de bij reactie op de bij dupliek overgelegde stukken kan de kantonrechter niet opmaken welk deel van de vordering zou zien op achterstallig toon (en welke dagen en uren dit dan betreft) en welk deel op de herberekening van de toeslag op basis van de cao die bij MTEE (met als grondslag artikel 8 Waadi) dan wel voor uitzendbureaus geldt. De kantonrechter rekent het niet tot haar taak om uit deze brei van cijfers een vordering(srecht) te reconstrueren. De gelegenheid om dit te verduidelijken hebben eisers ruim gekregen - er is zelfs na dupliek nog een mondelinge behandeling bepaald om eisers in de gelegenheid te stellen hun vordering te onderbouwen - en eisers hebben die verschillende gelegenheden daarvoor onbenut gelaten. Wegens onvoldoende onderbouwing zal ook dit deel van de vordering worden afgewezen.
7.17
[appellante1] en [appellante3] hebben daarover in hoger beroep (als grief 7) aangevoerd dat zij ‘hun omissie wensen te herstellen inzake de onderbouwing van hun geldvordering’. Vervolgens hebben zij echter volstaan met de enkele opmerking dat de berekening van hun loonvordering is gemaakt door de heer [naam4] , die zich hun lot heeft aangetrokken, en dat hij ‘als getuige kan worden gehoord om zijn berekeningen toe te lichten en zo nodig nader te onderbouwen’. Hiermee hebben [appellante1] en [appellante3] geenszins het door de kantonrechter vastgestelde en door hen erkende gebrek in de onderbouwing van hun loonvordering hersteld. Voor het bieden van een gelegenheid tot herstel van dat gebrek ziet het hof geen aanleiding. Met het ontbreken van een toereikende onderbouwing bestaat er evenmin ruimte voor een bewijsopdracht inzake de gestelde bedragen.
7.18
Voor het geval de berekeningen als niet (voldoende) onderbouwd worden aangemerkt, vorderen [appellante1] en [appellante3] dat Vista wordt veroordeeld om met hen af te rekenen op basis van de cao Metalelektro over de uren die zij hebben gewerkt bij MTEE in de vijf jaren voorafgaand aan de dag van de dagvaarding. Wat daarvoor de grondslag is, hebben zij niet toegelicht. Voor zover zij menen dat die vordering kan worden gegrond op een uitzendverhouding dan wel de toepasselijkheid van de Waadi is dat, gezien het voorgaande, onjuist.
7.19
De conclusie is dat ook in hoger beroep de loonvordering van [appellante1] en [appellante3] niet toewijsbaar is.
Geen bewijslevering
7.2
Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat aan bewijslevering door [appellante1] en [appellante3] niet meer wordt toegekomen. Het hof ziet, zoals overwogen, geen aanleiding om [naam2] te horen. Ook ziet het hof geen reden om de zes door hen genoemde werknemers van MTEE te horen omdat [appellante1] en [appellante3] niet voldoende concreet hebben gemaakt over welke feiten en omstandigheden die werknemers kunnen verklaren als het gaat om ‘toezicht en leiding’. Evenmin ziet het hof ruimte om de heer [naam4] te horen. Het hof passeert voor het overige hun (algemeen verwoorde) bewijsaanbod als niet voldoende concreet en gespecificeerd.

8.De slotsom

8.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
8.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante1] en [appellante3] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Gelet op wat hiervoor in 6.4 tot en met 6.6 is overwogen, hebben [appellante2] en [appellant4] daar op gelijke wijze in bij te dragen. Zij zullen, zoals gevorderd, allen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
8.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Vista zullen worden vastgesteld op € 5.610,- voor griffierecht en € 1.442,- voor salaris advocaat (1 punt × tarief III).
8.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
8.5
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

9.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante2] en [appellant4] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in Almere van 23 juni 2021;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 23 juni 2021;
veroordeelt [appellante1] , [appellante3] , [appellante2] en [appellant4] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vista vastgesteld op € 5.610,- voor verschotten en op € 1.442,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante1] , [appellante3] , [appellante2] en [appellant4] hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, C. Hoogland en A. Elgersma en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.

Voetnoten

1.vgl. HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356, en HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2757