Uitspraak
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen CARE 4 CARE HUMAN RESOURCES B.V. (C4C) en STICHTING PENSIOENFONDS VOOR PERSONEELSDIENSTEN (StiPP). C4C, een uitzendonderneming die gespecialiseerd is in het leveren van medisch personeel, had in eerste instantie een vordering ingesteld bij de kantonrechter om te verklaren dat zij niet onder de verplichtstelling van deelname aan StiPP viel. De kantonrechter had deze vordering toegewezen, maar het gerechtshof Amsterdam vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van C4C af. C4C ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat voor de kwalificatie van een uitzendovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek, niet vereist is dat de werkgever een allocatiefunctie vervult. Dit betekent dat de werkgever niet per se verantwoordelijk hoeft te zijn voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van tijdelijke arbeid. De Hoge Raad benadrukte dat alle arbeidsovereenkomsten waarbij een werknemer door de werkgever ter beschikking wordt gesteld aan een derde, onder de reikwijdte van artikel 7:690 BW vallen, ongeacht de specifieke omstandigheden van de arbeidsovereenkomst.
De Hoge Raad concludeerde dat C4C onder de werkingssfeer van het besluit valt, en dat de vordering van C4C om niet deel te nemen aan StiPP niet kon worden toegewezen. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde C4C in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van StiPP werden begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.