ECLI:NL:GHARL:2022:311

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.292.075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van appartementseigenaar jegens VvE tot schadevergoeding en herstel van lekkages in parkeerbox

In deze zaak vordert de appellant, een appartementseigenaar, schadevergoeding van de Vereniging van Eigenaars (VvE) wegens lekkages in zijn garagebox. De appellant is sinds de oplevering van het appartementencomplex "The Canadian Club" in 2001 eigenaar van een appartement en lid van de VvE. Hij heeft herhaaldelijk lekkages gemeld die schade aan zijn eigendommen hebben veroorzaakt, en vordert een schadevergoeding van € 82.975,25, vermeerderd met rente en kosten, op basis van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank Gelderland heeft de vorderingen van de appellant in eerste aanleg afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet en de eerdere bevindingen van de rechtbank overgenomen. Het hof concludeert dat de lekkages niet van zodanige aard zijn dat deze leiden tot een toewijsbare schadevergoeding. De appellant heeft zijn garage gedurende de gehele periode kunnen gebruiken, zij het met enige beperkingen. Het hof oordeelt dat de genotsderving door de lekkages van onvoldoende omvang is om als vermogensschade te worden aangemerkt. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, evenals de vordering om de VvE te gelasten de gemeenschappelijke ruimtes in een goede staat te houden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.075
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 373485)
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. E.F.E. van Essen,
tegen:
de vereniging van eigenaars
Vereniging van Eigenaars Ondersplitsing Woningen The Canadian Club,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de VvE,
advocaat: mr. M.B. van Munster.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 september 2021 hier over. Op 14 december 2021 heeft een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgesteld. Mr. Van Essen heeft bij brief van 4 januari 2022 nog gereageerd op het proces-verbaal.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald op de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [appellant] overgelegde stukken, aangevuld met de door [appellant] nadien overgelegde spreekaantekeningen die mrs. Van Essen en Van Munster tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank hebben voorgedragen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In 2001 is het appartementencomplex “The Canadian Club” aan de [adres] in [woonplaats] opgeleverd. [appellant] is sinds de oplevering eigenaar van het appartement aan de [adres] met bijbehorende garagebox in de onderbouw van het appartementencomplex. [appellant] is van rechtswege lid van de VvE.
2.2.
Bij de oplevering en in de jaren daarna zijn diverse ernstige gebreken aan het licht gekomen, zoals lekkages afkomstig van het dak en de zijgevels waarbij er water in de woningen stroomde, scheuren in het parkeerdek en in de vloeren van het trappenhuis, een ingestort talud en lekkages in de garages. In de garagebox van [appellant] hebben lekkages plaatsgevonden die afkomstig zijn uit de gemeenschappelijke ruimtes van het complex.
2.3.
[appellant] gebruikt de garagebox om zijn zogenoemde “ [naam1] ” te stallen, een [naam2] en een [naam3] . [appellant] stelt door de lekkages schade te hebben geleden die bestaat uit gemist woon/gebruiksgenot, omdat hij zijn eigendommen niet veilig en droog heeft kunnen stallen. [appellant] stelt schade te hebben geleden vanaf de oplevering van de garagebox op 3 september 2001 tot 10 juli 2019, het moment dat de VvE volgens [appellant] heeft toegezegd herstelwerkzaamheden uit te voeren. De geleden schade begroot [appellant] aan de hand van de huurwaarde van zijn garagebox, die hij berekent op € 387,33 per maand. In totaal bedraagt de schade over de gehele periode € 82.975,25, vermeerderd met rente en kosten, aldus [appellant] .
2.4.
[appellant] heeft bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, gevorderd de VvE op grond van artikel 6:174 BW dan wel op grond van artikel 6:162 BW te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 82.975,25, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast heeft [appellant] bij de rechtbank gevorderd de VvE te gelasten om, samengevat, de gemeenschappelijke ruimtes in een zodanige staat te brengen en te houden dat geen voortzetting of herhaling van de lekkages plaatsvindt, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] bij vonnis van 16 december 2020 afgewezen.
2.5.
[appellant] heeft vanwege de lekkages enige jaren zijn maandelijkse VvE-bijdrage opgeschort. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, heeft [appellant] bij vonnis van 10 februari 2021 veroordeeld tot betaling aan de VvE van een bedrag van € 6.206,97 aan achterstallige VvE-bijdragen, vermeerderd met rente en kosten.
2.6.
In hoger beroep vordert [appellant] hetzelfde als hij in eerste aanleg heeft gevorderd. Het hof zal het vonnis van de rechtbank van 16 december 2020 bekrachtigen. Hieronder zal het hof uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Verloop lekkages 2001 –2019
3.1.
[appellant] vordert schadevergoeding als gevolg van de lekkages in zijn garage over de periode 3 september 2001 tot 10 juli 2019. Het hof zal hierna het verloop van de lekkages in die periode schetsen.
3.2.
De eerste schriftelijke melding van [appellant] aan de VvE van een lekkage dateert van 6 december 2006. In die brief heeft [appellant] onder meer aan de VvE medegedeeld dat sinds de oplevering telkens bij een regenbui, en lang daarna, water in zijn garagebox stroomt. Verder heeft [appellant] bij brief van 12 december 2007 aan de VvE onder meer het volgende bericht:
“(…) Bij mij zijn alle wanden, de vloer en het plafond in mijn garagebox uitgeslagen en beschimmeld. Ook is de deur van mijn garagebox ernstig verweerd als gevolg van lekkage. Er staat – ook vandaag – nog steeds een plas water op de vloer en er lekt nu nog voortdurend zuurhoudend vocht uit het plafond. (…)”
3.3.
In 2011 is een talud boven de garagebox van [appellant] ingestort. [appellant] heeft bij brief van 23 juni 2011 aan de VvE medegedeeld dat door het instorten van het talud in zijn garagebox sprake is van lekkages en dat zijn elektra is beschadigd. Vervolgens is de schade aan de elektra op kosten van de VvE hersteld. Daarnaast heeft de VvE nog hetzelfde jaar het talud weer laten opbouwen.
3.4.
Daarna heeft [appellant] aan de VvE bij e-mailberichten van 3 januari 2015, 16 januari 2015 en 13 februari 2015 meldingen gedaan van lekkages. Bij e-mailbericht van 13 februari 2015 heeft [appellant] onder meer het volgende aan de VvE bericht:
“(…) Op 31 januari j.l. trof ik een enorme plas water in mijn box aan. Het loog-, kalk- en cementhoudende water, afkomstig uit een grote donkere plek op het plafond veroorzaakt schade aan het dak van mijn auto. De wanden, het plafond en de deur van mijn box zijn uitgeslagen, beschimmeld en verweerd als gevolg van de lekkage. Ook zijn inmiddels tekenen van betonrot zichtbaar. (…)”
3.5.
Op 19 februari 2015 heeft de firma Nieuwenhuis op verzoek van de VvE een inspectie uitgevoerd en vervolgens een advies uitgebracht met betrekking tot de werkzaamheden die volgens haar dienden te worden verricht om de lekkage in de garage van [appellant] te verhelpen.
3.6.
Daarna heeft [appellant] tijdens de algemene ledenvergadering van de VvE op 13 april 2015 de lekkage in zijn garage aangekaart. Door de algemene vergadering is vervolgens aan het bestuur van de VvE een mandaat van € 20.000,- verstrekt voor het verhelpen van de lekkage.
3.7.
[appellant] heeft bij e-mailberichten van 19 februari 2016 en 27 mei 2016 bij de VvE opnieuw melding gemaakt van lekkages. Bij e-mailbericht van 27 mei 2016 heeft [appellant] aan de VvE en haar leden onder meer het volgende geschreven:
“(…) Er zijn geen herstelmaatregelen uitgevoerd. Het probleem zet zich onverminderd voort. Er is enige tijd geen 'doorslaande lekkage' geweest maar wel is de vochtplek in het plafond voortdurend aanwezig. Ook breidt de zichtbare roestvorming in de betonbewapening zich uit. (…)”
3.8.
De VvE heeft in 2016 verschillende reparatiewerkzaamheden aan het dak laten verrichten.
3.9.
[appellant] heeft bij e-mailberichten van 9 december 2016, 26 januari 2017 en 7 maart 2017 aan de VvE onder meer medegedeeld dat sprake is van een vochtplek op zijn plafond, er water op zijn auto lekt en hij daarom zijn maandelijkse VvE-bijdrage opschort.
3.10.
In maart 2017 heeft het bedrijf Tiedema op verzoek van de VvE een lekdetectie uitgevoerd in de garage van [appellant] . In het rapport daarvan is vermeld dat na waterbelasting geen lekkage is waargenomen in de garage. Verder heeft Tiedema geadviseerd om Buildingdoctor in te schakelen voor een bouwkundig onderzoek.
3.11.
Op 12 september 2017 heeft het bedrijf Buildingdoctor op verzoek van de VvE een bouwkundig onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de lekkages in de garagebox van [appellant] . In het inspectierapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Onderzoek lekkage garagebox
Boven de garage zit een ruimte waarvan de zuidoostwand bestaat uit betonnen prefab elementen en het schuine dak uit een houten balklaag met beplating, een waterdicht membraam met kunstgras. In deze ruimte is een fietsenstalling gemaakt. De vloer van de fietsenstalling is met rode kunststof tegels bedekt. Toen deze langs de rand verwijderd werden blijkt er water op de dakbedekking te staan. Dit gegeven is al vreemd omdat de fietsenstalling geacht wordt waterdicht te zijn. Vervolgens een plaat van de linkerwand losgeschroefd. In deze ruimte staat ook water op de dakbedekking en er zijn openingen in de dakbedekking ontdekt. Vervolgens zijn de onderlinge aansluitingen van de prefab betonnen elementen onderzocht. Hieruit blijkt dat deze aansluitingen allemaal scheuren vertonen en dat er water in de constructie komt. Hierdoor komt het water in en achter de dakbedekking.
(…)
Lekkage garagebox
De oorzaak ligt aan de onderlinge aansluitingen van de prefab betonnen elementen van de zuidoost gevel.
Advies: de naden met het grijze afdichtingmateriaal dat is toegepast bij het dak afdichten of de naden van de betonnen elementen met Liquid Rubber afdichten. De dakbedekking in de fietsenstalling en verborgen ruimte nog nakijken en een strook dakbedekking over het gebied met de aandachtspunten aanbrengen. (…)”
3.12.
[appellant] heeft vervolgens bij e-mailberichten van 30 oktober 2017, 20 november 2017, 29 november 2017 en 12 februari 2018 en bij de algemene ledenvergadering van 14 november 2017 melding gemaakt van een lekkage in zijn garage.
3.13.
Naar aanleiding van het advies van Buildingdoctor heeft de VvE in de periode van januari 2018 tot en met september 2018 herstelwerkzaamheden laten verrichten aan de in het advies genoemde betonwand, het fietsenhok en het parkeerdek.
3.14.
[appellant] heeft bij WhatsApp-bericht van 21 januari 2019 onder meer het volgende aan de VvE bericht:
“(…) Of mijn garage nog lekt, is pas na het voorjaar wat van te zeggen. In voorgaande jaren ‘sloeg’ de lekkage steeds vooral in het voorjaar door. Enkele weken geleden lag er wel weer (lek)water op het dak van mijn auto. (…) In ieder geval is er nog wel een ‘dreigende’ vochtplek in het plafond van mijn box en afbladderende muurverf door vocht. Ook is mijn garagedeur uitgeslagen door roest als gevolg van eerdere lekkege(s). De vlekken op de deur zijn corrosie en geen vuil. Het is niet te reinigen. (…)”
3.15.
[appellant] heeft bij e-mailbericht van 25 juni 2019 aan de VvE onder meer het volgende geschreven:
“(…) De vochtplek in het plafond van mijn garagebox heeft in de afgelopen voorjaarsperiode geen doorslaande lekkage meer vertoond. Zij laat zich ook in zoverre 'rustiger' aanzien dat het reëel is om erop te vertrouwen dat de lekkage thans is beëindigd.
Voor wat betreft de te herstellen schakeldraad/bediening van de verlichtingsarmatuur in mijn box ga ik ermee akkoord om dit bij een eventuele eerstvolgende storing c.q. noodzakelijke vervanging van de huidige sensorbediening in opdracht en voor rekening van de VvE te doen uitvoeren. Voor wat betreft het herstel van de muurverf ga ik er mee akkoord om dit uiterlijk voor 1 juli 2020 bij reguliere schilder-/onderhoudswerkzaamheden in opdracht en voor rekening van de VvE te doen uitvoeren. (…)”
3.16.
Vervolgens heeft de VvE het schilderwerk en de elektra in de garagebox van [appellant] hersteld. Daarnaast heeft de VvE de deur van de garagebox van [appellant] gereinigd. Vanaf augustus 2019 is [appellant] de maandelijkse VvE-bijdrage weer gaan betalen.
Sprake van schade?
3.17.
In hoger beroep heeft [appellant] verduidelijkt dat hij zowel immateriële als materiële schadevergoeding vordert. Het hof zal hierna uitleggen dat niet is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van deze beide schadevorderingen. De vraag of de VvE op grond van artikel 6:174 BW dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk is, laat het hof daarom in het midden.
Immateriële schade
3.18.
Tegen de achtergrond van het voorgaande legt [appellant] aan zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade ten grondslag dat de jarenlange lekkage in zijn garagebox hem heeft beperkt in het gebruik van die garage. Het onbelemmerde gebruik van de garage was voor [appellant] van wezenlijk belang: hij oefende in de garage immers zijn liefhebberij uit. De jarenlange (vrees voor) beperking van het gebruik van de garage, tezamen met de passieve, afhoudende opstelling van de VvE leiden volgens [appellant] tot de conclusie dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] .
3.19.
De rechtbank heeft onder 4.6 tot en met 4.8 van het bestreden vonnis uitgelegd waarom in dit geval geen sprake is van een ernstige inbreuk op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht die vergoeding van immateriële schade rechtvaardigt. Het hof sluit zich bij die overwegingen aan en neemt deze over. Daaraan voegt het hof nog toe dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van aantasting van de persoonlijke levenssfeer het niet zozeer erom gaat of een garage (juridisch) gelijk moet worden gesteld aan of onderdeel is van een woning. Waar het om gaat is dat de garage bestemd was voor hobbymatig gebruik. Een beperking in de onbelemmerde uitoefening van een hobby is, in ieder geval in dit geval, van een wezenlijk andere orde dan de vrees voor de veiligheid in een woning. De beperking in het onbelemmerde gebruik van de garage levert, ook wanneer het hof daarbij de volgens [appellant] passieve en afhoudende houding van de VvE betrekt, in ieder geval geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] op. Hierbij merkt het hof nog op dat [appellant] zijn motor en auto feitelijk ook steeds in de garage heeft gestald, zij het niet zonder zorgen of noodzaak tot het treffen van maatregelen tegen schade als gevolg van (dreigende) lekkage. Het hof overweegt in dat verband nog dat een meer of minder sterk psychisch onbehagen van [appellant] vanwege mogelijke schade door de lekkages aan zijn eigendommen niet volstaat voor de toekenning van immateriële schade. [1]
Vermogensschade
3.20.
Aan de vordering tot vergoeding van materiële schade heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van de voortdurende lekkages is beperkt in het gebruik van de garage. [appellant] stelt de hoogte van de geleden materiële schade op de huurwaarde, het bedrag dat het huren van een vergelijkbare garage volgens hem had gekost, over de periode van 2001 tot en met juli 2019: € 82.975,25 (hetzelfde bedrag dat hij aan immateriële schadevergoeding vordert).
3.21.
Het hof stelt voorop dat het gemis van een onstoffelijke voordeel zoals het ongestoorde woongenot ook vermogensschade kan opleveren. [2] Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade – die als vermogensschade moet worden aangemerkt – als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen. [3] Dit geldt niet zonder meer wanneer het voordeel hem niet geheel is ontgaan en de uitgaven hun doel dus niet geheel hebben gemist. Verder is nog van belang dat de kans bestaat dat een zaak niet dadelijk in alle opzichten onberispelijk zal functioneren. Wanneer die kans zich realiseert, is daarmee nog niet gegeven dat de uitgaven die de koper heeft gedaan ter verkrijging van het met behulp van die zaak te behalen onstoffelijk voordeel hun doel in rechtens relevante mate hebben gemist. Dat hangt af van de bijzondere omstandigheden van het geval. Zo kan de tijd gedurende welke de koper de gekochte zaak niet heeft kunnen gebruiken doordat die moest worden gerepareerd, van zodanig geringe duur zijn dat het verminderd genot van de zaak, als eigen aan het bezit van een zaak als door hem gekocht, niet als schade voor vergoeding in aanmerking komt. Hetzelfde geldt voor schade wegens verminderd genot als gevolg van de omstandigheid dat de zaak voorafgaand aan de reparatie niet volledig functioneerde. Ook dat functieverlies en de daardoor veroorzaakte genotsderving kunnen zo gering zijn dat voor vergoeding van schade die uitsluitend bestaat uit gemis van onstoffelijk voordeel geen plaats is. Hierbij verdient opmerking dat ook een gering gemis van door de koper verwacht genot van een voor privégebruik aangeschafte zaak bij de koper veel ergernis kan teweegbrengen. Die ergernis is echter geen vermogensschade. [4]
3.22.
Uitgaande van het door [appellant] geschetste verloop van de lekkage, zoals aan het begin van dit arrest weergegeven, is het hof van oordeel dat de genotsderving van [appellant] door de lekkages van een te geringe omvang is geweest en dat voor vergoeding van vermogensschade die bestaat uit gemis van onstoffelijk voordeel geen plaats is. [5] [appellant] heeft zijn garage de gehele periode kunnen gebruiken voor het stallen van zijn eigendommen. [appellant] heeft daartoe wel zijn auto met een “hardtop” en een zeil afgedekt. Daardoor kon worden voorkomen dat vocht op het stoffen autodak van de auto van [appellant] zou vallen. Daarnaast konden de druppels of drab in de garage vaak met een doekje worden weggeveegd. Van schade aan de eigendommen van [appellant] is - mede dankzij de door [appellant] getroffen maatregelen - geen sprake. [appellant] heeft in het verleden wel kosten gemaakt in verband met de lekkages en daardoor schade geleden, maar die schade heeft de VvE telkens vergoed. Relevant is verder dat geen sprake is van een onafgebroken lekkage sinds de oplevering. Er zijn ook perioden geweest waarin [appellant] geen meldingen heeft gedaan van lekkages. Het hof begrijpt dat de lekkages voor [appellant] veel ergernis en zorgen over zijn eigendommen teweeg hebben gebracht. Die ergernis en zorgen zijn echter geen vermogensschade.
Herhaalde lekkages
3.23.
Zoals [appellant] ter zitting heeft verklaard, zijn er na 2019 nog twee lekkages geweest, in september 2020 en in februari 2021. Bij e-mailbericht van 4 september 2020 heeft [appellant] bij de VvE gemeld dat er drab op zijn auto is gelekt. De VvE heeft daarop bij e-mailbericht van diezelfde datum als volgt gereageerd:
“(…)Bedoel je met drab die witte plekken op je kap? Het is een beetje lastig te zien op de foto. Ik wil wel komen kijken als je wil?
Er staan ook nu weer veel zaken in de planning om de lekkages in het gebouw te bestrijden. We zijn er al bijna, maar nog niet helemaal. Uiteraard nemen we de lekkages in de garageboxen mee. Er is onlangs/weer een rapport door de deskundige gemaakt, waarbij veel aandacht is geschonken aan de parkeergarage.
Wat we op jouw plafond zien zien we op meerdere plekken op/in het plafond en is onderdeel van de gebouwproblematiek. Dit heeft de directe aandacht van het bestuur. Het rapport bespreken we met onze adviseur van VvE Belang en dan melden de uitkomst op aankomende vergadering of via het portal. (…)”
Vervolgens heeft [appellant] diezelfde dag als volgt geantwoord:
“(…) je mag altijd komen kijken. Ik heb evenwel gisteren, meteen nadat ik e.e.a. constateerde, de (nieuwe)cabrioletkap afborsteld en schoongespoeld. (…)”
Daarop heeft de VvE dezelfde dag het volgende aan [appellant] bericht:
“(…) Doe ik, ik app je van het weekeinde wel even. Leg ik ook eea. uit wat die expert heeft geconstateerd over de garages en die plekken in de plafondplaten. (…)”
3.24.
[appellant] heeft bij e-mailbericht van 17 februari 2021 het volgende bericht aan de VvE:
“(…) Hierbij meld ik dat er nog steeds en opnieuw lekkage is in mijn (privé) garage. Gisteren trof ik mijn auto daarin aan zoals getoond op onderstaande 7 foto's: met veel drab, vervuild en vastgekoekt lekwater op de nieuwe cabrioletkap, achterruit en carrosserie. (…)”
De VvE heeft via WhatsApp vervolgens het volgende aan [appellant] geantwoord:
“Ik doe ff een voorstel aan [naam4] dat je dit direct mag laten reinigen.
Superirritant weer. Dat de dikke laag smeltende sneeuw voor overlast zou zorgen was al een zorg bij me. Ik had echter gehoopt dat jouw garage droog zou blijven. Tijdens die enorme hoosbuien bleef hij ook droog.”
Op dit Whatsappbericht van de VvE heeft [appellant] niet gereageerd.
3.25.
[appellant] vordert om de VvE te gelasten om, samengevat, de gemeenschappelijke ruimtes in een zodanige staat te brengen en te houden dat geen voortzetting of herhaling van de lekkages plaatsvindt, op straffe van een dwangsom. Het hof zal deze vordering afwijzen. Er is op dit moment alleen sprake van een vochtplek op het plafond van de garage van [appellant] , en niet van een actieve lekkage. In februari 2021 is voor het laatst vocht en drab gelekt in de garage. Die lekkage is waarschijnlijk het gevolg geweest van incidentele, heftige weersomstandigheden (smeltende sneeuw). Behalve in september 2020 en februari 2021 is het de afgelopen jaren droog geweest in de garage van [appellant] . Verder heeft de VvE na de laatste meldingen van Lambers actie ondernomen met betrekking tot de gehele parkeergarage. Lekdetectiebedrijf Polygon heeft in opdracht van de VvE een inspectie uitgevoerd. Zij hebben geen actieve lekkage vastgesteld. Op advies van Polygon heeft de VvE de opdracht verstrekt voor onder meer het laten reinigen van scheuren. Dit traject loopt nog. Ook heeft de VvE naar aanleiding van de meldingen van [appellant] aan hem aangeboden de lekkage te komen bekijken en de reinigingskosten van [appellant] te betalen. Omdat [appellant] onvoldoende gemotiveerd gesteld heeft dat op dit moment sprake is van een lekkage zal het hof de vordering van [appellant] afwijzen. Nu [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat op dit moment sprake is van een lekkage, bestaat er ook geen grond de VvE op te dragen te bewijzen dat die lekkage verholpen is. Het hof ziet evenmin aanleiding om [appellant] toe te laten tot het leveren van bewijs dat de lekkage niet is verholpen. Tegen de achtergrond van de voorgaande onderzoeken en het meest recente onderzoek van Polygon, tezamen met de passage in de memorie van grieven (onder 57) dat hij dit bewijs niet kan leveren, had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij specifieker had uiteengezet hoe hij dit bewijs wilde leveren.
Bewijsaanbod
3.26.
Het hof verwerpt voor het overige het door [appellant] gedane aanbod om, onder meer door het horen van getuigen, bewijs te leveren. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen geen specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.De slotsom

4.1.
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de VvE zullen worden vastgesteld op € 2.016,- voor griffierecht en op € 4.062,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief IV).
4.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 december 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld op € 2.016,- voor griffierecht en op € 4.062,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, S.C.P. Giesen en L.A. de Vrey en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.

Voetnoten

1.Zie HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286.
2.Zie HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.
3.Zie HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460 en HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042.
4.Zie HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042.
5.Vgl. HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042.