Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
primair
meer subsidiair:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de rechtbank verzocht om de alimentatieverplichting te beëindigen op grond van artikel 1:160 BW, omdat de vrouw samenwoont met een ander. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
De man stelde dat de vrouw samenwoont met een andere man, wat volgens de wet zou betekenen dat zijn alimentatieverplichting eindigt. Het hof heeft vastgesteld dat de man de bewijslast draagt om aan te tonen dat er sprake is van samenwoning in de zin van de wet. Het hof heeft de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de vrouw en de andere man samenwonen als waren zij gehuwd. De man heeft ook een nieuwe grief ingediend over de omkering van de bewijslast, maar het hof heeft deze grief niet toegelaten omdat deze niet tijdig was ingediend.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de man afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien de partijen ex-echtgenoten zijn. De uitspraak benadrukt de strikte eisen voor het bewijs van samenwoning en de rol van de bewijslast in alimentatiezaken.