In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een sportcomplex en een zwembad, beide gelegen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 2.372.000 voor het sportcomplex en € 956.000 voor het zwembad, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende, de eigenaar van de onroerende zaken, heeft tegen deze waarderingen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank Midden-Nederland, die de uitspraken van de heffingsambtenaar heeft vernietigd en lagere waarden heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, terwijl belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 juli 2022 zijn beide partijen gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van het sportcomplex en het zwembad op de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden gesteld, met als referentiedatum 1 januari 2019. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde waarden te hoog zijn, en heeft de waarde van het sportcomplex vastgesteld op € 1.800.000 en de waarde van het zwembad op € 800.000. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.277.
De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is relevant voor de toepassing van de Wet WOZ en de waardering van onroerende zaken in het algemeen.