4.13.Voor het jaar 2013 heeft de Rechtbank met betrekking tot de vraag of belanghebbende ter zake van haar winst in Malta geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van belasting uit hoofde van een (in wezen gelijksoortig aan een aangewezen) bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30 van het Verdrag het volgende overwogen (daarbij wordt met “verweerder” de Inspecteur bedoeld en met “eiseres” belanghebbende):
“22. Eiseres stelt dat zij niet uit hoofde van een bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30 van het Verdrag geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van belastingen. Eiseres stelt verder dat de teruggaafregeling [zie 2.17 in de uitspraak van het Hof] geen bijzondere regeling is, omdat deze voor elke Maltese belastingplichtige open staat. Dit betekent volgens eiseres dat het Verdrag op haar van toepassing is.
23. Verweerder stelt dat deze vraag alleen aan de orde is voor het jaar 2013 omdat in dit jaar een bedrag van € 1.008.274 [Hof: is bij benadering het onder 2.12 genoemde bedrag plus een bedrag aan interest] daadwerkelijk is geremit naar Malta en vervolgens als dividend aan de aandeelhouder [zie 2.20] is uitgekeerd. In geschil is of dit bedrag geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld op grond van een bijzondere regeling, aldus verweerder. Verweerder stelt dat dit het geval is. Verweerder voert daartoe aan dat weliswaar ook in binnenlandse verhoudingen dezelfde regeling geldt, maar dat daarbij telkens de teruggaaf verrekend wordt met de op grond van de Maltese ITA verschuldigde belasting, waardoor in de binnenlandse situatie per saldo geen teruggaaf aan de aandeelhouder plaatsvindt. Het voorgaande betekent volgens verweerder dat de effectieve belastingdruk voor een Maltese-aandeelhouder, die gebruik maakt van de teruggaafregeling 38,25% bedraagt, terwijl deze effectieve belastingdruk voor een buitenlandse aandeelhouder, die gebruik maakt van de teruggaafregeling slechts 5% bedraagt. Verweerder komt vervolgens tot de conclusie dat op basis van artikel 30 van het Verdrag, het Verdrag voor het jaar 2013 toepassing mist.
24. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 27 februari 2015, nr. 13/05185, ECLI:NL:HR:2015:465 – dat ziet op de jaren 2001 t/m 2003 – heeft geoordeeld dat de Flat Rate Foreign Tax Credit (FRFTC), de tariefsbepaling in de ITA en de belastingteruggaafregeling in de ITMA in wezen gelijksoortig zijn aan de als bijzondere regeling in de in de zin van artikel 30, eerste lid, van het Verdrag aangewezen MIBA [zie 2.18 en 2.19]. Dit oordeel leidt ertoe dat de Nederlandse Belastingdienst in dat geval het Verdrag niet hoeft toe te passen. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 september 2013, nr. BK-12-00292 t/m BK-12-0031, ECLI:NL:GHDHA:2013:3585 (zie ook Rechtbank Den Haag van 14 februari 2012, nrs. 09/517, 09/519, 09/521, 09/522, 09/529 t/m 09/532, ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9925). 25. In de genoemde uitspraak, die door de Hoge Raad is bevestigd, overweegt het Gerechtshof onder andere:
“7.2.4. Anders dan belanghebbende betoogt dient, mede gelet op de in het Protocol vermelde redenen tot het openen van onderhandelingen met Malta ter aanpassing van het belastingverdrag Nederland-Malta, niet alleen gekeken te worden naar de belastingregelingen voor vennootschappen, maar ook naar die regelingen voor de aandeelhouders van die vennootschappen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien.
7.2.5.Volgens de Nederlandse verdragsluitende autoriteit was de door Malta geïntroduceerde wetgeving waarbij heffing plaatsvond naar een tarief van maximaal vijf percent, niet acceptabel. Niet valt in te zien dat een tarief van 6,25 percent voor de Nederlandse verdragsluitende autoriteit wel acceptabel zou zijn geweest.”
Het Hof komt vervolgens tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van het Verdrag.
26. Gelet op het voorgaande dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de ITA (belastingheffing) en de ITMA (belastingteruggaaf) gelijk of in wezen gelijksoortig zijn aan de MIBA die door de Nederlandse en Maltese bevoegde autoriteiten is aangewezen als bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van het Verdrag, een en ander in onderling verband en samenhang gezien.
27. De rechtbank overweegt dat zowel de rechtbank Den Haag als het Gerechtshof Den Haag van belang achtten dat de destijds geldende regelingen slechts van toepassing waren als sprake was van niet-Maltese aandeelhouders en van door de vennootschap gegenereerde en ontvangen inkomsten waarvan de oorsprong buiten Malta lag. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 48, onder 4A (a) van de ITMA dit onderscheid tussen Maltese en niet-Maltese aandeelhouders en inkomstenbronnen met ingang van 1 januari 2007 is vervallen [zie 2.17]. Het voorgaande betekent dat met ingang van het jaar 2007 zowel Maltese als niet-Maltese aandeelhouders gebruik kunnen maken van de belastingteruggaafregeling in de ITMA. Daarbij is het onderscheid tussen een uitdeling die haar oorsprong kent in Maltese of niet-Maltese bronnen niet meer van belang.
28. De rechtbank overweegt verder dat de relevante feiten in de onderhavige zaak alleen ten aanzien van het vervallen onderscheid tussen Maltese en niet-Maltese aandeelhouders en inkomstenbronnen afwijken ten opzichte van de relevante feiten vastgesteld in het genoemde arrest van de Hoge Raad (zie 24.).
29. De rechtbank stelt vast dat sinds 2007 voor niet-Maltese aandeelhouders de belastingheffing ITA / ITMA, ingeval gebruik wordt gemaakt van de teruggaafregeling in onderling verband en samenhang gezien, 5 procent bedraagt, terwijl verweerder onweersproken heeft gesteld dat dit voor Maltese aandeelhouders 38,25 procent is. Na de heffing van de ITA bij de vennootschap resteert een netto uit te keren dividend van 65% (bruto 100% minus ITA heffing van 35%). De teruggaafregeling op basis van de ITMA bij de aandeelhouder bedraagt zes/zevende deel van de door de vennootschap betaalde ITA over de bruto dividenduitkering. De aandeelhouder ontvangt dus per saldo een teruggaaf gelijk aan 30% van de bruto dividenduitkering. De netto-dividenduitkering (65%) vermeerderd met de teruggaaf op basis van de teruggaafregeling (30%) zijn onderworpen aan het ITA tarief van 35%. De heffing bedraagt daarom 35% x 95% (65% + 30%) = 33,25%. Rekening houdend met de teruggaaf van 30% op basis van de teruggaafregeling, betaalt hij hiervan zelf per saldo 3,25%. De conclusie luidt dat gecombineerde werking ITA/ITMA, voor Maltese aandeelhouders leidt tot een effectieve heffing van 38,25%, te weten: de vennootschap voldoet 35% en de aandeelhouder per saldo 3,25%, terwijl dit voor niet-Maltese aandeelhouders 5% bedraagt, te weten: de vennootschap betaalt 35% en de aandeelhouder ontvangt een teruggaaf van 30%.
30. Het voorgaande (zie 29.) leidt de rechtbank tot het oordeel dat – ondanks de wetswijziging met ingang van 2007 – de ITA en de teruggaafregeling in de ITMA, in onderlinge samenhang bezien, de op Malta gevestigde vennootschappen met niet-Maltese aandeelhouders waarvan de winsten en uitdelingen onder deze regelingen vallen, begunstigen in vergelijking met vennootschappen met Maltese aandeelhouders die ook onder deze regelingen vallen. Die begunstiging is van zodanige omvang dat de regelingen, tezamen bezien, in wezen gelijksoortig zijn aan de als bijzondere regeling in de zin van artikel 30, eerste lid, van het Verdrag aangewezen MIBA. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat Maltese aandeelhouders weliswaar gebruik kunnen maken van dezelfde teruggaafregeling, ongeacht de oorsprong van de aan de uitkering ten grondslag liggende inkomstenbronnen, maar dat desondanks feitelijk het verschil in effectieve belastingdruk (zie 29.) volledig in stand is gebleven. Dat de uitdeling, die valt onder de teruggaafregeling, alsmede de teruggaaf zelf aan de niet-Maltese aandeelhouders als uiteindelijk gerechtigden in hun woon- of vestigingsland aan de belastingheffing zou zijn onderworpen – hetgeen in deze zaak overigens niet duidelijk is geworden – maakt dit – evenals in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad (zie 24.) – niet anders. De rechtbank betrekt verder in haar oordeel dat de achtergrond van artikel 30 van het Verdrag is dat Nederland een overall effectieve belastingdruk in Malta van 5% voor doorstroomvennootschappen te laag achtte (vgl. Conclusie van de Advocaat-Generaal bij het genoemde arrest van de Hoge Raad (zie 24.) van 14 juli 2014, nr. 13/05185, ECLI:NL:PHR:2014:1730, onder 5.9). 31. Nu naar het oordeel van de rechtbank eiseres in 2013 uit hoofde van een bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30 van het Verdrag geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van belastingen, staat artikel 30 van het Verdrag de toepassing van dat verdrag in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom de door eiseres voor het jaar 2013 verzochte objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten terecht geweigerd. Eiseres’ beroepsgrond faalt.”