ECLI:NL:GHARL:2022:8244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.216.847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en gevolgen van verbouwing voor geluidsisolatie en constructieve stabiliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de gevolgen van een verbouwing aan de woning van [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of de verbouwing heeft geleid tot schade of hinder voor [appellant], die naast [geïntimeerde] woont. Het hof heeft eerder een deskundige benoemd om te onderzoeken of [appellant] blijvend nadeel heeft ondervonden door de verbouwing. De deskundige concludeert dat er geen aantasting van de constructie van de woning van [appellant] heeft plaatsgevonden en dat de geluidsisolatie niet is verslechterd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat de verbouwing vergunningsvrij was en dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat [appellant] geen schade heeft geleden en dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor zijn rekening komen. De uitspraak van het hof bevestigt dat de deskundige zijn onderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de conclusies van het rapport voldoende onderbouwd zijn. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.216.847
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 294048
arrest van 27 september 2022
in de zaak van

1.[appellante] en

2. [appellant]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers
hierna samen [appellant] te noemen
vertegenwoordigd door mr. J. Bosman
tegen

1.[geïntimeerde]

2. [geïntimeeerde2]
die wonen in [woonplaats2]
die bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen [geïntimeerde] te noemen
vertegenwoordigd door mr. D.S. Muller

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 16 maart 2021 heeft de deskundige een rapport opgemaakt, dat op 28 januari 2022 bij het hof is binnengekomen. Daarna heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht ingediend en heeft [geïntimeerde] een antwoordmemorie na deskundigenbericht ingediend. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
Het hof heeft in twee beschikkingen van 15 september 2021 en 17 maart 2022 de kosten van de deskundige vastgesteld.

2.De kern van de zaak

Het hof ziet op basis van het deskundigenrapport geen grond om de vordering van [geïntimeerde] toe te wijzen en zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen.

3.Het oordeel van het hof

Korte samenvatting van wat voorafging
3.1.
Het hof heeft in 4.2 van het arrest van 20 augustus 2019 de vordering van [appellant] vermeld. Die vorderingen gaan over het ontbreken van toestemming voor de verbouwing zoals [geïntimeerde] die heeft uitgevoerd (vordering A), het afbreken van de oude tuinmuur en het plaatsen van de zijmuur van de aanbouw op het perceel van [appellant] (vordering B), het afbreken van de aanbouw en herstellen van de tuinmuur (vordering C), de aantasting van het niveau van geluidsisolatie (vordering D), herstel van het oorspronkelijk niveau van geluidsisolatie (vordering E), het verwijderen van een deel van de achtergevel van de woning van [appellant] en de aantasting van de (stabiliteit van de) woning van (vordering F), herstel van de achtergevel en de constructieve stabiliteit van de woning van [appellant] en schadevergoeding op te maken bij staat (vordering G), vergoeding van de proceskosten en de volledige advocaatkosten (vordering H) en hoofdelijke veroordeling van de heer [geïntimeerde] en mevrouw [geïntimeeerde2] (vordering I).
3.2.
[appellant] heeft voorafgaand aan de verbouwing een zogenoemde verklaring van geen bezwaar ondertekend. In het arrest van 20 augustus 2019 heeft het hof daarover in r.o. 4.6 beslist:
“Partijen zijn het erover eens dat de door [geïntimeerde] c.s. voorgenomen verbouwing impliceerde dat de (mandelige) erfafscheidingsmuur van destijds (de tuinmuur) moest worden afgebroken en dat de nieuwe zijmuur van de aanbouw deels op de grond van [appellant] c.s. zou worden gebouwd (waarbij het midden van de spouw zich op de erfgrens zou bevinden, zodat alleen de halve spouw en het buitenblad zich op het perceel van [appellant] c.s. zouden bevinden). Ook zijn partijen het erover eens dat de door hen aangegane verklaring van geen bezwaar stond in het kader van het instemmen door [appellant] c.s. met bedoelde afbraak/opbouw. Hoewel dit niet letterlijk in de verklaring van geen bezwaar valt te lezen, impliceert het gegeven dat de instemming van [appellant] c.s. met de afbraak/opbouw van de mandelige muur noodzakelijk was, dat (zoals het hof het betoog van [appellant] c.s. mede vanwege het beroep op artikel 5:67 lid 2 BW verstaat) [geïntimeerde] c.s. er bij de totstandkoming van de verklaring van geen bezwaar vanuit moesten gaan dat [appellant] c.s. enkel zouden instemmen met bedoelde afbraak/opbouw van de mandelige muur wanneer [geïntimeerde] c.s. niet (over de helft van het midden van de spouw) op het perceel van [appellant] c.s. zouden bouwen, op basis van de aan de verklaring van geen bezwaar gehechte tekening én voor zover de constructie (stabiliteit) van de woning van [appellant] c.s. daardoor niet zou worden aangetast én zij evenmin ander (blijvend) nadeel zouden ondervinden (anders geformuleerd: [geïntimeerde] c.s. mochten er niet vanuit gaan dat [appellant] c.s. toestemming gaf om bij bedoelde afbraak/opbouw schade bij hen te veroorzaken). Logische vervolgstap na voormelde uitleg is dat - mochten [geïntimeerde] c.s. (één van) de voorwaarden schenden én [appellant] c.s. hiervan nadeel/hinder ondervinden - het vervolgens (onder meer) afhankelijk is van de vraag in welke mate [appellant] c.s. door de verbouwing nadeel/hinder ondervinden of [geïntimeerde] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld (dan wel subsidiair terecht een beroep op dwaling doen) en of [geïntimeerde] c.s. een rechtsgeldig beroep op misbruik van recht toekomt.”
3.3.
Het hof heeft vervolgens in het arrest van 16 maart 2021 een deskundige benoemd voor de beantwoording van de vraag of [appellant] enig (blijvend) nadeel heeft ondervonden als gevolg van de verbouwing die [geïntimeerde] heeft uitgevoerd. Aan de deskundige zijn in totaal 21 vragen gesteld, die het hof hierna kort zal bespreken aan de hand van de antwoorden van de deskundige.
De uitkomsten van het deskundigenrapport
3.4.
De vragen die het hof heeft gesteld betreffen de volgende thema’s:
  • Is door de verbouwing de kans op het ontstaan van geluidsoverlast in de woning van [appellant] vergroot ten opzichte van de kans op het ontstaan van geluidsoverlast vóór de verbouwing (vraag 1 tot en met 7);
  • is door de verbouwing de constructie van de woning van [appellant] (of van de woning van [geïntimeerde] voor zover dat van invloed kan zijn op de woning van [appellant] ) aangetast ten opzicht van de constructie van vóór de verbouwing (vraag 8 tot en met 15);
  • Was voor de verbouwing een vergunning nodig (vraag 16 tot en met 18);
  • Is nader (destructief) onderzoek nodig en zinvol (vraag 19 en 20);
  • Zijn er nog andere zaken van belang (vraag 21).
3.5.
De deskundige heeft – voor zover van belang voor het oordeel van het hof – de volgende antwoorden gegeven op de gestelde vragen:
Vraag 1:
“Bij de verbouwing in 2013 is de kans op geluidsoverlast in de woning van [appellant] c.s. door de nieuwe erfafscheidingsmuur ofwel door aantasting/aanpassing van de constructie van de woning van [appellant] c.s. dan wel van [geïntimeerde] dan wel anderszins, niet vergroot ten opzichte van de kans op het ontstaan van geluidsoverlast van voor de verbouwing. Temeer er bij de uitgevoerde geluidsmeting(en) geen overschrijding van de norm heeft plaatsgevonden, is er volgens de geluidsnorm geen sprake van geluidsoverlast.
Dat er in afwijking van de bestektekening geen volle steen voor de stalen kolom (huisnummer 28B) is geplaatst of anderszins van de constructie is afgeweken – waarbij alle overige zaken wel conform de bouwkundige en de originele staalconstructieberekening/tekeningen zijn uitgevoerd – draagt dit m.i. niet bij aan een verhogend risico op het ontstaan van geluidsoverlast, zoals ook door de uitgevoerde geluidsmeting wordt bevestigd. Het is wel mogelijk dat geluiden anders worden ervaren dan voor de verbouwing, hetgeen per persoon zal/kan verschillen. (…)
Op basis van de waarnemingen ten tijde van de schouw alsmede de bevindingen in dit deskundigenbericht kan gezegd worden dat de poer in de spouw alsmede de stalen kolom/staalconstructie met een zeer grote aannemelijkheid geheel conform de originele staalconstructieberekening/-tekening is uitgevoerd, en ligt het e.e.a. m.i. niet over de helft in de spouw c.q. de erfscheidingslijn van de erfafscheidingsmuur/woningscheidende wand. Ook al zou de constructie wel over de helft van de spouw in de erfafscheidingsmuur zijn gelegen, dan is het overigens niet aannemelijk dat dit de kans op het toenemen van geluidsoverlast in de woning van [appellant] c.s. zou hebben vergroot. Dit zou eventueel alleen het geval kunnen zijn als de constructie van de poer/stalen spant met de erfafscheidingsmuur/woningscheidende wand contact zou maken, hetgeen niet het geval is. Dit wordt bevestigd door de foto’s in
productie 2A,waaruit valt af te leiden dat de constructie geen contact met de erfafscheidingsmuur maakt. De
verklaring van [appellant] c.s. ten tijde van de schouw dat er bij zijn zelfonderzoek vanuit de kruipruimte geen poer in de spouw is aangetroffen alsmede dat er bij de uitgevoerde geluidsmeting ten tijde van de schouw geen overschrijdingen van toegestane geluidsnormen heeft plaatsgevonden, is m.i. een bevestiging dat de (staal)constructie geen contact maakt met de woningscheidende wand.”
Vraag 2:
Gezien het e.e.a. conform de bouwkundige tekeningen is uitgevoerd en niets wijst op het tegenovergestelde, is de kans op het ontstaan van geluidsoverlast niet toegenomen. Echter, hier dient wel opgemerkt te worden dat [appellant] c.s. de wandcontactdozen in de
erfscheidingsmuur zelf t.b.v. endoscopisch onderzoek heeft open geboord en een gat in de fundatie heeft gemaakt om een eventuele poer te vinden, welke volgens [appellant] niet aanwezig bleek te zijn. Dit zijn geluidslekken welke voor [appellant] tot een andere perceptie kunnen leiden die als geluidsoverlast kunnen worden ervaren, ondanks dat de metingen binnen de geldende norm vallen. Voor deze eventuele wijzigingen van perceptie van [appellant] c.s., kan [geïntimeerde] m.i. niet verantwoordelijk worden gehouden.”
Vraag 3:
“Op basis van de uiteenzetting in dit deskundigenbericht zijn er geen aanwijzingen – m.u.v. van de steen voor de staalconstructie op nummer 28B – dat er bij de verbouwing van de bouwtekening, als aangehecht, is afgeweken. De constructieberekening/staalconstructietekening is van het begin af aan door de constructeur als zodanig ontworpen ofwel hier zijn gedurende het ontwerp/bouwproces op basis van de stukken geen wijzigingen doorgevoerd. Dat de betreffende steen – welke geen constructieve functie heeft – niet is aangebracht, vergroot de kans op het ontstaan van geluidsoverlast niet. Echter, dat [appellant] c.s. zelf de wandcontactdozen in de erfscheidingsmuur heeft doorgeboord en een gat in de fundatie van de erfscheidingsmuur heeft gemaakt vergroot m.i.
de kans op het ontstaan van geluidsoverlast tussen de woningen onderling alsmede binnen de woning [appellant] c.s. wel.”
Vraag 8:
“De constructie van de woning van [appellant] c.s. is door de verbouwing in 2013 niet aangetast en dat zal ook in de toekomst hierop geen invloed hebben. Echter, de woning van [geïntimeerde] vertoont in het gevelmetselwerk op de eerste verdieping van de achtergevel wel wat scheurvorming. Deze scheurvorming is met een redelijke waarschijnlijkheid veroorzaak doordat tijdens het slopen het hoger gelegen gevelmetselwerk – ten tijde van het aanbrengen van de stalen ligger – onvoldoende is gestut/gestempeld en het gevelmetselwerk vervolgens iets is verzakt/gescheurd. Op de door [geïntimeerde] aangeleverde foto’s – welke tijdens de verbouwingswerkzaamheden zijn gemaakt – zijn (nog) geen scheuren zichtbaar. Het lijkt erop dat deze scheuren dus naderhand zijn ontstaan. Gezien [geïntimeerde] de verbouwing heeft gerealiseerd conform de door hen overlegde stukken (constructieberekening/staalconstructietekening) en nergens uit blijkt dat [geïntimeerde] hiervan is afgeweken, zie ik volgens r.o. 2.6 van het arrest d.d. 16 maart 2021 geen aanleiding om dit nader te onderzoeken.”
Vraag 9:
“De woning van [appellant] c.s. vertoont geen constructieve aantastingen die veroorzaakt zijn door de verbouwing van [geïntimeerde] in 2013. De scheurvorming in het gevelmetselwerk op de eerste verdieping van de achtergevel van de woning van [geïntimeerde] is van constructieve aard. Deze scheurvorming behoeft wel de nodige
aandacht en herstel is wenselijk.”
Vraag 12:
“Tijdens de schouw zijn er geen onvolkomenheden/schades aan de schuifpui geconstateerd. Er was ook geen sprake van enige klemming of zaken welke met een constructieve aantasting in verband kunnen worden gebracht.”
Vraag 16:
“De door gedaagde/ [geïntimeerde] uitgevoerde verbouwing voldoet aan de regels voor vergunningsvrij bouwen ofwel voor de verbouwing van 2013 was geen vergunning noodzakelijk.”
Vraag 19:
“Volgens mij zijn alle onderzoeksvragen met voldoende zekerheid beantwoord. Doordat er bij de uitgevoerde geluidsmetingen geen grenswaarden zijn overschreden en het geheel voldoet aan de geldende normering van het Bouwbesluit, is een aanvullend destructief onderzoek op basis van bevindingen en/of conclusies in dit deskundigenbericht m.i. niet te rechtvaardigen.”
De bezwaren van [appellant] tegen het deskundigenrapport
3.6.
[appellant] is ontevreden over de wijze waarop de deskundige het onderzoek heeft verricht en hij is het niet eens met de conclusies. [appellant] twijfelt ook aan de deskundigheid van de deskundige. Het hof zal de bezwaren van [appellant] hierna weergeven en vervolgens beoordelen.
3.7.
Volgens [appellant] is de voorbereiding en uitvoering van het onderzoek onvoldoende, gelet op het gegeven dat expliciet ter discussie stond wat zich in de spouw tussen de beide woningen bevindt en of door [geïntimeerde] is afgeweken van de ter beschikking gestelde tekeningen. Volgens [appellant] heeft de deskundige onvoldoende onderzoek gedaan, omdat het hem niet lukte een gevelsteen te verwijderen en het lampje van de door hem gebruikte endoscoop niet werkte. De deskundige heeft zich ten onrechte gebaseerd op foto’s die van bovenaf zijn genomen, zonder dat hij daadwerkelijk heeft geconstateerd wat zich achter de stijl van de schuifpui in de spouw bevond. Daar komt volgens [appellant] nog bij dat de deskundige geen poging heeft gedaan om de fundering van de stalen kolom te controleren via de kruipruimte van [appellant] (zie de nummers 3 tot en met 12 van de memorie na deskundigenbericht van [appellant] ).
3.8.
Ook het geluidsonderzoek is volgens [appellant] niet goed uitgevoerd. [appellant] vindt dat de deskundige heeft gezocht naar oorzaken die [appellant] zijn aan te rekenen en dat hij doelredeneringen heeft gebruikt. Bovendien heeft de deskundige volgens [appellant] een conclusie getrokken op basis van de norm in het Bouwbesluit en niet op basis van het geluidsniveau dat aanwezig was vóór de verbouwing. Volgens [appellant] is niet aangetoond dat er geen sprake is van een verslechtering van de geluidsisolatie (zie de nummers 13 tot en met 18 van de memorie na deskundigenbericht van [appellant] ).
3.9.
Met betrekking tot de scheurvorming in zijn woning en het stroever lopen van de schuifpui, heeft de deskundige volgens [appellant] miskent dat de hele achtergevel van zijn woning op enig moment op één stempel rustte, terwijl bovendien de stalen latei die boven de schuifpui is aangebracht is ingekort. Deze omstandigheden maken dat de scheuren die na de verbouwing zijn ontstaan geen krimpscheuren zijn, maar scheuren als gevolg van de verbouwing (zie de nummers 19 tot en met 24 van de memorie na deskundigenbericht van [appellant] ).
3.10.
Volgens [appellant] heeft de deskundige tijdens de schouw gezegd dat voor de verbouwing een vergunning had moeten worden aangevraagd. In zijn rapport staat het tegenovergestelde. De deskundige heeft zich volgens [appellant] gebaseerd op tekeningen waarvan vaststaat dat er niet overeenkomstig die tekeningen is gebouwd, namelijk de tekening die zat bij de verklaring van geen bezwaar en de bestektekeningen. Dit draagt voor [appellant] bij aan zijn opvatting dat de deskundige niet over voldoende deskundigheid beschikt om de vragen van het hof te beantwoorden. [appellant] heeft een handhavingsverzoek gedaan bij de gemeente. Namens de gemeente is verklaard dat er massief beton moet zitten onder de stalen kolom. De deskundige heeft niet aangetoond dat dit aanwezig is. De deskundige acht dit aannemelijk, terwijl de door [appellant] ingeschakelde aannemer, [naam1] , heeft verklaard dat er geen betonnen poer is aangetroffen. Ook heeft de deskundige een onjuiste conclusie getrokken over de eigendom van de nieuwe buitenmuur. [appellant] verwijst in dit verband naar een verklaring van [naam1] van 16 mei 2022 en diverse foto’s (zie de nummers 25 tot en met 41 van de memorie na deskundigenbericht van [appellant] en producties HB 36 tot en met 40).
3.11.
Het hof stelt voorop dat uit pagina 63 tot en met 84 van het deskundigenrapport blijkt dat [appellant] de hiervoor aangehaalde punten grotendeels ook al heeft ingebracht als reactie op het concept deskundigenrapport. Uit het deskundigenrapport blijkt ook dat de deskundige hierop al gemotiveerd heeft gereageerd. Het hof herhaalt hierna een aantal conclusies van de deskundige met vermelding van het paginanummer waar deze in het deskundigenrapport te vinden zijn:
  • De sloop- en stutwerkzaamheden zijn uitgevoerd zoals in de bouw gebruikelijk. (p. 27);
  • De stalen latei boven de schuifpui van [appellant] was zo lang, dat deze in de oorspronkelijk bouw doorliep in het buitenspouwblad van de woning van [geïntimeerde] en om die reden bij de verbouwing ingekort moest worden. (p. 27);
  • De tekening bij de verklaring van geen bezwaar is de enige tekening waarop de stalen kolom niet in de woningscheidende muur is getekend, maar in de muur naar de garage van [geïntimeerde] (p. 31);
  • De staalconstructie in de (oude) achtergevel is met een zeer grote aannemelijkheid geheel conform de bestektekening uit 2013 alsmede de staalconstructietekening d.d. 29 augustus 2013 geleverd en aangebracht. Tijdens de verbouwwerkzaamheden zijn de noodzakelijke stut/stempelwerkzaamheden uitgevoerd zoals deze binnen de branche gebruikelijk zijn.
In afwijking van de bestektekening is het op tekening aangegeven metselwerk voor de nieuwe stalen kolom – welke geen constructieve functie heeft – niet aangebracht. Tevens is de bestaande aansluiting van de schuifpui van [appellant] , zoals die blijkt uit de door de deskundige bij de gemeente opgevraagde bestektekening, niet exact op de bestektekening van de verbouwing uit 2013 overgenomen, hetgeen bevestigt dat de schuifpui van [appellant] tijdens de verbouwingswerkzaamheden op nummer 28B niet is verplaatst en de bestektekening niet is gewijzigd. De woning van [appellant] (het hof begrijpt: [geïntimeerde] ) is met uitzondering van constructieve aanpassingen – waarvan de constructeur vanaf het begin uit is gegaan – niet in ‘afwijking’ van de bestektekening verbouwd. Hierbij merkt de deskundige op dat de constructieberekeningen en tekeningen t.o.v. de bestektekeningen leidend zijn. (p 32/33);
  • De bestektekening, de fundatie-/rioleringtekening en de staalconstructietekening komen met elkaar overeenkomen en er heeft op basis van de diverse tekeningen m.b.t. de poer en de staalconstructie geen ontwerp-/uitvoeringswijziging plaatsgevonden. De verklaring van geen bezwaar bevat alleen een overzicht van de begane grond en geen overzicht van de fundatie. (p.34);
  • Op de foto’s 79 en 80 is waar te nemen dat de stalen kolom/kokerprofiel (nagenoeg) gelijk staat met de buitenzijde van het betonnen binnenspouwblad en dat de stalen ligger gelijk ligt met de stalen kolom. Het is niet aannemelijk dat de stalen kolom in de spouw van de woningscheidende wand staat en dat de stalen ligger in de spouw van de woningscheidende wand doorsteekt. (p. 34);
  • Op basis van hetgeen ten tijde van de schouw is waargenomen, alsmede aan de hand van de staalconstructie, kan geconcludeerd worden dat de staalconstructie in de oude/bestaande achtergevel zich met een redelijke aannemelijkheid niet in de spouw van de woningscheidende wand bevindt en dat het e.e.a. conform tekening is uitgevoerd. (p. 35/36);
  • Tijdens de schouw is de schuifpui een aantal keren proefondervindelijk open en dicht gedaan waarbij geen zaken zijn geconstateerd welke als hinderlijk kunnen worden ervaren, dan wel op ontzetting duiden. Tevens is op twee locaties de tussenstijl – welke volgens [appellant] krom loopt – opgemeten. Bij deze twee metingen is een maatafwijking van ca. 0,5-1,0 mm gemeten (foto’s 2 t/m 7), welke volgens de deskundige als nihil/verwaarloosbaar kan worden beschouwd. (p. 36/37);
  • De haarscheuren in de plafonds/kanaalplaatvloeren t.p.v. de V-naden worden veroorzaakt door de werking tussen de kanaalplaten onderling, veroorzaakt door de krimp en kruip van de beton alsmede door de doorbuiging van de kanaalplaten.
De scheuren t.p.v. de aansluiting van de plafonds met de betonnen achtergevelelementen zijn krimpscheuren tussen de twee betonelementen, veroorzaakt door onderlinge werking van deze twee constructie-elementen, waarbij een wisselende temperatuur/relatieve luchtvochtigheid een rol kan spelen.
De haarscheuren tussen de schuifpui met betonwand, de haarscheuren t.p.v. de erker alsmede die tussen de fermacell dagstukken in de kozijnopeningen en de betonwanden in de badkamer betreffen allemaal krimpscheuren (door verschillende materialen onderling) en deze hebben geen achterliggende constructieve oorzaak welke in verband kan worden gebracht met de uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden op huisnummer 28B in 2013. (p. 37)
  • In het kader van onderzoeksvraag 16 is tijdens de schouw met partijen gesproken over de vraag of de door [geïntimeerde] gerealiseerde uitbouw wel of niet vergunningsvrij was. Door [geïntimeerde] is een verklaring van de Gemeente Ede in de procedure ingebracht, waaruit blijkt dat de verbouwing vergunningsvrij gebouwd mocht worden. Ondanks deze verklaring is door de deskundige contact gezocht met de Gemeente Ede. De gemeente verwijst in haar reactie naar een publicatie van PH-bouwadvies, welke in productie 6A is opgenomen. In deze publicatie wordt vervolgens verwezen naar bijlage II Bor, waaruit niet direct duidelijk wordt of de betreffende verbouwing vergunningsvrij is. In de publicatie van PH-Bouwadvies wordt verwezen naar de toelichting op bijlage II van de Bor (par 3.3 Constructieve veiligheid). Doordat er zich met de constructieve veiligheid van bouwvergunningsvrije aan- en uitbouwen nooit ongelukken hebben voorgedaan en het reeds sinds 1992 mogelijk is om zonder een preventieve gemeentelijke toetsing aan de eisen van constructieve veiligheid, een aan- of uitbouw aan een gevel van een woning te mogen bouwen, is de door [geïntimeerde] uitgevoerde verbouwing vergunningsvrij. (p. 38)
  • Tijdens de schouw zijn door Aveco de Bondt akoestische controlemetingen uitgevoerd. Het rapport daarvan is als bijlage 3A bij het deskundigenrapport opgenomen. Aveco De Bondt concludeert als volgt:
3.12.
De deskundige heeft in antwoord op opmerking 1 naar aanleiding van het conceptrapport van de zijde van [appellant] geantwoord dat uit de foto’s 79 en 80 blijkt dat de stalen latei boven de schuifpui van [appellant] geen contact maakt met de stalen kolom in de spouwconstructie. De deskundige schrijft dat hij het niet eens is met de opmerking van [appellant] dat er wel contact bestaat tussen de stalen latei en de stalen kolom. (p. 65)
In reactie op opmerking 2 van [appellant] schrijft de deskundige dat de opmerking dat de endoscoop tijdens de scoop onvoldoende batterij/licht had om te zien of zich in de spouw een gestorte poer onder de stalen kolom bevond niet correct is. De toegang in de spouw werd belemmerd door obstakels (isolatie/dpc-folie, etc.). Hetzelfde probleem deed zich bij de eerdere onderzoeken – welke in opdracht van [appellant] ook met een endoscoop werden uitgevoerd – volgens de deskundige schijnbaar ook voor. Ook toen leverde het geen duidelijk beeldmateriaal op. (p. 68). Verder schrijft de deskundige in reactie op opmerking 2:
“In de volgende afbeelding is de ruimte in fundatie tussen de het bestaande binnen- en buitenspouwblad t.p.v. de oude achtergevel – waar de stalen kolom zich bevindt – met beton gevuld (zie zwarte pijlen). De gele pijl (grijze betonwand) in de volgende afbeelding geeft de locatie aan van het gesloopte betonnen binnenspouwblad van de achtergevel van woningnummer 28B aan. De groene pijl geeft de locatie van de stalen kolom achter de kalkzandsteen aan. Uit onderstaande afbeeldingen valt tevens te concluderen dat men de oplegging van balken van de combinatievloer in het buitenspouwblad van de bestaande fundatie (conform tekening) heeft opgelegd c.q. heeft uitgevoerd en de fundatiespouw van de achtergevel t.p.v. de woningscheidendewand vervolgens met beton heeft gevuld (zwarte pijlen in onderstaande afbeelding).
Ik verwijs u in dezen nogmaals naar de uiteenzetting in hoofdstuk/paragraaf 7.2 B en C van het deskundigenbericht. Daar wordt op de details heel duidelijk aangegeven dat de voetplaat van de stalen kolom excentrisch diende te worden aangebracht. Deze bevindt zich voor het grootste deel niet in de spouw maar in de woning met nummer 28B.” (p. 68/69)
In antwoord op de vijfde opmerking van [appellant] heeft de deskundige geantwoord dat de kolom/staalconstructie zich in/boven het midden van de spouw van de oude achtergevel bevindt, waarbij deze spouw in de fundatie ten behoeve van en ter plaatse van de kolom met beton is volgestort en dat het niet aannemelijk dat de stalen kolom gewoon op de kalkzandsteen is geplaatst. De feitelijke gerealiseerde situatie wijkt volgens de deskundige niet af van de constructieberekening/-tekening. Voor zover de constructie afwijkt van de 'originele' bestektekening, geeft dit niet meer kans op het ontstaan van geluidsoverlast in de woning van [appellant] en zorgt dit niet voor meer kans op aantasting van de constructie van de woning van [appellant] of van [geïntimeerde] . (p. 71/72) In antwoord op de zesde opmerking voegt de deskundige daar aan toe:
“Voor zover de betonnen poer zich eventueel iets in de spouw van de woningscheidende wand bevindt, is deze niet over de hartlijn van de spouw van de woningscheidende wand gerealiseerd. Tijdens de schouw gaf [appellant] aan dat er geen poer in de spouw was aangetroffen. Dit betekent niet automatisch dat er geen poer aangebracht is. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de voetplaat van de stalen kolom excentrisch diende te worden aangebracht ofwel deze bevindt zich voor het grootste deel in woning 28B. De door partijdeskundige Tuinte gemaakte schets komt niet overeen met de waarnemingen zoals deze door mij op de foto’s 78 t/m 81 (…) zijn vastgelegd en tevens bij mijn antwoord op voorgaande opmerking 1 uitvergroot. Een simpel fototoestel gaf in onderhavige situatie meer uitkomst dan een endoscoop. De e-mail van de partijdeskundige Tuinte was eveneens niet voorzien van foto-/beeldmateriaal waaruit deze bevindingen onomstotelijk worden bewezen, terwijl elke endoscoop is voorzien van een foto/filmcamera. De bevindingen en/of constateringen van partijdeskundige Tuinte kan ik dan ook niet onderschrijven.” (p.72)
In antwoord op opmerking 7 van [appellant] schrijft de deskundige het volgende:
“De uitbouw had niet anders gerealiseerd kunnen worden. Hierbij is de woningscheidende wand doorgezet zoals omschreven in de verklaring van geen bezwaar. Reeds op de originele tekeningen was de schuifpui van 28A strak tegen de woningscheidende wand geplaatst.
Van een constructief nadeel is hier m.i. geen sprake. Het verwijderen van een rij gevelstenen was noodzakelijk, omdat deze plaats moest maken voor het nieuwe buitenspouwblad, welke (…) [appellant] conform verklaring van geen bezwaar in de toekomst, bij een eventuele uitbouw van 28A mag gebruiken als binnenmuur. De stalen latei van 28A was van origine al veel te lang, liep door in het buitenspouwblad van nummer 28B en moest derhalve ingekort worden.” (p. 73)
In antwoord op de achtste opmerking van [appellant] geeft de deskundige aan dat de aangebrachte staalconstructie op een in de praktijk gebruikelijke wijze van uitvoeren tot stand is gekomen.
In antwoord op de veertiende opmerking van [appellant] schrijft de deskundige:
“Mijn stelligheid tijdens de schouw dat de door [geïntimeerde] uitgevoerde verbouwing niet vergunningsvrij zou zijn, was gebaseerd op art 3.7 van de Wabo/BOR Bijlage II (…) en mijn jaren lange ervaring, opmerkende dat art. 3.7 nog steeds van toepassing is. Naar aanleiding van de door (…) [geïntimeerde] aangeleverde stukken alsmede het (e-mail)contact met de gemeente Ede (…) heb ik zelf nog aanvullend (dossier)onderzoek gedaan en ik kwam uiteindelijk uit op art. 3.3. ‘Constructieve veiligheid’ van de toelichting op Bijlage II BOR. Hier wordt duidelijk met de reden de uitzonderingsregel aangegeven waarom onderhavige verbouwing – ondanks dat er aan veranderingen aan de constructie worden doorgevoerd – vergunningsvrij is. Daarbij kan men van mij niet verwachten alle uitzonderingsregels uit men hoofd te kennen en behoort het tot mijn taak/opdracht om het e.e.a. zo goed mogelijk uit te zoeken.” (p. 80)
In reactie op opmerking 17 van [appellant] heeft [naam2] van Avero De Bondt bericht:
“Het voorliggende probleem bij de rechtbank over hinder is gerelateerd aan de uitbouw bij de buren. De eisen voor lucht- én contactgeluid hebben dus betrekking op de eventuele impact ten gevolge van de uitbouw. De uitbouw heeft totaal geen enkele invloed/impact op de akoestische situatie voor en na de verbouwing bij de gehinderden, de gemeten waarden laten zien dat de geluidisolatie prima is. Er is ook geen enkele aanleiding of akoestisch argument om een effect op de akoestiek binnen de woning van de gehinderden aannemelijk te maken. Er zijn alleen niet-bouwkundige argumenten te bedenken die kunnen verklaren waarom de bewoners binnen hun eigen woning meer hinder ervaren (…).
De kans dat de geluidisolatie tussen de woningen slechter is geworden door het aanbrengen van uitbouw is nihil. De meetresultaten wijzen uit dat de geluidisolatie ruim voldoende is en beter presteert dan het Bouwbesluit (verleden en huidig). Er is geen enkele aanleiding om vanuit ons akoestische oogpunt aan te nemen dat de geluidisolatie door de uitbouw is verslechterd, want dan hadden we dat terug moeten zien in de meetresultaten. Een zwakte/geluidlek zou namelijk juist ook in matige meetresultaten terug te zien moeten zijn en dat is niet het geval. Daarnaast hebben we ook qua maatgevendheid van het detail/uitbouw/woningaansluiting en ervaring ook geen enkele aanleiding om aan een minimale contactbrug (áls die er al is) enig effect toe te schrijven dat een maatgevende invloed heeft op de geluidisolatie (lucht en/of contactgeluid).
Daarbij aanvullend opgemerkt: De geluidisolatie tussen woningen wordt bepaald door de grootste oppervlakten tussen woningen, oftewel de woningscheidende directe wand en daarna door aansluitingen van vloeren en gevels en daarna pas door details. In dit geval is er een minimaal detail en totaal niet maatgevend in het grotere geheel. Door ons is (mede gesteund door de metingen maar ook onze ervaring) geen relatie te leggen tussen de uitbouw en de geuite hinder.” (p. 83)
3.13.
Het hof is van oordeel dat uit het deskundigenrapport volgt dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden, met in achtneming van de daarvoor geldende regels. Ook is het rapport begrijpelijk en uitvoerig gemotiveerd. De antwoorden die de deskundige op de door het hof gestelde vragen geeft zijn volstrekt helder en volgen direct uit zijn rapport. De deskundige heeft uitgelegd wat zijn onderzoek inhield, waarom dit voldoende is en waarom er geen nader onderzoek nodig is. Het geluidsonderzoek is uitgevoerd door een gespecialiseerd bureau, dat bij zijn onderzoek de eisen van het Bouwbesluit en de bijbehorende NEN-normen heeft betrokken en op basis van het uitgevoerde onderzoek heeft geconcludeerd dat de verbouwing geen verslechterende invloed kan hebben gehad op de geluidsisolatie tussen beide woningen. De deskundige heeft niet kunnen constateren dat de schuifpui niet naar behoren functioneert en hij heeft er rekening mee gehouden dat gedurende de verbouwing de stalen latei, waarop het buitenblad van de achtergevel van [appellant] boven de schuifpui rust, door één stempel is ondersteund. De deskundige heeft uitgelegd waarom hij er tijdens de schouw vanuit ging dat er een vergunning voor de verbouwing had moeten worden aangevraagd en waarom deze aanname achteraf gezien niet juist was. Ten slotte heeft de deskundige uitgebreid en ondersteund met foto’s voldoende aangetoond dat de stalen kolom deugdelijk is gefundeerd en dat die stalen kolom en de fundering daarvan geen oorzaak kunnen zijn van extra geluidsoverdracht.
De door [appellant] overgelegde verklaring van [naam1] is naar het oordeel van het hof geen reden om aan de uitkomsten van het deskundigenrapport te twijfelen, nog daargelaten of die productie buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, zoals [geïntimeerde] bepleit. Daarbij is van belang dat in de constructieberekening van [naam3] (productie 5A bij het deskundigenrapport) en de bouwvoorbereidingstekening van [naam4] (productie 5B bij het deskundigenrapport) een “betonnen poer in het werk gestort in bestaande spouw” is vermeld. De deskundige meldt dat die ook zo is gerealiseerd en baseert zich daarbij op foto’s van het werk. Daardoor is er voor het hof geen reden om te twijfelen aan de constateringen van de deskundige dat die kolom op een excentrische vloerplaat staat die het binnenblad van de woningscheidende muur aan de zijde van [appellant] niet raakt, dat de fundering onder die vloerplaat is volgestort (waardoor een in het werk gestorte poer is ontstaan) en dat de kolom niet voorbij het midden van de spouw in de woningscheidende muur komt. Ook twijfelt het hof niet aan de constatering van de deskundige dat de stalen hoeklatei boven de schuifpui van [appellant] geen contact maakt met de staalconstructie die ten behoeve van de uitbouw in de woning van [geïntimeerde] is aangebracht.
De constateringen van [naam1] wijken ook op andere punten af van de constateringen van de deskundige, maar [appellant] heeft naar het oordeel van het hof niet voldoende toegelicht waarom de constateringen van [naam1] zouden moeten prevaleren. Ook uit de bij de memorie na deskundigenbericht door [appellant] overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat de deskundige niet moet worden gevolgd. Uit die foto’s kan het hof de gevolgtrekkingen die [appellant] daaraan verbindt niet afleiden. Ondanks dat [appellant] stelt dat een beeld meer zegt dan duizend woorden, is het voor het hof niet duidelijk waarom die foto’s tot de door [appellant] gemaakt gevolgtrekkingen moeten leiden. Met name de conclusies die [appellant] vermeldt in punt 38 en 39 van de memorie na deskundigenbericht kan het hof zonder nadere toelichting – die [appellant] niet heeft gegeven – niet uit de foto’s afleiden.
Het voorgaande betekent dat het hof bij de verdere beoordeling het deskundigenrapport tot uitgangspunt neemt.
De overige bezwaren van [appellant] in de memorie na deskundigenbericht en de memorie van grieven
3.14.
[appellant] stelt in zijn memorie na deskundigenbericht vanaf punt 42 dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door gevelstenen uit zijn muur te verwijderen en de stalen latei boven de schuifpui in te korten. Volgens [appellant] week dit evident af van de tekening die is gehecht aan de verklaring van geen bezwaar en had [appellant] mogen aannemen dat de achtergevel van zijn woning ook tijdens de verbouwing ondersteund zou blijven door de gemetselde stenen van zijn achtergevel. Bovendien mocht [appellant] aannemen dat de achtergevel van zijn woning ongewijzigd zou blijven en dat de stalen latei zou worden ondersteund door de hoek van de achtergevel van zijn woning.
3.15.
Volgens [appellant] had [geïntimeerde] hem voorafgaand aan de verbouwing moeten informeren en inspraak geven over de wijze waarop de constructie van zijn achtergevel is aangepast om de verbouwing te kunnen realiseren. [appellant] stelt dat het aanpassen van de constructie van zijn woning zonder zijn medeweten en instemming onrechtmatig is. Volgens [appellant] is dit in strijd met zijn eigendomsrecht en in strijd met artikel 5:36 en 5:56 BW. Verder is het volstorten van de spouw met beton, het afbreken van metselwerk en het inkorten van de latei in strijd met ‘hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’. In de memorie van grieven heeft [appellant] gesteld dat sprake is van kwade trouw aan de zijde van [geïntimeerde] , van onrechtmatig gebruik maken van de mandelige muur en dat hij ( [appellant] ) heeft gedwaald bij de ondertekening van de verklaring van geen bezwaar. In de memorie na deskundigenbericht voegt [appellant] daaraan toe dat sprake is van bedrog en misbruik van omstandigheden bij het instemmen met de verklaring van geen bezwaar. In de verklaring van geen bezwaar staat vermeld dat het buitenspouwblad van de zijmuur op het perceel van [appellant] wordt geplaatst, in het verlengde van de bestaande woningscheidende bouwmuur. Volgens [appellant] impliceert dit dat de uitbouw tegen de bestaande woningscheidende muur wordt aangebouwd, in het verlengde van het binnenblad van [appellant] . Bovendien heeft [geïntimeerde] de verklaring van geen bezwaar aan [appellant] voorgelegd met daarbij een tekening waarvan [geïntimeerde] wist dat die achterhaald was.
3.16.
Bij de beoordeling van de hiervoor opgenomen argumenten van [appellant] laat het hof in het midden of al die argumenten onder het bereik van de grieven vallen, omdat het hof van oordeel is dat geen van deze argumenten tot toewijzing van enige vordering kan leiden. Verder herhaalt het hof dat het in 4.6 van het arrest van 20 augustus 2019 heeft overwogen dat – mocht [geïntimeerde] (één van) de door het hof in dat tussenarrest verwoorde voorwaarden van de verklaring van geen bezwaar schenden én [appellant] hiervan nadeel of hinder ondervinden – de vraag of [appellant] een vordering wegens onrechtmatig handelen heeft (of subsidiair een beroep kan doen op dwaling) afhankelijk is van de vraag in welke mate [appellant] door de verbouwing nadeel of hinder ondervindt en of [geïntimeerde] een rechtsgeldig beroep op misbruik van recht toekomt.
3.17.
Naar het oordeel van het hof miskent [appellant] dat de tekening bij de verklaring van geen bezwaar niet de feitelijke situatie weergaf zoals die bij de oorspronkelijk bouw van de twee woningen is gerealiseerd (namelijk dat het kozijn van zijn schuifpui strak tegen de tuinmuur/grens tussen de woningen aan was geplaatst en er geen gemetseld deel in de achtergevel aanwezig was tussen de schuifpui en de grens tussen de woningen). Dat had door [appellant] op eenvoudige wijze gezien kunnen worden. Bovendien heeft het hof in 4.6 van het arrest van 20 augustus 2019 overwogen dat de door [geïntimeerde] voorgenomen verbouwing impliceerde dat de (mandelige) erfafscheidingsmuur van destijds (de tuinmuur) moest worden afgebroken, dat de nieuwe zijmuur van de aanbouw deels op de grond van [appellant] zou worden gebouwd (waarbij het midden van de spouw zich op de erfgrens zou bevinden, zodat alleen de halve spouw en het buitenblad zich op het perceel van [appellant] zouden bevinden) en dat de door hen aangegane verklaring van geen bezwaar stond in het kader van het instemmen door [appellant] met bedoelde afbraak en grensoverschrijdende opbouw. Dat daarmee ook is bedoeld de definitieve constructie van de uitbouw vast te leggen blijkt daaruit niet. Evenmin is duidelijk op grond waarvan [appellant] meende te kunnen aannemen dat de uitbouw tegen de bestaande achtergevel werd aangebouwd. In de verklaring van geen bezwaar staat dit niet en de door [appellant] aangehaalde tekst daaruit (in het verlengde van de bestaande woningscheidende muur) heeft betrekking op de spouwmuur tussen de beide woningen en niet op de achtergevel van beide woningen. Daar komt bij dat op de tekening die aan de verklaring van geen bezwaar is gehecht in de nieuw te realiseren muur een spouw is te zien die doorloopt van de bestaande bouw in de nieuwbouw. Dat is niet te realiseren met handhaving van de achtergevel. Verder blijkt uit het deskundigenrapport dat de uitbouw niet anders gerealiseerd had kunnen worden en dat het verwijderen van een rij gevelstenen noodzakelijk was voor het slopen van de bestaande buitenmuur en om plaats te maken voor het nieuwe buitenspouwblad. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof hiertegenover onvoldoende onderbouwd op grond waarvan hij mocht aannemen dat de uitbouw tegen de bestaande achtergevel zou worden aangebouwd, dat de achtergevel van zijn woning ook tijdens de verbouwing ondersteund zou blijven door de gemetselde stenen van zijn achtergevel en evenmin dat de stalen latei zou worden ondersteund door de hoek van zijn eigen achtergevel.
3.18.
Op grond van wat het hof hiervoor in 3.17 heeft overwogen, in combinatie met de onweersproken stelling van [geïntimeerde] dat ook hij niet bouwkundig onderlegd is, is voor het hof ook niet voldoende uit de verf gekomen dat op [geïntimeerde] na het ondertekenen van de verklaring van geen bezwaar op enig moment een (bijzondere) informatieplicht is komen te rusten. Gegeven het doel van de verklaring van geen bezwaar (kort gezegd: toestemming voor het slopen van de mandelige tuinmuur en het vervolgens grensoverschrijdend realiseren van de uitbouw), alsmede het gegeven dat de uitbouw is gerealiseerd overeenkomstig de bouw- en constructietekeningen en – naar het hof uit het deskundigenrapport afleidt – de eisen van goed en deugdelijk werk, is door [appellant] niet voldoende onderbouwd waarom [geïntimeerde] op enig moment op basis van de definitieve bouw- of constructietekeningen, dan wel de feitelijke uitvoering van het werk, terug had moeten gaan naar [geïntimeerde] en hem had moeten informeren en wellicht opnieuw om toestemming had moeten vragen. Daarbij geldt dat het hof niet inziet op welke wijze een beroep op artikel 5:36 BW tot toewijzing van enige vordering van [appellant] zou kunnen leiden en dat de verklaring van geen bezwaar onder deze omstandigheden als een kennisgeving in de zin van artikel 5:56 BW kan worden aangemerkt. Bij dit alles ziet het hof in de stellingen van [appellant] echt onvoldoende aanleiding om te kunnen oordelen dat er sprake is van opzet of kwade trouw aan de zijde van [geïntimeerde] .
3.19.
Maar zelfs als op enig onderdeel anders zou moeten worden geoordeeld, is op basis van het deskundigenrapport duidelijk dat [appellant] geen nadeel of hinder ondervindt als gevolg van de verbouwing. Volgens [appellant] bestaat zijn nadeel in ieder geval uit de door hem gemaakte kosten voor onderzoek en de kosten van juridische bijstand. [appellant] stelt dat de verbouwing is gerealiseerd tijdens zijn vakantie en dat hij bij terugkeer van vakantie argwaan kreeg over de uitvoering daarvan. Omdat [geïntimeerde] iedere medewerking weigerde, is [appellant] zelf onderzoek gaan doen en een procedure gestart.
3.20.
Naar het oordeel van het hof zijn de kosten van juridische bijstand aan te merken als kosten ter voorbereiding of instructie van de zaak, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding beoogt te bewerkstelligen. In de vordering zoals die in hoger beroep is gewijzigd (zie 4.2 van het arrest van 20 augustus 2019) kan het hof geen vordering tot afzonderlijke vergoeding van buitengerechtelijke kosten lezen, zodat dit ook geen grondslag voor enig nadeel kan zijn. De kosten van het door [appellant] uitgevoerde onderzoek kunnen mogelijk als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid worden aangemerkt.
Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, vereist dat:
conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
e daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. [1]
Voor vergoeding van dergelijke kosten is niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat (andere) schade is geleden.
Naar het oordeel van het hof volgt uit onderhavig arrest dat van een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis aan de zijde van [geïntimeerde] geen sprake is. Reeds daarom kunnen de onderzoekskosten die [appellant] heeft gemaakt niet voor vergoeding door [geïntimeerde] in aanmerking komen en dient een daarop gerichte vordering (of die nu afzonderlijk is ingediend of als onderdeel van een vordering tot schadevergoeding) te worden afgewezen.
3.21.
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod passeert het hof, omdat [appellant] geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aanbiedt die, mits bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De conclusie
3.22.
Er is geen reden om enig onderdeel van de vordering van [appellant] toe te wijzen. Het hoger beroep slaagt dus niet en het vonnis van de rechtbank van 21 december 2016 zal worden bekrachtigd. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Aangezien het (aanvullend) voorschot van de deskundige gedurende de procedure voorlopig in debet is gesteld, zal het hof [appellant] alsnog veroordelen om de kosten van de deskundige ten bedrage van € 4.566,10 en € 10.233,42; te voldoen. (Zie begrotingsbeschikkingen van 15 september 2021 en 17 maart 2022.)

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 december 2016;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 716 aan griffierecht
€ 3.342 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (3 procespunten x appeltarief 1.114)
veroordeelt [appellant] in de kosten van het deskundigenbericht en beveelt [appellant] om te voldoen aan de griffier van het gerechtshof – na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak – het bedrag van € 14.799,52 inclusief btw voor het voorlopig ten laste van ‘s Rijks kas gebrachte gedeelte van die kosten;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, W.C. Haasnoot en M.F.A. Evers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. W.C. Haasnoot en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.

Voetnoten

1.HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586