ECLI:NL:HR:2017:677

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
16/03968
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van griffierecht bij meerdere besluiten in hoger beroep

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 juni 2016. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de Rechtbank de beroepen van belanghebbende gegrond verklaarde. Belanghebbende, eigenaar van meerdere onroerende zaken, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden en de opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012. De heffingsambtenaar had in één geschrift de waarden vastgesteld en de aanslagen opgelegd, waarna belanghebbende tegen deze uitspraken beroep instelde.

De Hoge Raad heeft in cassatie beoordeeld of de heffingsambtenaar terecht zeventienmaal griffierecht heeft geheven voor het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden aangemerkt als één uitspraak, ondanks dat deze betrekking heeft op meerdere besluiten. Hierdoor is de heffingsambtenaar slechts eenmaal griffierecht verschuldigd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en vernietigt de uitspraak van het Hof, waarbij het griffierecht was vastgesteld op € 8449. In plaats daarvan wordt het griffierecht vastgesteld op € 497.

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2017.

Uitspraak

14 april 2017
nr. 16/03968
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 30 juni 2016, nrs. BK-15/00413 tot en met 15/00429, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nrs. ROT 13/812, ROT 14/7638, ROT 14/7648, ROT 14/7649, ROT 14/7654 tot en met ROT 14/7657, ROT 14/7665, ROT 14/7666, ROT 14/7675, ROT 14/7676 ROT 14/7682, ROT 14/7688, ROT 14/7693, ROT 14/7694 en ROT 14/7699) betreffende de ten aanzien van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaken [a-straat] 17, 21, 75, 85, 107, 111, 113, 117, 139, 145, 177, 181, 209, 245, 271, 273 en 299 te [Q] (hierna: de onroerende zaken). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn woningen gelegen op verschillende etages van één gebouw.
2.1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarden van de onroerende zaken vastgesteld en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen opgelegd voor het jaar 2012.
2.1.3.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft bij zeventien afzonderlijke beroepschriften beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De Rechtbank heeft aan elk beroepschrift een procedurenummer toegekend en in één geschrift met het opschrift ‘uitspraak’ belanghebbendes beroepen gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daartegen in één geschrift hoger beroep ingesteld. Voor het hoger beroep is van de heffingsambtenaar een griffierecht geheven van zeventienmaal € 497, in totaal derhalve een bedrag van € 8449.
2.2.
Het middel klaagt terecht er over dat ter zake van het hoger beroep zeventienmaal griffierecht is geheven. Het geschrift van de Rechtbank moet worden aangemerkt als één uitspraak als bedoeld in artikel 8:109 Awb, ook al heeft deze betrekking op meer dan één besluit van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft derhalve hoger beroep ingesteld tegen één uitspraak van de Rechtbank, zodat hij slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Het middel slaagt. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het griffierecht bedraagt € 497.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voor zover daarbij het van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam te heffen griffierecht is bepaald op € 8449, en
bepaalt het van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam te heffen griffierecht op € 497.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.