3.13.Bij brief van 15 februari 1996 aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de Minister van Buitenlandse zaken ter stilzwijgende goedkeuring overgelegd het op 18 juli 1995 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen protocol tot wijziging van het belastingverdrag Nederland-Malta (Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 610, nrs. 198 en 1). In de toelichtende nota bij de brief wordt onder meer het volgende vermeld (het Hof vermeldt de bladzijden).
“ (blz. 2)(…) Malta heeft in de jaren tachtig ook nationale instrumenten ontwikkeld teneinde met fiscale faciliteiten buitenlandse investeringen aan te trekken. Met een aantal van deze instrumenten blijkt Malta evenwel een weg te zijn ingeslagen die in de verdragsrelatie niet aanvaardbaar kan worden geacht. Meer specifiek kan hier worden gewezen op de in 1988 geïntroduceerde «Malta International Business Activities Act» (verder: MIBA Act) en «Offshore Trusts Act».
De MIBA Act maakt het voor Malteze lichamen alsmede voor buitenlandse lichamen mogelijk zich als zogenoemde offshore onderneming («trading» of «non-trading offshore company») op Malta te vestigen. Op dergelijke offshore ondernemingen, waaronder banken en verzekeringsmaatschappijen, zijn bijzondere belastingprivileges van toepassing, waaronder:
– de heffing van een winstbelasting van «trading offshore companies» naar een tarief van 5 procent; «non trading offshore companies» zijn zelfs geheel vrijgesteld;
– een vrijstelling van bronheffingen bij betalingen van dividenden, interest en royalty’s naar het buitenland; en
– het recht de eigen belastingaangifte op te stellen; deze aangifte dient te worden gevolgd, tenzij de Malteze belastingautoriteiten in staat zijn de onjuistheid van de aangifte aan te tonen.
De offshore ondernemingen kunnen als inwoner van Malta in beginsel aanspraak maken op verdragstoepassing. Naar Nederlandse opvatting geldt zulks evenwel niet voor de «non trading offshore companies», omdat deze in Malta niet aan belastingheffing zijn onderworpen zoals artikel 4, eerste lid, van de Overeenkomst vereist.
(…)
Malta heeft Nederland over deze wetgeving, ondanks de verdragsverplichting elkaar van belangrijke wijzigingen in de fiscale wetgeving op de hoogte te stellen (artikel 2, vierde lid, van de Overeenkomst), overigens niet geïnformeerd.
Met deze wetgeving voerde Malta voor bepaalde vennootschappen en trusts een bijzonder regime in met een «tax haven»-achtig karakter. De wetgeving bood mogelijkheden om in combinatie met het verdragennet van Malta internationaal belasting te ontgaan. Onder meer in de relatie met Nederland zou dit tot ongewenste gevolgen hebben kunnen leiden, doordat niet-inwoners van Malta via lichamen waarop het bijzondere Malteze regime van toepassing is, ten onrechte verdragsvoordelen zouden kunnen claimen. Daarnaast bestond het gevaar voor een verschuiving van in Nederland belastbare winst naar onbelaste Malteze vennootschappen. Dit knelde te meer omdat door genoemde nationale (blz.3) geheimhoudingsverplichtingen Malta de ten tijde van de verdragsluiting overeengekomen mogelijkheid tot inlichtingenuitwisseling ten aanzien van deze vennootschappen eenzijdig beperkte.
Als gevolg daarvan werd de betekenis van de inlichtingenuitwisseling als instrument voor Nederland om misbruik en oneigenlijk gebruik van de overeenkomst te bestrijden uitgehold.
Een van de doeleinden van de Overeenkomst, het voorkomen van het ontgaan van belasting, bleek door de in Malta geïntroduceerde wetgeving deels onmogelijk te zijn gemaakt. In het licht van het Nederlandse beleid om het ontgaan van belastingen te voorkomen en mede tegen de achtergrond van de Nederlandse opstelling in relatie tot andere verdragspartners op dit punt was de door Malta geïntroduceerde wetgeving voor Nederland niet aanvaardbaar. Nederland is slechts bereid tot het aangaan en continueren van een verdragsrelatie en het daarbij geheel of ten dele afzien van nationale heffingsbevoegdheden, indien belastingheffing door de andere staat is gewaarborgd en een normale uitwisseling van inlichtingen mogelijk is.
(…)
Op initiatief van Nederland hebben er onderhandelingen met Malta plaatsgevonden over een herziening van de verdragsrelatie. Hoewel uit de ter beschikking staande gegevens niet blijkt dat Malta als «tax haven» thans belangrijke geldstromen vanuit Nederland aantrekt, mag niet worden uitgesloten dat zulks in de toekomst zou zijn gaan gebeuren. Nederland heeft daarom in lijn met het hiervoor geschetste beleid voorgesteld:
– de lichamen die profiteren van het bijzondere regime uitdrukkelijk uit te sluiten van de voordelen van de Overeenkomst; en
– de uitwisseling van inlichtingen ten aanzien van deze lichamen zeker te stellen.
Malta bleek bereid in de Overeenkomst vast te leggen dat ondernemingen of andere personen die onder een bijzonder regime geheel of ten dele van belastingheffing zijn vrijgesteld, van de toepassing van de overeenkomst zijn uitgesloten.
(…)
(blz. 6)
Uitsluiting van verdragsvoordelen (artikel VI)
Via artikel VI van het onderhavige Protocol wordt aan de Overeenkomst een nieuw artikel 30 toegevoegd, waarvan het eerste lid bepaalt dat toepassing van de Overeenkomst wordt uitgesloten voor lichamen of andere personen die onder een bijzondere regeling geheel of gedeeltelijk van belastingheffing zijn vrijgesteld. Of van een bijzondere regeling als hiervoor bedoeld sprake is, wordt door de bevoegde Nederlandse en Malteze autoriteiten in onderling overleg op de voet van het derde lid van het nieuwe artikel 30 vastgesteld.
In de briefwisseling is vastgelegd dat in elk geval de MIBA Act als een bijzondere regeling in vorengenoemde zin wordt aangemerkt. Lichamen die onder het MIBA Act-regime geheel of ten dele van Malteze belastingheffing zijn vrijgesteld, zullen derhalve van de verdragsvoordelen zijn uitgesloten.
Zou Malta een bijzondere regeling in de zin van het nieuwe artikel 30, eerste lid, in aanvulling op of ter vervanging van het bestaande MIBA Act-regime in het leven roepen, dan zullen op grond van het nieuwe artikel 30, derde lid, in beginsel ook de lichamen of de andere personen die uit hoofde van zo’n vervangende bijzondere regeling geheel of gedeeltelijk van belastingheffing zijn vrijgesteld, van de verdragsvoordelen worden uitgesloten. Op grond van het nieuwe artikel 30, tweede lid, geldt hetzelfde indien Malta in zijn uitvoeringspraktijk een behandeling toestaat die gelijk of soortgelijk is aan die onder een bijzondere regeling.
Hoewel de tekst van het nieuwe artikel 30 wederkerig geformuleerd is, wordt met «lichamen (…) die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van belasting uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten van een van beide Staten» bedoeld op Malta gevestigde lichamen die onder een bijzonder regime vallen en dus niet Nederlandse lichamen of andere personen met een vaste inrichting in Malta die het bijzondere regime deelachtig is.”
Flat rate foreign tax credit (FRFTC)