Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante] ,
[appellanten] c.s.,
1.de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.
de naamloze vennootschap Rabohypotheekbank N.V.,
Rabobank,
Rabohypotheekbank,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Waar gaat de zaak over?
3.De feiten
- vóór 31 oktober 2007 moet duidelijk zijn of de onderneming wordt verkocht of dat het bedrijfspand (gedeeltelijk) aan derden wordt verhuurd;
- uiterlijk op 31 oktober 2007 zal de Rabobank de continuering van de huidige zakelijke financiering inclusief de overbruggingslening bezien;
- uiterlijk op 15 september 2007 levert [appellanten] c.s. de jaarcijfers over het boekjaar 2006 aan;
- het huidige kredietlimiet van € 90.000,- wordt voorlopig gehandhaafd.
8 november 2011 de vordering tot ontruiming toegewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de executiekoper het huurbeding heeft ingeroepen en dat het inroepen van het huurbeding meebrengt dat daarmee strijdige rechtshandelingen worden vernietigd. Voor het antwoord op de vraag of het gebruik van het bedrijfspand door Matras Concurrent en [naam1] strijdig is met het huurbeding overweegt de voorzieningenrechter:
21 februari 2013.
[appellanten] c.s. afgewezen. [appellanten] c.s. zijn van dit vonnis bij dit hof in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 23 juli 2013 is het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
19 september 2013 meegedeeld dat hij van de Rabobank opdracht heeft gekregen om over te gaan tot executoriale verkoop van de woning uit hoofde van het aan de Rabobank toekomende recht van eerste hypotheek op de woning. Bij exploot van 17 oktober 2013 is op verzoek van de Rabobank aan [appellanten] c.s. aangezegd dat de executieverkoop op
21 november 2013 zal plaatsvinden. Op de executieveiling is de woning verkocht voor een bedrag van € 216.000,-, welke koopprijs onder de notaris is voldaan. De notaris heeft de koopsom vervolgens op 8 januari 2014 aan de Rabobank overgemaakt. [appellanten] c.s. hebben de woning op 14 februari 2014 ontruimd. In de brief van 17 februari 2014 heeft de Rabobank aan de advocaat van [appellanten] c.s. meegedeeld op welke wijze en voor welk bedrag de verkoopopbrengst van de woning is aangewend en dat nog een schuld resteert van € 190.699,90.
31 december 2006 moest zijn afgelost, [appellanten] c.s. vanaf december 2006 verstoken zijn geweest van dienstverlening door de Rabobank en de Rabobank bij de executie van het bedrijfspand ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de beschikking van de voorzieningenrechter van 13 september 2011. Aan het slot van de brief behoudt [appellanten] c.s. zich uitdrukkelijk het recht voor nakoming te verlangen van de op de Rabobank rustende verbintenis tot betaling van schadevergoeding aan [appellanten] c.s.
4.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
5.De beoordeling in hoger beroep
14 september 2011, terwijl bij de totstandkoming hiervan in ernstige mate rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd;
- a) over te gaan tot verkoop van de vakantiewoning;
- b) over te gaan tot verkoop van het bedrijfspand, althans door deze te verkopen voor een prijs ver beneden de feitelijke waarde en/of door geen acht te slaan op een door [appellanten] c.s. aangedragen gunstiger bod van een derde en dusdoende [appellanten] c.s. de mogelijkheid te onthouden om de beschikking over het bedrijfspand te behouden en hun bedrijf voort te zetten;
- c) het verleende krediet(en) op te zeggen;
- d) [appellanten] c.s. te confronteren met het voornemen van de Rabobank de woning executoriaal te verkopen en handelingen ter uitvoering daarvan te verrichten;
- e) de woning executoriaal te verkopen;
- f) op de gronden in het lichaam van de dagvaarding en de overige processtukken van [appellanten] c.s.
24 maart 2007 schriftelijk is vastgelegd. Met de ondertekening door [appellanten] c.s. mocht de Rabobank erop vertrouwen dat zij met de gestelde voorwaarden akkoord gingen. Vervolgens zijn [appellanten] c.s. in verzuim gebleven. De Rabobank heeft bij brief van
20 november 2007 wegens niet nakoming (een overeengekomen opzeggingsgrond) de financiering voorwaardelijk opgezegd. De voorwaarde waaronder werd opgezegd hield in dat [appellanten] c.s. er niet in zouden slagen de financiering uiterlijk op 31 december 2007 onder te brengen bij een andere bank. Niet in geschil was dat deze voorwaarde is vervuld, zodat volgens het hof de opzegging bij brief van 20 november 2007 definitief is geworden.
30 juni 2006 en dat zij op 6 december 2006 nog steeds nalatig waren in hun verplichting tot aflossing van die overbruggingslening. Onder deze omstandigheden was de nadere termijn die in het kader van de ingebrekestelling nog aan [appellanten] c.s. werd gegeven om de overbruggingslening af te lossen niet onrechtmatig of een tekortkoming aan de zijde van de Rabobank. De enkele omstandigheid dat een aan [appellanten] c.s. nog toebehorende vakantiewoning volgens hen voor de Rabobank voldoende zekerheid zou moeten bieden, staat niet aan het opeisen van de overbruggingslening in de weg. Bovendien heeft de Rabobank, zoals uit het arrest van het hof in de eerste procedure blijkt, het krediet en de lening in maart 2007 gewijzigd en uitgebreid. Daarmee heeft de Rabobank aan het niet voldoen aan de aflossing van het overbruggingskrediet op uiterlijk 31 december 2006, behalve de vaststelling van verzuim, aanvankelijk geen verdere consequenties verbonden. Hierdoor is ook niet komen vast te staan dat [appellanten] c.s. aan het verlangen van de Rabobank dat de overbruggingslening van € 40.000,- op 31 december 2006 moest zijn afgelost schade hebben geleden.
20 november 2007 rechtsgeldig is geweest doordat [appellanten] c.s. in verzuim verkeerden en daarmee hun verplichtingen niet nakwamen. Het hof heeft daarover toen geoordeeld dat dit een rechtsgeldige opzeggingsgrond is. Op die opzegging kon de Rabobank daarna ook voortbouwen. Het standpunt van [appellanten] c.s. dat de Rabobank jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten op basis van de opzegging bij brief van 20 november 2007 en de daarop voortbouwende handelwijze heeft het hof in de eerste procedure al verworpen. In zoverre hebben de beslissingen op deze twee onderdelen b en c ook gezag van gewijsde.
13 juni 2017 en 16 juni 2017 hebben [appellanten] c.s. niet concreet aangegeven welke brieven na november 2011 en voor 2 december 2016 stuitingshandelingen zijn die aan de wettelijke eisen van artikel 3:317 BW voldoen. De brieven van 13 juni 2017 en 16 juni 2017 zijn van na december 2016 toen de verjaringstermijn al was verstreken, zodat met die brieven de verjaring niet kan zijn gestuit. Op een bespreking van 18 januari 2012 hebben [appellanten] c.s. de Rabobank weliswaar aansprakelijk gehouden voor de executoriale verkoop van het bedrijfspand, maar een mondelinge mededeling is voor stuiting van de verjaring onvoldoende. Bovendien is onduidelijk of op die bespreking ook de aansprakelijkheid vanwege het huurbeding is besproken. Voor het overige hebben [appellanten] c.s. hun stelling over de stuiting van de verjaring onvoldoende onderbouwd.
1 mei 2015 is aangevangen, ook de onderhavige grondslag voor de aansprakelijkheid van de Rabobank kunnen meenemen. Van enig argument waarom dat niet kon, is niet gebleken, laat staan dat een dergelijk beletsel aan de Rabobank is te wijten. Hierdoor heeft de Rabobank, anders dan [appellanten] c.s. stellen, ook voor het verstrijken van de verjaringstermijn er geen rekening mee hoeven te houden dat zij op basis van de onderhavige grond door [appellanten] c.s. aansprakelijk zouden worden gehouden.
15 december 2010 zijn [appellanten] c.s. de samenwerking met Matras Concurrent aangegaan op basis waarvan zij aanspraak hebben op 50% van de winst. Zij verkeerden toen al lange tijd in een uiterst financieel zorgelijke situatie, waarbij zij hun verplichtingen tegenover de Rabobank niet nakwamen, vorderingen van derden onbetaald lieten en [appellanten] c.s. ook niet in staat waren bij een andere bank een financiering voor hun zakelijke en privé-activiteiten te krijgen. Een eerdere samenwerking met Matras Direct is op een mislukking uitgedraaid. Onder deze omstandigheden is onvoldoende onderbouwd dat [appellanten] c.s. als gevolg van de ontruiming verbroken samenwerking met Matras Concurrent toereikende en voor langere tijd inkomsten zouden kunnen verwerven om hun verplichtingen tegenover derden, waaronder de Rabobank en de beslagleggers, na te komen en een fatsoenlijk bestaan te hebben.