ECLI:NL:GHARL:2021:9123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
200.262.365/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende eindbeslissing inzake drinkwaterlevering en facturering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en WMD Drinkwater B.V. De appellant had een overeenkomst tot levering van drinkwater met WMD gesloten op 27 augustus 2015. De kern van het geschil betrof de factuur van 13 februari 2016, die betrekking had op drinkwaterverbruik vanaf 2 december 2014, terwijl de appellant alleen gehouden was te betalen voor verbruik vanaf 27 augustus 2015. Het hof had eerder in een tussenarrest van 20 april 2021 al geoordeeld dat de appellant verplicht was de facturen te betalen voor het verbruik vanaf de datum van de overeenkomst.

Na het tussenarrest heeft WMD een creditfactuur overgelegd, die gebaseerd was op een correctie van het waterverbruik en het vastrecht voor de periode van 2 december 2014 tot en met 26 augustus 2015. De appellant betwistte de totstandkoming van de overeenkomst en de juistheid van de creditnota, maar het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende onderbouwde stellingen had gepresenteerd om de juistheid van de door WMD overgelegde creditnota te weerleggen. Het hof bevestigde de bindende eindbeslissing uit het tussenarrest en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter, behoudens de proceskostenveroordeling, en veroordeelde de appellant tot betaling van € 2.389,57 aan WMD, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werd de appellant in de proceskosten in hoger beroep veroordeeld. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.262.365/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7358542)
arrest van 28 september 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.J. Lenstra, die kantoor houdt te Utrecht,
tegen
WMD Drinkwater B.V.,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
WMD,
advocaat: mr. P. van Rossum, die kantoor houdt te Emmen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 april 2021 hier over.
1.2
Na dit tussenarrest is een akte van WMD (met productie) en een antwoordakte van [appellant] ontvangen. Vervolgens heeft het hof bepaald dat vandaag arrest wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat [appellant] op 27 augustus 2015 een overeenkomst tot levering van drinkwater met WMD heeft gesloten en dat hij op grond daarvan gehouden is de facturen voor geleverd drinkwater te betalen voor zover die facturen zien op verbruikt drinkwater vanaf 27 augustus 2015. Omdat met de factuur van
13 februari 2016 drinkwater in rekening is gebracht dat verbruikt is vanaf 2 december 2014 en de factuur niet nader is gespecificeerd, heeft het hof WMD in de gelegenheid gesteld bij akte te specificeren welk bedrag in rekening wordt gebracht ter zake van het drinkwaterverbruik vanaf 27 augustus 2015 waarbij als uitgangspunt kan gelden de meterstand per 28 augustus 2015 van 1.746 m³.
2.2
WMD heeft in haar akte na het tussenarrest een credit-factuur overgelegd die gebaseerd is op de correctie van het waterverbruik en het vast recht in de periode van 2 december 2014 tot en met 26 augustus 2015. Volgens WMD was de meterstand op 2 december 2014 1.347 m³, zodat een bedrag van € 279,15 is gecrediteerd. [appellant] is daarmee volgens WMD nog gehouden een bedrag van € 2.077,89 te voldoen (te vermeerderen met rente en kosten).
2.3
[appellant] heeft in zijn antwoord akte opnieuw betwist dat tussen hem en WMD een overeenkomst tot stand is gekomen. Met het oordeel in rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest dat [appellant] een overeenkomst tot levering van drinkwater met WMD heeft gesloten en dat hij op grond daarvan gehouden is de facturen voor geleverd drinkwater te betalen heeft het hof echter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist op een geschilpunt tussen partijen. Daarmee is sprake van een bindende eindbeslissing. De rechter mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen, tenzij blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de rechter (in dit geval het hof) dat niet doet [1] , dan wel blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. [2] [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die het onaanvaardbaar zouden maken dat het hof aan zijn eindbeslissing vasthoudt. Verder is er geen sprake van dat het hof op een ondeugdelijke juridische of feitelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het hof ziet daarom geen aanleiding terug te komen op de bindende eindbeslissing.
2.4
[appellant] heeft verder de juistheid van de creditnota betwist. Volgens hem ligt het door WDM gestelde waterverbruik over de periode na 27 augustus 2015 zodanig veel hoger dan in de voorgaande periode, dat de factuur van WDM ongeloofwaardig is. Het hof is van oordeel dat [appellant] met deze niet onderbouwde stelling de door WDM overgelegde creditnota onvoldoende heeft weersproken. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de creditnota, in het bijzonder de daarin én in de jaarafrekening 2016 genoemde meterstanden en tarieven. Dat betekent dat [appellant] zal worden veroordeeld tot de betaling van € 2.077,89, te vermeerderen met wettelijke rente. De door WDM gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door [appellant] in hoger beroep niet weersproken. Bij de hoofdsom van € 2.077,89 past op grond van de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten opgenomen staffel een bedrag van € 311,68. Het hof zal dit bedrag dan ook toewijzen.
2.5
De slotsom is dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen, behoudens voor wat betreft de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Het hof zal [appellant] veroordelen tot betaling van € 2.389,57 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.077,89. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld (2 punten, tarief I). Het verzoek van [appellant] in punt 9 van zijn antwoordakte – om WMD in de kosten te veroordelen vanwege haar onduidelijke administratie – wordt daarmee afgewezen.

3.De beslissing

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van
2 april 2019, behoudens voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
Het hof veroordeelt [appellant] om aan WMD tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.389,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.077,89 vanaf 14 november 2018 tot de dag van volledige betaling.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter voor het overige.
Het hof veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van WMD berekend op € 741,- voor verschotten en € 1.574,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat.
Het hof verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.E. Weening, mr. J. Smit en mr. W.P.M. ter Berg en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
28 september 2021.

Voetnoten

1.HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1946
2.HR 4 september 2016, ECLI:NL:HR:2015:2461 en HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800