In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende voor het jaar 2019. De belanghebbende, geboren in 1983 en gehuwd, betoogde dat de geïndividualiseerde heffing van inkomstenbelasting in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Hij stelde dat deze heffing leidt tot een ongelijke behandeling van één- en tweeverdienersgezinnen, wat volgens hem een schending van zijn rechten inhoudt.
De Inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd na bezwaar, en de rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde belanghebbende aan dat hij en zijn echtgenote onevenredig veel belasting betalen in vergelijking met tweeverdieners, en dat dit een schending van verschillende verdragsbepalingen oplevert. Het Hof oordeelde dat de wetgever bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft gekozen voor een systeem van individualisering, dat is bedoeld om emancipatie en economische zelfstandigheid te bevorderen.
Het Hof concludeerde dat de geïndividualiseerde belastingheffing niet in strijd is met het EVRM of het IVBPR, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van belastingregels. De keuze voor individualisering is gerechtvaardigd en er is geen sprake van een onredelijke of onrechtvaardige discriminatie. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet vergoed.