Uitspraak
verzoekster in de zaak 200.293.759,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2022, staat de vraag centraal wie als belanghebbende kan worden aangemerkt in het kader van een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoekster, aangeduid als [verzoekster1], die schadevergoeding eist van de Staat der Nederlanden vanwege een onrechtmatige verlenging van een crisismachtiging. De rechtbank Gelderland had eerder een machtiging verleend, maar deze werd door de Hoge Raad vernietigd, omdat de wet niet in acht was genomen. In hoger beroep zijn verschillende partijen betrokken, waaronder de cassatieadvocaat en mr. Kool, die ook schadevergoeding eisen voor hun kosten in de procedure. Het hof oordeelt dat alleen [verzoekster1] recht heeft op schadevergoeding, omdat de andere partijen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland en veroordeelt de Staat tot betaling van € 5.865,48 aan [verzoekster1] als schadevergoeding, evenals de proceskosten van € 2.228,-. De verzoeken van de cassatieadvocaat en mr. Kool worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat.