ECLI:NL:GHARL:2022:7037

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
22/00111 en 22/00112
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake belastingaanslagen en opname in Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende met betrekking tot eerder opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015. Belanghebbende had eerder in beroep en hoger beroep verloren, waarbij de Hoge Raad op 14 januari 2022 het cassatieberoep ongegrond verklaarde. Belanghebbende verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten die volgens hem niet eerder bekend waren, met name de opname in het databestand Fraude Signalering Voorziening (FSV) en de betrokkenheid bij project 1043 van de Belastingdienst. Het Hof oordeelde dat de controle van de aangiften niet onrechtmatig was, ondanks de registratie in de FSV. Het Hof concludeerde dat de herziening niet kon worden toegewezen, omdat de feiten die belanghebbende aanvoerde niet voldoende waren om tot een andere uitspraak te komen. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding gezien de ongegrondverklaring van het herzieningsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/00111 en 22/00112
uitspraakdatum: 9 augustus 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[belanghebbende](hierna: belanghebbende)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van de achttiende enkelvoudige kamer van dit Hof van 28 juli 2020, nummers 19/00642 en 19/00643, ECLI:NL:GHARL:2020:5720, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn (primitieve) aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 19.902 en € 18.912.
1.2.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 26.469 en € 26.739. Daarbij is bij beschikkingen belastingrente berekend van respectievelijk € 328 en € 250.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 september 2018 voornoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 29 april 2019, nummers AWB 18/5440 en 18/5441, het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Dit Hof heeft bij uitspraak van 28 juli 2020, nummers 19/00642 en 19/00643, ECLI:NL:GHARL:2020:5720, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 januari 2022, nummer 20/02734, ECLI:NL:HR:2022:14, het cassatieberoep ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft op 16 februari 2022 het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van 28 juli 2020. Belanghebbende heeft € 136 aan griffierecht betaald.
1.8.
De Inspecteur heeft op 22 april 2022 een verweerschrift ingediend.
1.9.
Belanghebbende heeft op 11 juli 2022 nadere stukken ingediend.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van respectievelijk € 26.176, € 26.469 en € 26.739. Dit inkomen bestaat volledig uit uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid. Op dit inkomen zijn specifieke zorgkosten in aftrek gebracht van respectievelijk € 6.515, € 6.567 en € 7.827 (na toepassing drempel).
2.2.
Bij brief van 27 juni 2015 heeft de Inspecteur met betrekking tot de aangifte over 2014 aan belanghebbende meegedeeld dat het geautomatiseerde systeem bepaalde ingevulde rubrieken niet kan controleren, zodat deze handmatig worden gecontroleerd.
2.3.
De gegevens van belanghebbende zijn op 18 augustus 2015 met betrekking tot het belastingjaar 2014 opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (hierna: het databestand FSV) van de Belastingdienst. In het aantekeningenveld is uitsluitend vermeld: ‘fraude’.
2.4.
De (primitieve) aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 zijn met dagtekening van respectievelijk 11 december 2015 en 5 augustus 2016 opgelegd conform de aangiften.
2.5.
De Inspecteur heeft in een brief van 17 maart 2016 aan belanghebbende vragen gesteld over de in de aangifte IB/PVV 2013 opgevoerde zorgkosten. Belanghebbende heeft deze vragen niet inhoudelijk beantwoord en heeft geen bewijsstukken met betrekking tot deze aftrekpost verstrekt. Met dagtekening van 8 juni 2016 is de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd waarbij de aftrekpost niet is geaccepteerd. Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2013 bezwaar gemaakt.
2.6.
In een mailbericht van 17 november 2016 heeft de behandelaar van het bezwarenteam van de Belastingdienst aan de ‘specialist IH-niet winst en BFC’ het volgende over belanghebbende geschreven:
“Voert belachelijke zorgkosten op. Voor 2013 was dit een 1043 post en gecorrigeerd. Ga nu bezwaar afwijzen. 2014 en 2015 zijn door de kelder gegaan. Zie jij mogelijkheid voor navordering (opzettelijk doen onjuiste aangifte???). Kan jij hiervan weer een fraudepost maken. Heb wel aki gevuld voor 2016 tot en met 2018.”
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2016 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 gehandhaafd. Uiteindelijk is, na een (hoger)beroepsprocedure, de aftrek voor het jaar 2013 alsnog verleend, omdat de Inspecteur in die procedure het in rechte te honoreren vertrouwen had gewekt dat hij de aftrekpost zou accepteren (Hof Arnhem-Leeuwarden 22 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:442).
2.8.
Op 22 november 2016 heeft de ‘specialist IH-niet winst en BFC’ van de Belastingdienst voornoemd mailbericht van 17 november 2016 doorgestuurd naar de Inspecteur en daarbij het volgende geschreven:
“Zie onderstaand signaal van (…) van bezwaar. Zou jij deze belastingplichtige weer bij project 1043 willen toevoegen? Zou je mogelijk ook de navorderingsaanslag willen doen?”
2.9.
De Inspecteur heeft in twee brieven van 2 december 2016 aan belanghebbende vragen gesteld over de in de aangiften IB/PVV 2014 en 2015 opgevoerde zorgkosten. Belanghebbende heeft deze vragen niet inhoudelijk beantwoord en heeft geen bewijsstukken met betrekking tot deze aftrekpost verstrekt. Op 4 april 2018 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 opgelegd, waarin de bij de primitieve aanslagen over die jaren geaccepteerde aftrek van specifieke zorgkosten werd teruggenomen.
2.10.
Dit Hof heeft in de uitspraak van 28 juli 2020 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 in stand gelaten. Daarbij is overwogen dat er voor de Inspecteur, nadat belanghebbende ten aanzien van het jaar 2013 geen inhoudelijke antwoorden gaf op vragen omtrent de specifieke zorgkosten, aanleiding bestond vragen te stellen over de specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015. De omstandigheid dat belanghebbende de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten voor die jaren niet kon onderbouwen, is een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, aldus het Hof.
2.11.
De Belastingdienst heeft in een brief van 31 maart 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand FSV.
2.12.
De Belastingdienst heeft in een brief van 18 december 2021 aan belanghebbende het volgende meegedeeld:
“Als in een belastingaangifte mogelijk onjuiste gegevens voorkwamen, registreerden we dat soms in de FSV. Welke gegevens niet klopten, hebben wij niet altijd in de FSV geregistreerd.
In uw situatie stond in de FSV dat dit betrekking had op:
Belastingjaar 2014
Inkomstenbelasting
In uw situatie stond in de FSV alleen het woord ‘fraude’. Dit werd soms vermeld als een belastingaangifte mogelijk niet juist was. Het betekende niet dat er fraude was vastgesteld, maar dat mogelijk onderzoek gedaan moest worden. Bij u is geen fraude vastgesteld. We zien u dan ook niet als fraudeur.”
2.13.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 januari 2022 het cassatieberoep van belanghebbende ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft in dat verband overwogen dat de klachten in cassatie onder meer steunen op informatie over de opname van gegevens van belanghebbende in het databestand FSV die dateert van na de datum waarop het Hof uitspraak heeft gedaan, en dat nadien ook nog informatie over het databestand FSV en project 1043 bekend is gemaakt. Dat zijn feiten en omstandigheden die belanghebbende niet bij het Hof naar voren heeft kunnen brengen, en die het Hof daarom niet heeft kunnen meewegen bij zijn onderzoek naar de rechtmatigheid van de controle van de aangiften van belanghebbende, aldus de Hoge Raad. Daarom kan, mede in verband met de door de Hoge Raad in het arrest van 10 december 2021 geschetste uitgangspunten, niet worden uitgesloten dat belanghebbende hierin aanleiding ziet een verzoek in te dienen tot herziening van de uitspraak van het Hof. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat hij niet kan overzien of belanghebbende met succes een herzieningsverzoek bij het Hof zal kunnen indienen.
2.14.
Naar aanleiding van voornoemd arrest heeft belanghebbende op 16 februari 2022 een verzoek tot herziening van de uitspraak van het Hof van 28 juli 2020 ingediend.

3.Beoordeling van het verzoek

Regeling herziening
3.1.
Op grond van artikel 8:119, lid 1, Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, ii) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn (nova) en iii) waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Deze wettelijke bepaling en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich, dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen (ABRvS 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY9040, AB 2013/25; Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5829).
3.3.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (CRvB 1 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2210).
Gestelde novum
3.4.
Belanghebbende heeft als novum naar voren gebracht dat uit de brieven van de Belastingdienst van 31 maart 2021 en 18 december 2021 volgt dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand FSV. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat uit de mailberichten die door de Inspecteur bij verweer op 22 april 2022 zijn ingebracht, is gebleken dat hij vanaf het belastingjaar 2013 is betrokken in het project 1043 (zie 2.6 en 2.8). Volgens belanghebbende is de betrokkenheid in laatstgenoemde project onrechtmatig, zodat ook de controle van de aangiften die daaruit voortvloeit onrechtmatig is. Dit brengt mee dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van de aangiften. De naar aanleiding van deze correcties opgelegde navorderingsaanslagen moeten derhalve worden vernietigd, aldus belanghebbende.
Beoordeling verzoek
3.5.
Ten aanzien van belanghebbende heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 14 januari 2022 overwogen dat het niet onrechtmatig is om een onderzoek in te stellen voor de jaren 2014 en 2015 nadat bij een controle van de aangifte voor het jaar 2013 was geconstateerd dat belanghebbende de daarin opgenomen zorgkosten niet kon onderbouwen. Ook niet als de gegevens van belanghebbende zijn opgeslagen in een bestand, en zelfs niet indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is, aldus de Hoge Raad. De rechtmatigheid van de navorderingsaanslagen wordt in beginsel dus niet aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie over belanghebbende heeft verwerkt.
3.6.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangiften van belanghebbende is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de Inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).
3.7.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de controle van zijn aangiften is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van zijn persoonsgegevens of gebruik in het kader van het project 1043, op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht. Met name heeft belanghebbende gesteld dat hij als gevolg van project 1043 op discriminatoire gronden is gecontroleerd omdat hij arbeidsongeschikt is en woont in een probleemwijk en omdat andere belastingplichtigen met vergelijkbare zorgkosten niet worden gecontroleerd. Dit brengt mee dat de Inspecteur gegevens dient te verstrekken die voor de beoordeling van deze stelling van belang kunnen zijn.
3.8.
De Inspecteur heeft op 30 maart 2022 binnen de Belastingdienst navraag gedaan over de verwerking van de gegevens van belanghebbende in het databestand FSV en project 1043. In een mailbericht van 4 april 2022 is daarover onder meer het volgende vermeld:
“Betrokkene is dus op de hoogte dat hij in de FSV staat geregistreerd. Betrokkene heeft echter geen inzageverzoek of een melding van nadelige gevolgen gedaan.
Uit deze twee brieven [Hof: brieven van 31 maart 2021 en 18 december 2021] blijkt dat betrokkene in de FSV was opgenomen voor de IH 2014. In het aantekeningenveld stond FRAUDE. Verder niets. Er is dus verder geen nadere toelichting te geven wat de reden van opname was. De datum van opname was 18-08-2015.
Beantwoording op jouw vragen:
  • Per welke datum is belanghebbende opgenomen in de FSV? Zie hiervoor 18-08-2015.
  • Voor welke jaren is belanghebbende in de FSV opgenomen? Alleen voor het jaar 2014.
  • Is naast de vermelding ‘fraude’ nog te achterhalen wat de aanleiding is van opname van belanghebbende in de FSV? Nee.
  • Is intussen het resultaat bekend van het onderzoek over mogelijke onterechte gevolgen van de opname van belanghebbende in de FSV? Zo ja, is er daarover gecorrespondeerd? Nee, van deze onderzoeken is nog geen resultaat. Het is dus ook niet gecommuniceerd.
  • Is belanghebbende betrokken bij het zogenoemde project 1043? Nee, dit blijkt in ieder geval niet uit de FSV. Dat zou nog een uitworpreden in ABS kunnen zijn.”
3.9.
Voorts heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat de aangifte IB/PVV 2013 de eerste aangifte van belanghebbende is die door het geautomatiseerde systeem is uitgeworpen voor een handmatige controle, dat nadien ook de aangifte IB/PVV 2014 is uitgeworpen en dat belanghebbende ter zake van deze laatste uitworp is geïnformeerd bij brief van 27 juni 2015 (zie 2.2). De redenen voor de uitworp zijn volgens de Inspecteur de hoogte van de aftrekpost in relatie tot de hoogte van het inkomen, en het patroon van sterk oplopende zorgkosten in de voorafgaande jaren. Voor het belastingjaar 2013 was aan belanghebbende een code (AKI 1043) toegekend die ertoe leidt dat de aangifte IB/PVV 2013 in elk geval werd uitgeworpen voor handmatige controle. Deze code is voor de belastingjaren 2014 en 2015 volgens de Inspecteur niet meer aan belanghebbende toegekend. Verder heeft de Inspecteur opgemerkt dat het waarschijnlijk is dat voornoemde uitworpen de reden zijn geweest voor registratie in het databestand FSV, maar dat deze registratie niet heeft geleid tot enige selectie of controle in het kader van de belastingheffing.
3.10.
Gelet op voornoemde gegevens en verklaringen acht het Hof aannemelijk dat de uitworp en controle van de onderhavige aangiften IB/PVV 2014 en 2015 is ontsproten aan de toepassing van project 1043, en dat de registratie in het databestand FSV niet heeft geleid tot enige selectie of controle in het kader van de belastingheffing. Verder acht het Hof aannemelijk dat de gegevens van belanghebbende in project 1043 zijn verwerkt naar aanleiding van de constatering dat belanghebbende vanaf zijn aangifte IB/PVV 2010, in relatie tot zijn inkomen, stijgende en relatief hoge – niet onderbouwde – zorgkosten had opgevoerd. Het vorenstaande brengt mee dat de controle van de onderhavige aangiften IB/PVV 2014 en 2015 niet is voortgevloeid uit een risicoselectie of gebruik van het project 1043 op basis van een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Deze controle heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Aan de Inspecteur komt dus de bevoegdheid toe om navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op te leggen op basis van de bij de controle van de aangifte IB/PVV 2013 aan het licht gekomen punten.
3.11.
Op grond van het vorenstaande ziet het Hof geen aanleiding anders te oordelen dan in zijn eerdere uitspraak van 28 juli 2020. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.
Schadevergoeding
3.12.
Blijkens artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Staatsblad 2013, 50) is de huidige regeling voor schadevergoeding bij onrechtmatig overheidshandelen, zoals neergelegd in artikel 8:88 tot en met 8:95 Awb, niet van toepassing in belastingzaken, met uitzondering van de vennootschapsbelasting en lokale heffingen. Dit brengt mee dat belanghebbendes verzoek om schadevergoeding moet worden beoordeeld in het licht van artikel 8:73 Awb (oud).
3.13.
De toepasselijke regeling van artikel 8:73 Awb (oud) biedt de mogelijkheid van een schadevergoeding indien het (hoger) beroep gegrond wordt verklaard (zie ook HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.4). Deze regeling is van overeenkomstige toepassing in een herzieningsprocedure (artikel 8:119, lid 2, Awb).
3.14.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriëleschadevergoeding van € 30.000 wegens toegebracht leed. Voor een schadevergoeding bestaat evenwel geen aanleiding. Redengevend daarvoor is dat met onderhavige uitspraak het herzieningsverzoek van belanghebbende is afgewezen, waardoor de eerdere ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende in stand blijft. Reeds vanwege deze ongegrondverklaring kan op grond van het bepaalde in artikel 8:73 Awb (oud) geen schadevergoeding worden toegekend.
3.15.
Verder heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In het onderhavige geval heeft belanghebbende het Hof op 16 februari 2022 verzocht om herziening van een uitspraak. Met onderhavige uitspraak van 9 augustus 2022 heeft de behandeling van de herzieningsprocedure minder dan een jaar geduurd, hetgeen geen overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Voor een schadevergoeding is daarom geen aanleiding.

4.Proceskosten en griffierecht

Het Hof vindt geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten of tot vergoeding van het griffierecht.

5.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J.A.L. Heldens, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier. De beslissing is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen
(A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 augustus 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.