Uitspraak
Behoud Noord,
Lefier,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
2.2 Tussen opdrachtgever Lefier en hoofdaannemer Plegt-Vos is een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen met betrekking tot het project "Groningen 197 woningen Petrus Hendrikzstraat te Groningen" (hierna: het project). Het project betreft het groot onderhoud van woningen die eigendom zijn van Lefier.
(onder)aanneming van werk tot stand gekomen betreffende het schilderwerk en de beglazing als onderdeel van het project. Het hof zal hierna steeds spreken van Behoud ook voor de periode dat zij nog onder de naam Schildersbedrijf De Graaf B.V. zaken deed.
Plegt-Vos en Behoud hebben bepaald dat het door Lefier opgestelde bestek leidend is en dat een garantieperiode van drie jaar op het werk van toepassing is. Plegt-Vos en Behoud zijn een aanneemsom van € 275.000,- overeengekomen. In de omschrijving van het werk zijn stelposten opgenomen (verrekenbare hoeveelheden). Voorts is bepaald dat uitvoering van meerwerk geschiedt na goedkeuring door Plegt-Vos.
nietvoldeed aan de in het bestek en de contractstukken daarvoor gestelde eisen, waardoor delen van het werk moesten worden overgedaan. Dit heeft u in een eerder stadium ook schriftelijk aan ons bevestigd. Hiermee verband houdend meerwerk komt uiteraard niet voor vergoeding in aanmerking, maar behoort tot de overeengekomen prestatie. Verder wijzen wij erop dat u gedurende het werk geen verzoek heeft gedaan tot verlenging van bouwtijd of tot vergoeding van kosten als gevolg van kostenverhogende omstandigheden. (...)
Daar komt nog bij dat iedere onderbouwing van (de omvang van) de door u gestelde schade ontbreekt. (…)’
3. Het oordeel van het hof
(bedoeld zal zijn 21 juli 2017, hof). Van afkeuren van het werk was geen sprake. Gebleken is dat ieder blok is goedgekeurd en ook uit de rapportage van Bureau Onderhoud van
‘De ALGEMEEN VOORWAARDEN onderhoudsSchilderwerken 1998 (AVO)’ en
‘het BASIS VERFBESTEK 1995 voor nieuwbouw- en onderhoudsschilderwerk (…)’. Tevens is bepaald dat:
‘
Van het schildersbedrijf wordt verwacht dat deze in overleg met de opdrachtgever de noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan de te schilderen onderdelen uitvoert. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomst nader te bepalen kwaliteit- en prijsafspraken en of bij het bestek gevoegde technische omschrijving herstel buitenkozijnen.’ Uit deze bepaling vloeit voort dat (de directievoerder van) Lefier gerechtigd was toezicht te houden op het werk van Behoud en te controleren of dit voldeed aan de daaraan op basis het bestek en daarvan deel uit makende voorwaarden te stellen eisen.
Behoud kan niet worden gevolgd in haar stelling dat Lefier zich niet kan beroepen op bepalingen uit de UAV 2012, nu hiernaar uitdrukkelijk wordt verwezen in het bestek en deze voorwaarden van toepassing zijn verklaard op zowel de aannemingsovereenkomst tussen Lefier en Plegt-Vos, als op de onderaannemingsovereenkomst tussen Plegt-Vos en Behoud. Dat de werkwijze van Lefier inhield dat onderaannemers zich dienden te verstaan met aannemer Plegt-Vos in plaats van met opdrachtgever Lefier, doet hieraan niet af.
3.13 Behoud stelt dat Lefier niet toestond dat haar onderaannemers rechtstreeks met haar communiceerden, maar dat zij al in november/december 2016 bij Plegt-Vos aan de bel heeft getrokken, wat blijkt uit de transcriptie van het gesprek van 12 juni 2017 [5] .
3.14 Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Lefier gesteld dat Behoud wel degelijk mogelijkheden had om de gang van zaken te beïnvloeden, maar dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
Het hof stelt vast dat uit de werkverslagen van 14 en 21 september 2017 [8] valt af te leiden dat de werkwijze was dat het meerwerk dat in een week moest worden uitgevoerd, op vrijdag bij de uitvoerder moest liggen, zodat hij daarop akkoord kon geven en het door kon zetten naar de werkvoorbereider, die op zijn beurt de opgave bij Lefier kon indienen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Behoud ook erkend dat dit de gebruikelijke werkwijze was. Met het door Behoud in de brief van 19 mei 2017 achteraf aanspraak maken op een meerwerkpost van ruim € 175.000,- heeft Behoud niet voldaan aan deze werkwijze.
e-mail van 26 juli 2017 aan Behoud schreef dat op 27 september 2017 een gesprek gepland stond tussen Plegt-Vos en Lefier. De tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep namens Behoud ingenomen stelling dat dit niet werd toegestaan, is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Nu het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel is gekomen dat niet is gebleken van een onrechtmatige daad van Lefier jegens Behoud, was er, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen aanleiding voor Lefier om tot rechtstreekse betaling aan Behoud over te gaan van het bedrag van € 50.000,-, dat Plegt-Vos aan Behoud heeft aangeboden.
De conclusie3.23 Nu alle grieven falen zal het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2020 worden bekrachtigd. De zogenoemde kostencompensatie blijft in stand, omdat de rechtbank beide partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk heeft gesteld. In hoger beroep zal Behoud in de kosten van Lefier worden veroordeeld, omdat zij in het ongelijk is gesteld (tariefgroep II, 2 punten).