Uitspraak
[appellant],
WMD,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en WMD Drinkwater B.V. De appellant had een overeenkomst tot levering van drinkwater met WMD gesloten op 27 augustus 2015. De kern van het geschil betrof de factuur van 13 februari 2016, die betrekking had op drinkwaterverbruik vanaf 2 december 2014, terwijl de appellant alleen gehouden was te betalen voor verbruik vanaf 27 augustus 2015. Het hof had eerder in een tussenarrest van 20 april 2021 al geoordeeld dat de appellant verplicht was de facturen te betalen voor het verbruik vanaf de datum van de overeenkomst.
Na het tussenarrest heeft WMD een creditfactuur overgelegd, die gebaseerd was op een correctie van het waterverbruik en het vastrecht voor de periode van 2 december 2014 tot en met 26 augustus 2015. De appellant betwistte de totstandkoming van de overeenkomst en de juistheid van de creditnota, maar het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende onderbouwde stellingen had gepresenteerd om de juistheid van de door WMD overgelegde creditnota te weerleggen. Het hof bevestigde de bindende eindbeslissing uit het tussenarrest en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.
Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter, behoudens de proceskostenveroordeling, en veroordeelde de appellant tot betaling van € 2.389,57 aan WMD, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werd de appellant in de proceskosten in hoger beroep veroordeeld. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.