Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
2.2 In september 2015 is [appellant] als vennoot toegetreden tot de vennootschap onder firma, waarin [geïntimeerde] -voorheen samen met [naam1] (hierna [naam1] )- [het restaurant] exploiteerde. Op 23 november 2015 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een tweede vennootschap onder firma opgericht, waarin horecabedrijf [het horecabedrijf] (hierna te noemen: [het horecabedrijf] ) door hen werd geëxploiteerd. Met drie geldleningen van respectievelijk [naam2] , [appellant] en [naam3] is voorzien in het startkapitaal van deze laatste vennootschap onder firma.
Het lijkt mij inderdaad wenselijk om dit hoofdstuk af te sluiten. (…) Ik ga dan ook akkoord met je voorstel en deel je mening dat dit per 1 maart in moet gaan. (…) Jij schrijft je bij het ondertekenen van de verkoopovereenkomst per direct uit de VOF van [het horecabedrijf] en middels een onderling contract vrijwaart ik jou voor de financiële afhandeling daarvan.Zo eindigt voor jou [het horecabedrijf] en zal ik volgens afspraak onze financiers afbetalen met de verkoopsom van [het horecabedrijf] . Eventuele financiële gevolgen -positief in de vorm van een restsom of negatief in de vorm van een restschuld- zijn voor mij. (…)’
‘Beëindigingsovereenkomst compagnonschap [het horecabedrijf](uittreding vennoot)
‘(…) De aankoop vergoeding is niet gebaseerd op de winst, maar op de overwinst. De achtergrond hiervan is dat [appellant] [hof: [appellant] ] en [geïntimeerde] [hof: [geïntimeerde] ] uiteraard een basis "loon" moet kunnen onttrekken voor hun levensonderhoud. Dit is gesteld op € l000,- per maand. Het meerdere wordt beschouwd als overwinst. Deze overwinst wordt 50/50 verdeeld door [appellant] en [geïntimeerde] waarbij door [appellant] wordt afgedragen aan [geïntimeerde] totdat er in totaal een bedrag van € 37.500.- is ontvangen door [geïntimeerde] . Op deze manier lopen zowel [appellant] als [geïntimeerde] geen risico, immers bij eventuele vroegtijdige verkoop zou de waarde volgens [geïntimeerde] het resterende inkoopbedrag dekken. (…)’
3.3. Het oordeel van het hof
Hoewel [appellant] ook de term ‘toetredingsvergoeding’ hanteert, zal het hof uit het oogpunt van consistentie de term ‘inkoopsom’ blijven hanteren.
op deze manier zowel [appellant] als [geïntimeerde] geen risico lopen, immers bij eventuele vroegtijdige verkoop zou de waarde volgens [geïntimeerde] het resterende inkoopbedrag dekken (…)’ en heeft hij tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank verklaard dat: ‘
Indien bij eventuele verkoop nog een deel van het inkoopbedrag openstond dan zou mijn deel van de verkoopopbrengst voor aflossing worden aangewend. (…)’. Tussen partijen staat vast dat deze verkoopopbrengst nu juist door [appellant] is gebruikt om de financiers van [het horecabedrijf] gedeeltelijk af te lossen (€ 24.000,-), tegen welke handelwijze [geïntimeerde] in zijn e-mails van 1 en 4 januari 2018 aan [appellant] [2] uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt.
3.8 Uit de transcriptie van het gesprek van 17 februari 2017 [3] volgt bovendien dat [appellant] zich bij de bespreking over een mogelijke overname door hem van het aandeel van [geïntimeerde] in [het restaurant] realiseerde dat hij zijn inkoopsom van € 29.000,- ook nog diende af te lossen aan [geïntimeerde] . Hierin valt niet te lezen dat deze verplichting zou vervallen bij het einde van de vennootschap onder firma.
3.13 Ten eerste stelt hij dat in plaats van het aflossingsbedrag van € 8.500,- een bedrag van € 11.500,- door hem uit de winst over de jaren 2015, 2016 en 2017 van [het restaurant] is afgelost op de inkoopsom. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is tussen partijen komen vast te staan dat een bedrag van € 8.500,- en dus niet het door [appellant] genoemde bedrag van € 11.500,- is afgelost op de inkoopsom, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
4.De beslissing
4. bekrachtigt het genoemde vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in het hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld op
- € 760,- aan procedurele kosten (verschotten) en
- € 2.884,-,- aan salaris
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;