Uitspraak
De Blok,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven, met één productie, van 18 mei 2021,
- de memorie van antwoord, met één productie, van 27 juli 2021,
- de akte uitlating productie van De Blok van 7 september 2021.
2.Waar het in deze zaak om gaat
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
5.De vordering in hoger beroep
15 april 2020 en de afwijzing alsnog van de vordering van [geïntimeerden] c.s., onder hun veroordeling in de kosten van de procedures bij de kantonrechter en in hoger beroep.
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief 1keert zich tegen de vaststelling van de feiten als ook tegen het oordeel van de kantonrechter dat De Blok als opdrachtnemer van [geïntimeerden] c.s. is aan te merken.
Grief 2beklaagt zich over toepassing van artikel 157 lid 2 Rv. Met
grief 3beoogt De Blok de tussen haar en [geïntimeerden] c.s. aangenomen overeenkomst tot aanneming van werk te vernietigen op grond van wederzijdse dwaling dan wel op grond van door Benko B.V. gepleegd bedrog. Verder komt De Blok met
grief 4op tegen de wijze van vaststelling van de schade van [geïntimeerden] c.s. Tot slot bestrijdt De Blok met
grief 5dat de herstelkosten in verband staan met een aan haar toe te rekenen gebrek.
dat de rechter niet alle feiten die tussen partijen zijn komen vast te staan in zijn uitspraak hoeft op te nemen. Hij mag daaruit die selectie maken die hij voor zijn beoordeling van belang vindt.
24 april 2018 plaatsgevonden. Zowel [naam2] als [naam1] hebben aan die bespreking deelgenomen.
zodanig zonder betekenis is, wordt door het hof verworpen, mede nu [geïntimeerden] c.s. er niet bedacht op hoefden te zijn dat het door hen op 24 april 2018 getekende contractsdocument rechtsgevolg zou missen [4] .
De Blok Bouw
en Verbouw
BV; onderstreping hof) en biedt - mede vanwege de vermelding van het in het handelsregister vermelde vestigings-nummer van De Blok - geen aanknopingspunt voor de stelling dat daarmee Benko dan wel een andere (rechts-)persoon is bedoeld. Ook het feit dat de opdrachtbevestiging is ondertekend door [naam1] , enig bestuurder van De Blok, wijst erop dat het de bedoeling was dat deze vennootschap - en niet Benko - partij werd bij de aannemings-overeenkomst en dat [geïntimeerden] c.s. dit in redelijkheid ook zo hebben mogen begrijpen.
grieven 1 en 2er vanuit gaan dat De Blok niet de contractuele wederpartij van [geïntimeerden] c.s. is, falen zij op basis van het bovenstaande. De in
grief 2aan de orde gestelde discussie of de kantonrechter het bepaalde in artikel 157 Rv terecht, en op juiste wijze, heeft toegepast, kan bij gebrek aan belang dan ook verder onbesproken blijven. In de toelichting op
grief 2heeft De Blok nog de stelling ingenomen dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat op 24 april 2018 via de opdrachtbevestiging een contractsoverneming heeft plaatsgevonden. Die stelling is onjuist en kan, gelet op wat hiervoor verder is overwogen, eveneens onbesproken worden gelaten.
grief 3dat geen van partijen ( [geïntimeerden] c.s. en De Blok) de intentie had om met elkaar een overeenkomst te sluiten en dat zij in de veronderstelling verkeerden dat [naam1] handelde als vertegenwoordiger van Benko. Als de overeenkomst tot stand is gekomen door de opdrachtbevestiging, moet de overeenkomst op grond van wederzijdse dwaling worden vernietigd. Voor zover de opdrachtbevestiging een contractsovername is, moet die worden vernietigd op grond van door Benko gepleegd bedrog, aldus De Blok.
grief 4beklaagt De Blok zich over de wijze waarop de kantonrechter de schade heeft vastgesteld. Volgens De Blok is sprake geweest van een verrassingsbeslissing en mocht de kantonrechter zich niet op het door [geïntimeerden] c.s. overgelegde rapport van haar deskundige baseren. De Blok stelt daartoe dat haar geen gelegenheid is geboden om bij het onderzoek aanwezig te zijn dan wel iets in te brengen dan wel een reactie te geven op voorlopige bevindingen van de deskundige.
grief 5aangevoerd dat ieder bewijs ontbreekt dat de schade aan de woning van [geïntimeerden] c.s. in de vorm van verzakking van een deel van de vloer en scheurvorming in de muren door de verbouwing is veroorzaakt.
7.De slotsom
8.De beslissing
1 februari 2022.