ECLI:NL:GHARL:2022:8887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
21/00525
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 17 maart 2021 de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 2.618 vernietigd. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift was zes weken, en de inspecteur had het hoger beroep pas op 3 mei 2021 ingediend, terwijl de termijn op 28 april 2021 was verstreken. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hogerberoepschrift tijdig ter post was bezorgd. De inspecteur heeft geen bewijs kunnen leveren dat het stuk op tijd was verzonden, en de omstandigheden rondom de verzending waren onvoldoende om aan te nemen dat hij niet in verzuim was geweest. Het Hof heeft daarom het hoger beroep van de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard en hem veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00525
uitspraakdatum:
18 oktober 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst CAP Team Auto(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 17 maart 2021, nummers AWB 19/7175 en 20/1903 in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] v.o.f.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.618.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4
De Inspecteur heeft met dagtekening 26 april 2021, door het Hof ontvangen op 3 mei 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de behandeling van dat hoger beroep gesplitst in een zaak die ziet op de onderhavige naheffingsaanslag en in een zaak die ziet op de naheffingsaanslag aan de orde in de zaak met kenmerk BK-ARN 21/00526.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur en mr. S.M. Bothof als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam3] en [naam4] .
1.6
Tegelijk met deze zaak werd het hoger beroep van belanghebbende in de zaak met kenmerk BK-ARN 21/00387 en het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak met kenmerk BK-ARN 21/00526 behandeld.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft in de uitspraak van de Rechtbank, voor zover zij ziet op de onderhavige naheffingsaanslag, berust.
2.2
Het hogerberoepschrift van de Inspecteur is gedagtekend op 26 april 2021 en door het Hof ontvangen op 3 mei 2021.
2.3
Bij brief van 17 mei 2021 heeft de griffier van het Hof de Inspecteur om nadere inlichtingen verzocht. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 19 mei 2021. De Inspecteur schrijft daarin onder meer als volgt:
“Hierbij reageer ik op uw brief van 17 mei 2021 inzake de tijdigheid van het indienen van het hoger beroepschrift voor de in de aanhef genoemde zaaknummers. Ik heb de brief op 26 april 2021 bij de post neergelegd. Wij sturen vervolgens ook altijd een exemplaar per e-mail aan onze interne afdeling Centraal Serviceteam Beroep. Ik heb een kopie van deze e-mail (gedateerd 26 april 2021) bijgevoegd waaruit ook blijkt dat de brief per 26 april 2021 (tijdig) per post is verzonden. Aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 6:9, lid 2 Algemene wet bestuursrecht is eveneens voldaan nu u het hoger beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn hebt ontvangen.”
In de interne e-mail van 26 april 2021 waarnaar de Inspecteur verwijst staat – voor zover hier van belang – geschreven:
“Vandaag is ons hoger beroepschrift per post aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verstuurd.
[belanghebbende] [nummer1] en [nummer2]
Willen jullie dit s.v.p. in GBV verwerken ?”

3.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Op grond van artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van verzending van de uitspraak door de Rechtbank. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het volgens het tweede lid van dat artikel nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend hogerberoepschrift nietontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2
De uitspraak van de Rechtbank is gedagtekend op 17 maart 2021. Blijkens die uitspraak is deze eveneens op 17 maart 2021 aan partijen verzonden. Het Hof heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de uitspraak later zou zijn verzonden. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift is aangevangen op 18 maart 2021 en de laatste dag van de termijn is (woensdag) 28 april 2021. Het geschrift waarmee de Inspecteur hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank is gedagtekend op 26 april 2021. Het is blijkens een daarop geplaatste datumstempel op 3 mei 2021 ter griffie van het Hof ontvangen. Het hogerberoepschrift is derhalve na afloop van de hogerberoepstermijn ingekomen en daarmee - gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb - niet voor het einde van de beroepstermijn ontvangen. Het is wel binnen een week na afloop van die termijn ontvangen, zoals bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
3.3
Nu het hogerberoepschrift van de Inspecteur in de week na afloop van de termijn is ontvangen, is van belang wanneer de terpostbezorging heeft plaatsgevonden. Van de indiening van een hogerberoepschrift bij verzending per post als bedoeld in de Awb is sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken (vgl. HR 8 juli 1996, nr. 31.228, ECLI:NL:HR:1996:ZC6350).
3.4
Bij een leesbaar poststempel geldt als bewijsrechtelijk uitgangspunt dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138).
3.5
Op de enveloppe van het hogerberoepschrift is echter geen poststempel geplaatst. In een zodanig geval, moet worden aangenomen dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de hogerberoepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan (vgl. HR 14 oktober 2011, nr. 11/01261, ECLI:NL:HR:2011:BT7470). Ook daarvan is echter in het hier aan de orde zijnde geval geen sprake.
3.6
In dit geval dient de datum van terpostbezorging derhalve op andere wijze te worden vastgesteld. De bewijslast inzake de tijdigheid van de verzending ligt bij de indiener (de Inspecteur). Deze verwijst in dit verband naar de door hem bij brief van 19 mei 2021 gegeven toelichting (2.3).
3.7
Ter zitting heeft het Hof de Inspecteur voorgehouden dat uit het intern bericht dat de Inspecteur heeft ingebracht weliswaar kan worden afgeleid dat het hogerberoepschrift in de zesde week van de beroepstermijn intern is aangeboden, maar dat het Hof nergens uit kan afleiden dat het ook in die week daadwerkelijk is verzonden. De Inspecteur heeft daarop verklaard dat hij verder ook niets anders kan laten zien, dat het destijds vakantieperiode en Koningsdag was en dat hij niet weet hoe het verder bij de interne postafdeling is gegaan. De Inspecteur heeft desgevraagd verder verklaard dat hij hogerberoepschriften intern moet aanleveren en dat ze dan normaal gesproken nog dezelfde dag worden verzonden. De poststukken worden één keer per dag opgehaald door een auto van de Belastingdienst, naar Arnhem vervoerd en verstuurd, aldus de Inspecteur. De Inspecteur moet vervolgens een interne e-mail sturen als hij het hogerberoepschrift intern heeft aangeleverd, zodat dat in de systemen kan worden opgenomen bij de rest van de correspondentie. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat hij met de zin “Vandaag is ons hoger beroepschrift per post aan gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verstuurd” in de hiervoor bedoelde e-mail van 26 april 2021, bedoelde dat hij het stuk bij de interne postkamer heeft gelegd en dat hij daarbij ervan is uitgegaan dat het stuk ook nog dezelfde dag zou worden verzonden.
3.8
Met hetgeen de Inspecteur aan bewijs heeft bijgebracht en ter zitting heeft verklaard, maakt hij naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd als bedoeld in 3.3. Over het verloop van de aanbieding van het poststuk (hogerberoepschrift) aan een postverwerkingsbedrijf nadat hij het aan de interne postafdeling van de Belastingdienst had verzonden, heeft de Inspecteur geen enkele concrete informatie kunnen verschaffen. De verklaring van de Inspecteur dat poststukken één keer per dag worden opgehaald door een auto van de Belastingdienst, naar Arnhem worden vervoerd en worden verstuurd, laat bovendien in samenhang met het feit dat een poststempel op de enveloppe van het hogerberoepschrift geheel ontbreekt, de mogelijkheid open dat in het voorliggende geval in het geheel geen gebruik is gemaakt van een postvervoersbedrijf.
3.9
De conclusie moet zijn dat het hogerberoepschrift te laat werd ingediend.
3.1
Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb), zijn niet aannemelijk geworden. De algemene opmerking van de Inspecteur dat een en ander plaatsvond tijdens de Coronavirus-periode is daarvoor onvoldoende. De Inspecteur is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van een hogerberoepschrift. Het Hof heeft begrip voor de uitzonderlijke omstandigheden in verband met het Coronavirus, maar het gaat erom of de Inspecteur redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een hogerberoepschrift in te dienen. Door de Inspecteur is niet aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe niet in staat is geweest.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk.

4.Proceskosten

4.1
Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2
Naar het oordeel van het Hof dient het hoger beroep van de Inspecteur met nummers BK-ARN 21/00525 en 21/00526 voor de toepassing van artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden aangemerkt als één zaak (vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/01222, ECLI:NL:HR:2012:BX0892). Het Hof zal daarom voor wat betreft het toekennen van een proceskostenvergoeding in hoger beroep, deze uitsluitend bij de uitspraak in de zaak BK-ARN 21/00526 in aanmerking nemen.
4.3.
Het hoger beroep van de Inspecteur met nummers BK-ARN 21/00525 en 21/00526 ziet op één uitspraak als bedoeld in artikel 8:109 Awb. De Inspecteur is derhalve slechts eenmaal griffierecht verschuldigd op grond van artikel 8:109, tweede lid van de Awb (vgl. HR 14 april 2017, nr. 16/03968, ECLI:NL:HR:2017:677). Dit griffierecht zal worden geheven in de zaak BK-ARN 21/00526.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
De griffier is buiten staat De voorzitter,
deze uitspraak te ondertekenen.
(M.T.M. Hennevelt) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 oktober 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.