In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 8 september 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.704 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.127 had vastgesteld. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van belanghebbende in 2017 geen bron van inkomen vormden, omdat er een objectieve voordeelsverwachting ontbrak. Belanghebbende stelde dat hij in 2017 een overeenkomst had met een Belgisch bedrijf om waterprojecten in Vietnam te ontwikkelen, wat volgens hem een toekomstige bron van inkomen zou zijn. Het hof oordeelde dat de activiteiten van belanghebbende in 2017 niet konden worden beschouwd als een bron van inkomen, gezien de negatieve resultaten in de voorgaande jaren en het feit dat hij de activiteiten als een hobby beschouwde. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.