ECLI:NL:HR:2024:282
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak hebben de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2022, nummer 21/00114. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nummer AWB 18/6868) betreffende de aan [A] voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook de beschikking inzake belastingrente.
De belanghebbenden, vertegenwoordigd door G.J.F. Vink, hebben hun bezwaren tegen de uitspraak van het Hof naar voren gebracht. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de klachten niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2024 door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.