2.5.2De Hoge Raad verduidelijkt de toepassing van deze maatstaf als volgt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht, of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft in eerste aanleg het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat door het Openbaar Ministerie op een enig moment is overgegaan tot stelselmatige informatie-inwinning in de zin van artikel 126j Sv. De stelselmatige informatie-inwinners, te weten verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hebben zich voorgedaan als klanten van café ‘ [café 1] ’. In die hoedanigheid zijn zij op verschillende momenten in gesprek geraakt met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , zoon van verdachte (hierna: ‘medeverdachte’). Uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte herhaaldelijk, tijdens verschillende gesprekken met de verbalisanten, heeft aangegeven dat hij alles voor hen kon regelen: drank, drugs, vrouwen, marihuana en coca. Verdachte vertelde de verbalisanten dat hij nog wat handelde naast de zaak (de rechtbank begrijpt: het café), en dat als zij iets wilden hebben, zij maar moesten bellen.
Naar aanleiding van voornoemde uitlatingen door verdachte en verschillende observaties door de verbalisanten werd het vermoeden van drugshandel door verdachte en medeverdachte versterkt. Naar aanleiding van de verdenking van dit vermoeden heeft de officier van justitie verbalisant [verbalisant 1] en een derde stelselmatige informatie-inwinner met de codenaam [verbalisant 3] de opdracht gegeven tot aankoop van maximaal 1000 gram hennep en maximaal 100 gram cocaïne (pseudokoop).
De feitelijke gang van zaken rond deze pseudokoop was, kort samengevat, de volgende.
Op 20 februari 2014 raakt verbalisant [verbalisant 1] in het café in gesprek met medeverdachte [medeverdachte 2] , zoon van verdachte. De verbalisant geeft aan dat hij met medeverdachtes vader gesproken heeft over handel en dat een vriend van hem de week erop uit het buitenland komt en interesse heeft. Daarop vraagt medeverdachte aan verbalisant [verbalisant 1] wat hij dan precies wil hebben. Medeverdachte houdt vervolgens met één vinger één neusgat dicht en zegt ‘dat voor door de neus’. In datzelfde gesprek geeft hij vervolgens aan dat hij zowel groen goud als wit goud kan regelen.
Op 26 februari 2014 gaan verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 3] naar café ‘ [café 1] ’ en treffen daar verdachte aan. Verbalisant [verbalisant 1] zegt tegen verdachte dat zij in het verleden hebben gesproken over handelen en dat zijn vriend daarvoor is gekomen. Verdachte vraagt vervolgens: ‘Wat wil hij hebben dan?’. Verbalisant [verbalisant 1] zegt tegen verdachte dat verdachtes zoon, medeverdachte, had aangegeven dat hij coke en weed kon leveren. Verdachte zegt dat hij alles kan leveren en vraagt nogmaals: ‘Wat wil hij hebben dan?’. Daarop volgend geeft verbalisant [verbalisant 3] aan dat hij 1 kilo ‘groen’ (hennep) wil en 100 gram cocaïne.Op dezelfde dag wordt de 1000 gram hennep, die in opdracht van verdachte door medeverdachte is opgehaald, en de 100 gram cocaïne door verdachte aan de verbalisanten geleverd.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het zogeheten ‘Tallon-criterium’ een opsporingsambtenaar een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.Naar het oordeel van de rechtbank lag, gelet op de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken, het initiatief voor de concrete verkoop en levering van hennep en cocaïne bij verdachte. Verdachte geeft immers eerst zelf aan dat hij ‘zaken doet’ en marihuana en cocaïne kan leveren. Vervolgens vraagt verdachte aan de verbalisanten wat zij precies willen hebben en pas daarna geven de verbalisanten concreet aan dat zij 1000 gram hennep en 100 gram cocaïne willen hebben. Er is derhalve geen sprake van een situatie waarin het opzet van verdachte niet reeds tevoren op de verkoop van hennep en cocaïne was gericht. De rechtbank oordeelt daarnaast dat ook uit de uitlatingen van verdachte na het sluiten van de drugsdeal, namelijk dat hij “er tussen zit” (de rechtbank begrijpt uit de context: “in de tussenhandel zit”) en dat hij “kan leveren wat ze maar willen”,alsmede uit het relatieve gemak waarmee verdachte na het sluiten van de deal de drugs binnen enkele uren kon regelen, blijkt dat het opzet van verdachte op het begaan van dergelijke strafbare feiten al voorafgaand aan de pseudokoop aanwezig was.”
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt en kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen, maakt deze tot de zijne en overweegt aanvullend het volgende.
De grondslag voor de pseudokoop die plaatsvond op 26 februari 2014 is de Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening van 17 februari 2014 met bijlage met daarin een opsomming van de bevindingen in het tot dan lopende onderzoek.Uit de aanvraag van het bevel blijkt onder meer dat er sinds mei 2012 een onderzoek liep naar [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . Gedurende het onderzoek zijn constateringen gedaan die bevestigen dat de genoemde verdachten vrijwel zeker betrokken waren bij strafbare feiten. Sinds medio juli 2013 liep een wod-traject waaruit bleek dat de omschreven informatie in het bijgaand brondocumentjuist was, zijnde illegale geldstromen (witwas), betrokkenheid bij de productie van hennep, betrokkenheid bij de handel in overige verdovende middelen, aanwijzingen voor de uitbuiting van een personeelslid. Uit het bevel blijkt dat een CIE proces-verbaal was opgemaakt van december 2013 waaruit bleek dat vanuit de horecagelegenheid aan de [adres 1] handel in verdovende middelen plaatsvond. Een aantal jaren geleden is deze locatie verplicht gesloten omdat er gehandeld werd in verdovende middelen. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren toen de uitbaters. Verder is gedurende het onderzoek gebleken dat verdachte contact hadden met [naam 2] , eigenaar van een growshop en coffeeshop in [plaats 3] . Voorts blijkt uit telefoontaps dat verdachte druggerelateerde gesprekken voert. Uit de wod-rapportage van 8 januari 2014, blijkt – zoals hiervoor ook is weergegeven - dat verdachte tegen de undercoveragenten heeft gezegd dat hij verschillende soorten verdovende middelen kan leveren. Vervolgens is de aankoop van maximaal 1 kilo softdrugs en maximaal 100 gram harddrugs voorbereid.
Gelet op de informatie opgenomen in de Aanvraag bevel pseudokoop en het onderliggende brondocument volgt dat er een objectieve concrete en verifieerbare verdenking was dat verdachte in drugs handelde zodanig dat tot pseudokoop kon worden overgaan. Dit opsporingsmiddel is ingezet gedurende het onderzoek en nadat door het stelselmatig informatiewinnen belastende informatie over verdachte naar voren is gekomen. In dit geval gaat het dan ook om een rechtmatige voortgezette toepassing van opsporingsmiddelen. Het op de (niet) ontvankelijkheid van de officier van justitie gerichte verweer van de raadsman wordt verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 18-850076-14 feiten 1A, 1B en 1C – verdenking verkoop hennep, aanwezig hebben van hennep en betrokkenheid hennepkwekerij
Op grond van de bewijsmiddelen zoals die hieronder zijn opgenomen acht het hof, net als de rechtbank, het onder 1A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot de verkoop, de aflevering, het vervoeren en het verstrekken van de 1000 gram hennep en de aanwezigheid van 168 gram hasj.
De rechtbank heeft met betrekking tot dit feit het volgende overwogen:
“Ten aanzien van de verkoop van de 1000 gram hennep overweegt de rechtbank aanvullend nog het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] de opdracht heeft gegeven om 1000 gram hennep op te halen bij de firma van de familie [naam 2] in [plaats 3] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft vervolgens de hennep in [plaats 3] opgehaald en naar het café gebracht, waar de hennep in het bijzijn van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] geleverd is aan de stelselmatige informatie-inwinners. Tot slot heeft verdachte direct na deze levering geld aan medeverdachte [medeverdachte 2] gegeven. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat sprake is van medeplegen van de verkoop, de levering, het vervoeren en het verstrekken van 1000 gram hennep.”
Ten aanzien van de ten laste gelegde aanwezigheid van 131 gram hennep in het pand aan de [adres 1] overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennep in de zin van artikel 3, onder C, van de Opiumwet is vereist dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt.Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier niet komen vast te staan dat de aangetroffen hennep zich aantoonbaar in de machtssfeer van verdachte bevond. Verdachte heeft het feit ontkend en er zitten geen aanwijzingen in het dossier die erop duiden dat verdachte wist van de aanwezigheid van hennep in het pand. (…) De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.”
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt en kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne.
Onder 1B is aan verdachte tenlastegelegd het (medeplegen van het) aanwezig hebben van hennep op 1 mei 2014 te [plaats 2] . Net als de rechtbank acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zelfstandig of in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zodanige uitvoeringshandelingen heeft verricht dat hij als pleger of medepleger van dit feit zou kunnen worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Na het lezen van het vonnis en de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg begrijpt het hof dat aan verdachte onder 1C betrokkenheid bij de hennepkwekerijen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] wordt tenlastegelegd. Net als de rechtbank stelt het hof vast dat uit de summiere inhoud van het dossier met betrekking tot deze kwekerijen niet kan worden afgeleid dat verdachte kan worden aangemerkt als pleger of medepleger van het telen van hennep. Het tenlastegelegde onder 1C kan derhalve niet worden bewezen. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Parketnummer 18-830220-18 – verdenking verkoop cocaïne
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank, de verkoop van 100 gram cocaïne wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van medeplegen en verdachte zal dan ook op dit punt worden vrijgesproken.
Gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot parketnummer 18-850076-14 feit 1A en parketnummer 18-830220-15:
Het hof bezigt de volgende bewijsmiddelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 24 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 26 februari 2014 1000 gram hennep en 100 gram cocaïne verkocht aan de undercoveragenten. De hasj die op 7 oktober 2014 in mijn huis aan de [adres 5] is aangetroffen was voor eigen gebruik.
2.
Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 26 januari 2015, opgenomen in map J-1 op pagina 176 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 7 oktober 2014 werd aan het [adres 5] , (vermoedelijk) hasjiesj in beslag genomen onder goednummer PL0100-2014110792-429636, SIN AAGP2823NL.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 november 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 14 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Het goed onder goednummer PL0100-2014110792-429636, SIN AAGP2823NL, werd positief getest op hasjiesj. Het betrof bruto 169,009 gram (168,205 gram netto).
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 3 maart 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 357 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 3 maart 2014 werd er, aan het [adres 6] , onder goednummer PL01ML-2014023422-386859 100 gram vermoedelijk cocaïne en onder goednummer PL01ML-2014023422-383860 1000 gram vermoedelijk hennep in beslag genomen.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van Politie Drenthe d.d. 10 maart 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 359 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Het goed onder goednummer PL01ML-2014023422-383860 werd positief getest. Het betrof 1121,95 gram bruto (999,89 gram netto). Genomen monster: SIN AAGP0242NL.
Het goed onder goednummer PL01ML-2014023422-386859 werd positief getest op cocaïne. Het betrof 104,978 gram bruto (99,568 gram netto). Genomen monster: AAGP0243NL.
6.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2014.03.12.100, d.d. 10 april 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 363 e.v., opgemaakt door A.B.M. van Esch - De Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
AAGP0242NL is hennep.
AAGP0243NL bevat cocaïne.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 maart 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 274 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
In het onderzoek 01 IJsland vond, onder regie van het WOD, op woensdag 26 februari 2014 een aankoop (pseudokoop) van verdovende middelen plaats, bestaande uit een hoeveelheid hard- en softdrugs. Bij deze aankoop waren betrokken opsporingsambtenaren van het WOD, de verdachte [verdachte] , zijn zoon [medeverdachte 2] en een thans onbekende verdachte, zijnde de leverancier van de hoeveelheid harddrugs. De aankoop van verdovende middelen werd in gang gezet tijdens een aantal contacten/gesprekken tussen het WOD en de verdachte [verdachte] . Op woensdag 26 februari 2014 is het tot een daadwerkelijke aankoop gekomen, bestaande uit een hoeveelheid van 100 gram cocaïne en 1000 gram hennep. De verdovende middelen werden in de keuken van de horecagelegenheid aan de [adres 1] door de verdachte [verdachte] aan het WOD overhandigd en vond de betaling door het WOD aan de verdachte [verdachte] plaats.
Chronologisch overzicht van de activiteiten op 26 februari 2014:
Tijdstip 17:16 uur: [verdachte] belt uit naar zijn contact [naam 2] in [plaats 3] en zegt dat zijn zoon er aan komt. [verdachte] zegt dat zijn zoon het zal vertellen als hij er is.
Tijdstip 18:14 uur: Het motorvoertuig van [medeverdachte 2] , BMW3, stopt aan de [adres 7] . Stopt ter hoogte van de growshop, eigendom van [naam 2] .
Tijdstip 18:18 uur: [medeverdachte 2] belt naar zijn vader [verdachte] . [medeverdachte 2] zegt dat [verdachte] het kan krijgen voor 4. De man die het levert heeft het gekocht voor 3-8. [verdachte] mag zelf weten voor hoeveel hij het weg wil doen. [medeverdachte 2] zegt dat het "mooie, goed spul" is. [verdachte] zegt dat het goed is en dat [medeverdachte 2] het moet meenemen. [verdachte] spreekt vervolgens zelf met de man die het "goeie" levert.
Tijdstip 18:21 uur: [verdachte] belt naar [medeverdachte 2] . [verdachte] bevestigt dat [medeverdachte 2] het moet meenemen.
Tijdstip 19:24 uur: [medeverdachte 2] gaat de horecazaak aan de [adres 1] binnen. In één hand houdt [medeverdachte 2] een gevulde donkerkleurige plastic tas vast.
8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner van het Korps landelijke politiediensten d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 286 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] :
Op woensdag 26 februari 2014 omstreeks 17:00 uur kwamen wij aanlopen bij café " [café 1] " gevestigd aan de [adres 1] te [plaats 1] . Ik zag dat [medeverdachte 2] voor de deur stond. Ik zag dat [verdachte] aan een tafeltje zat en dat er verder niemand in de kroeg aanwezig was. Ik hoorde dat er iemand binnen kwam en ik zag dat [slachtoffer 4] de kroeg binnen kwam lopen. [medeverdachte 2] komt ook de kroeg binnen. [medeverdachte 2] blijft bij de tafel staan. [verbalisant 3] zegt in het Engels tegen [verdachte] dat hij 1 kilo "groen" en 100 gram cocaïne wil. [verdachte] zegt dat dit geen probleem is.
Omstreeks 17:25 uur komt er een donker gekleurde man de kroeg in lopen. Hij groet [verdachte] en loopt samen met hem de keuken in. Na een korte tijd komt [verdachte] alleen terug lopen en komt bij ons aan tafel zitten. Hij zegt dat het 36 euro per gram kost, dus 100 gram kost 3600 euro. Dan heeft hij er nog niets aan verdiend. Dus [verbalisant 3] moet er dan nog 2 a 3 honderd euro bijdoen voor [verdachte] . Ik vertaal weer voor [verbalisant 3] . Die vervolgens zegt dat dit prima is. In de ruim 2 uur dat we samen met [verdachte] zijn zegt hij meermalen dat hij er alleen maar tussen zit, maar vervolgens vertelt hij ook meermaals dat hij alles kan leveren "geen probleem wat jouw vriend maar wil". [verdachte] vraagt mij om 3600 euro. Ik vertaal dit voor [verbalisant 3] . Die geeft vervolgens 3600 euro aan [verdachte] . [verdachte] neemt het geld aan en loopt de keuken in. Als de Antilliaan weg is lopen we samen met [verdachte] naar de keuken. Achter in de keuken op een vriezer zie ik een zakje met daarin een wit blok liggen, vermoedelijk cocaïne. [verdachte] pakt het op en wil het aan mij geven. Ik zeg hem dat het voor [verbalisant 3] is. [verbalisant 3] pakt het zakje aan en maakt het open. Ik vraag of het goed is en ik hoor dan [verdachte] zegt dat het zeker weten goed is.
Na een tijdje voert [verdachte] een telefoon gesprek. En inderdaad na ongeveer 10 minuten komt [medeverdachte 2] binnen lopen met in zijn hand een zwarte plastic zak. In de keuken haal ik de zak leeg. In de zak zit nog een zwarte plastic zak en daarin zat een zwarte gesealde zak. [verbalisant 3] vraagt aan mij of hij hem moet openen of dat hij het geseald moet laten in verband met de geur. Ik kijk [verdachte] aan en vraag of het goed spul is. [verdachte] verzekert mij dat het goed is.
9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen pseudokoper van de Landelijke Eenheid d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map G op pagina 118 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik kan verklaren dat om 17.00 uur, in het gezelschap van [verbalisant 1] , wij ons begaven naar
de kroeg in [plaats 1] . We gingen aan de tafel zitten en [verbalisant 1] sprak met [verdachte] in het Nederlands, hetgeen ik niet verstond. Eén van de mannen die ik buiten had zien staan kwam de kroeg binnen en stelde zich voor als [medeverdachte 2] . Vervolgens kwam een man de kroeg binnen en leek achter de bar te werken, door [verdachte] werd hij [slachtoffer 4] genoemd. Ik verklaarde dat ik graag zaken met hem wilde doen en [verdachte] vroeg wat ik wou. Ik verklaarde dat ik graag 100 gram cocaïne wilde kopen en 1 kilo 'groen' (d.w.z. hennep). Om ca. 17.25 uur kwam een man, Caribisch van aard, de kroeg binnen en sprak [verdachte] aan. Ze gingen beiden de keukenruimte in; daarna kwam [verdachte] terug naar de tafel en verklaarde dat de prijs van de cocaïne € 36 per gram bedroeg en dat deze voor 100 gram € 3600 zou bedragen. [verdachte] verklaarde dat dit de prijs van de cocaïne was, en dat hij voor zichzelf nog € 200 of € 300 erbovenop zou moeten rekenen. [verdachte] pleegde en ontving ook diverse telefoontjes. Na één van deze telefoongesprekken verklaarde [verdachte] dat de 1 kilo hennep € 4200 zou kosten en de 100 gram cocaïne € 3600; hij verklaarde voorts dat hij € 600 voor zichzelf nodig zou hebben voor de deals waarmee ik akkoord was gegaan. Om ca. 19.03 uur kwam de Caribische man terug en ging achter [verdachte] zitten en sprak met hem in het Nederlands alvorens beiden naar de keukenruimte gingen. [verdachte] kwam terug naar de tafel en vroeg om de € 3600 om voor de cocaïne te betalen. Ik telde dit af en overhandigde het aan [verdachte] , en hij ging weer terug naar de keuken. [verdachte] overhandigde mij toen een plastic boterhamzakje dat een harde witte substantie bevatte. Om ca. 19.25 uur kwam [medeverdachte 2] terug en overhandigde een grote zwarte plastic zak. [verdachte] , [medeverdachte 2] , [verbalisant 1] en ikzelf gingen naar de keukenruimte en ik keek in de zwarte plastic zakken. [verdachte] vroeg om de overige € 4800. Ik telde dit af en overhandigde het aan [verdachte] , een deel ervan gaf hij aan [medeverdachte 2] . [verdachte] verklaarde dat ik het hem de volgende keer eerder moest laten weten en dat hij dan zou zorgen dat het product klaarlag.
Tijdens de briefing met de zaaksverantwoordelijken
[handlers]overhandigde ik de witte plastic zak met de witte substantie en de zwarte plastic zak met de vermoedelijke hennep.
Parketnummer 18-850076-14 feit 2 – verdenking mensenhandel
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet in vereniging met een ander of anderen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] altijd klaar moest staan voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit de WOD-bevindingen blijkt dat [slachtoffer 1] nagenoeg altijd aan het werk was. Doordat hij boven de zaak woonde was er ook geen ontsnappen aan. Verdachte moest diverse werkzaamheden verrichten op ‘bevel’ van verdachten. Bovendien kon [slachtoffer 1] niet zelf bepalen wanneer hij vrij was of naar de dokter ging. Door hun handelswijze hebben verdachten een groot financieel voordeel gehad. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat sprake is van uitbuiting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Gelet op de inhoud van het dossier kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte (dwang)middelen heeft gebruikt om [slachtoffer 1] te huisvesten of tegen zijn wil aan het werk te zetten en te houden. Er is geen sprake van dwang om werkzaamheden te verrichten. Aangezien geen sprake is geweest van uitbuiting kan ook niet bewezen worden dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting.
Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast.
In juni 2011 kreeg de politie een melding dat [getuige 5] in café [café 2] zou worden vastgehouden door de beheerder [medeverdachte 1] en dat hij regelmatig door hem werd mishandeld. Hij zou onder mensonterende omstandigheden in het café leven en werken. Op 13 juni 2011 is [getuige 5] door de politie bevrijd.In 2012 deed [getuige 5] aangifte.[getuige 5] heeft ook verklaard over [slachtoffer 1] . Volgens [getuige 5] heeft [slachtoffer 1] ook voor de familie [familienaam] in de hennepkwekerijen gewerkt en hij zou ook een keer in de twee weken klappen hebben gekregen van [medeverdachte 1] .[getuige 5] heeft verklaard over een incident waarbij [medeverdachte 1] [getuige 5] wilde steken met een mes. [slachtoffer 1] stond daarbij en die sprong ertussen om erger te voorkomen. [medeverdachte 1] was met een mes aan het zwaaien waardoor [slachtoffer 1] verwond werd aan zijn hand. Hij sneed toen een stuk vel weg van de bovenhand van [slachtoffer 1] en die begon enorm te bloeden. [getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] met die hand naar de dokter is geweest om de wond te laten hechten.
Sinds juli 2011 staat het café aan de [adres 1] op naam van [naam 3] , de toenmalige vriendin van verdachte.[slachtoffer 1] is gehoord door de politie. Hij heeft verklaard dat hij in een kamer aan de [adres 1] is komen wonen omdat hij door zijn broer uit huis was gezet. Hij kon alleen via het cafégedeelte in zijn kamer komen. Er was maar één ingang. Op zijn kamerdeur zat een slot. Alleen hij had een sleutel.Ook heeft hij bij de politie verklaard over zijn leven. Hij heeft aangegeven dat hij geen echte vrienden en kennissen heeft. Hij kwam alleen bij zijn broer en zussen over vloer. Zijn broer zag hij één keer in de maand. Zijn vriendin is in die periode overleden. Meestal was hij alleen.Als [slachtoffer 1] wordt geconfronteerd met een arbeidsovereenkomst die op 1 mei 2014 zou zijn opgemaakt weet hij niet waar het over gaat. Hij heeft verklaard dat hij geen arbeidsovereenkomst had en deze ook niet heeft getekend.Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij wel meehielp en daar niet voor betaald kreeg. Ook wordt hem gevraagd naar het incident tussen [getuige 5] en [medeverdachte 1] waar hij gewond zou zijn geraakt aan zijn hand. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij daar niet bij was en dat het verhaal niet klopt. Als hem wordt voorgehouden dat mevrouw [getuige 5] , de zus van [getuige 5] , heeft gezien dat een stukje van zijn hand weg was, zegt hij dat hij is uitgegleden op de trap en zijn hand tegen een punt van de leuning aan is gekomen. Als [slachtoffer 1] tot slot wordt voorgehouden dat hij nog staat ingeschreven aan de [adres 1] en dat zijn spullen daar nog staan zegt hij: “Ik ga uit vrije wil niet terug meer naar de [adres 1] .”
Het dossier bevat diverse getuigenverklaringen. [getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] achter de bar werkte in het café aan de [adres 1] . Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] ook een beetje de baas was als zijn vader er niet was.[getuige 6] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] werkte voor [verdachte] en [medeverdachte 1] . [slachtoffer 4] kreeg geen salaris.[getuige 7] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] achter de bar stond in het café in het centrum. Volgens hem was [slachtoffer 4] daar altijd achter de bar.
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard over café [café 3] (het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld het café aan de [adres 1] ). Op de vraag wie er werkte als personeel heeft hij geantwoord: [medeverdachte 2] en [slachtoffer 4] af en toe. Ook [verdachte] scharrelde er wat rond. [medeverdachte 2] werkte twee/drie jaar in de zaak. Toen [medeverdachte 1] uit de zaak vertrok, was [medeverdachte 2] de eigenaar. [slachtoffer 4] zat er al een aantal jaren. Ook in de tijd dat [medeverdachte 1] er nog zat. [slachtoffer 4] werd aangestuurd door [medeverdachte 2] of [verdachte] . Hij heeft weleens ervaren dat er woorden zijn gevallen. Dat ging volgens hem om kleine dingen. Bijvoorbeeld iets over een kopje wegzetten ofzo.[slachtoffer 4] moest zich voor alles verantwoorden.
I. [getuige 8] noemde [slachtoffer 4] als een medewerker. [slachtoffer 4] hielp mee in het café. Dat deed hij al vanaf het begin. Hij denkt twee/drie jaar.[getuige 9] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] als personeel in café [café 3] werkte. Hij werkte daar iedere dag. [slachtoffer 4] stond achter de bar en deed barwerkzaamheden.[getuige 10] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] vaak in het café aan de [adres 1] stond. [slachtoffer 4] stond bijna elke avond achter de bar.[getuige 11] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 4] in de kroeg werkte. [slachtoffer 4] zat achter de bar en deed de eterij als er bestellingen waren. [medeverdachte 2] deed dat ook. [medeverdachte 2] werkte overdag en [slachtoffer 4] nam het ’s avonds over.[getuige 12] heeft verklaard dat er meerdere personen hebben gewerkt bij [familienaam] . Ook [slachtoffer 4] . Hij weet dat [slachtoffer 4] verslaafd was.[getuige 13] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] achter de bar werkte.Dat heeft [getuige 14] ook verklaard.[getuige 15] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 4] in het café werkte. Hij gooide ‘s morgens ook het café open.Tot slot heeft [getuige 16] verklaard dat [slachtoffer 4] barkeeper was en bij [medeverdachte 1] en [verdachte] achter de bar stond.
Het dossier bevat naast de vele getuigenverklaringen ook OVC-gesprekken en WOD-gesprekken. In de periode van september 2013 tot en met 10 oktober 2014 hebben er activiteiten plaatsgevonden door de Unit Werken onder dekmantel.Op 12 september 2013 werden de verbalisanten ingezet. Ze gingen naar het café ‘ [café 1] ’ gevestigd aan de [adres 1] . De barman stelde zich voor als [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] vertelde dat zijn vrouw was overleden en dat hij daar nog moeite mee had. Ook vertelde hij dat zijn baas in Turkije was en hij gaf aan dat er nu minder op hem werd gelet.
Op vrijdag 18 oktober 2013 kwamen de verbalisanten weer in het café. Zij zagen dat [slachtoffer 4] in de zaak was terwijl hij de dag daarvoor had gezegd dat hij er niet zou zijn omdat hij naar de dokter moest. [slachtoffer 4] zei dat hij er even was omdat “die jongen” bier moest kopen. Na enige tijd kwam [medeverdachte 2] het café binnen lopen met een aantal kratten. Zij hoorden dat [slachtoffer 4] zei dat hij zo weg moest omdat hij naar de dokter moest. Zij hoorden dat [medeverdachte 2] hem op onvriendelijke toon vroeg hoe laat hij bij de dokter moest zijn. [slachtoffer 4] zei dat hij om half twee bij de dokter moest zijn. Zij hoorden dat [medeverdachte 2] zei dat [slachtoffer 4] dan pas om vijf voor twee weg hoefde, dus dat hij nog wel kon helpen. Toen de verbalisant wilde betalen vroeg [slachtoffer 4] aan [medeverdachte 2] wat een blikje Fernandes kost. Zij hoorden vervolgens dat [medeverdachte 2] zei: “Alle blikjes zijn € 2,- [slachtoffer 4] , weet je dat nu nog niet. Dus twee blikjes is 2+2…., [slachtoffer 4] dat lukt je toch nog wel”. Zij zagen aan de lichaamshouding van [slachtoffer 4] dat hij zich kleiner maakte en strak op het papiertje bleef kijken. [slachtoffer 4] gaf op dat moment geen weerwoord en maakte een angstige indruk.
Op woensdag 6 november 2013 hebben de verbalisanten het café weer bezocht. [slachtoffer 4] was in de zaak. Zij spraken met [slachtoffer 4] af om op 6 december 2013 te gaan stappen.Volgens afspraak zijn de verbalisanten op 6 december 2013 weer naar het café gegaan. [slachtoffer 4] stond achter de bar. [slachtoffer 4] vertelde dat hij niet mee kon stappen die avond in verband met de verjaardag van zijn kleinkind. De verbalisant zei tegen [slachtoffer 4] dat dat nooit lang kon duren en dat hij daarna toch mee kon gaan. [slachtoffer 4] zei dat het niet kon omdat hij tegen de baas ( [verdachte] ) had gezegd dat hij maar een paar uur weg zou gaan. De verbalisant zei dat hij toch ook een keer een vrije dag kon nemen. [slachtoffer 4] zei dat hij geen vrij kon nemen als hij moest werken.
Op 8 januari 2014 waren de verbalisanten wederom in het café. [slachtoffer 4] had zijn jas aan en ging vis halen. Na een paar minuten kwam [slachtoffer 4] terug. Hij zei tegen [verdachte] dat de viswinkel dicht was. [verdachte] zei dat hij dan toch naar die andere kon gaan. [slachtoffer 4] deed zijn jas weer aan en liep richting de deur. [verbalisant 4] riep: “ [slachtoffer 4] ! Lekker Kibbeling!” [slachtoffer 4] reageerde niet en verliet de kroeg. [verdachte] vroeg aan [verbalisant 4] of hij ook kibbeling wilde. [verbalisant 4] zei: “ja”. [verdachte] zei dat [slachtoffer 4] zo nog wel een keer zou gaan en dat [slachtoffer 4] dat niet erg zou vinden.
Op 13 februari 2014 zagen de verbalisanten [slachtoffer 4] achter in de zaak aan het laatste tafeltje zitten. [slachtoffer 4] vertelde dat hij ziek was. Hij was erg verkouden en hij kon niet mee stappen. Een verbalisant zei dat als hij ziek was hij in zijn bed moest gaan liggen. [slachtoffer 4] zei dat dat niet kon. De verbalisant zei dat [medeverdachte 2] zelf maar in de zaak moest gaan staan. [slachtoffer 4] zei dat dat niet kon. [slachtoffer 4] liep naar de bar en maakte koffie voor de verbalisanten. Toen de verbalisant nogmaals zei dat [slachtoffer 4] naar zijn bed moest gaan en [medeverdachte 2] het moest uitzoeken gaf [slachtoffer 4] geen antwoord meer. De verbalisant zag dat [slachtoffer 4] zijn blik van de verbalisant wegdraaide en zijn schouders ophaalde.
Op 26 februari 2014 gingen de verbalisanten wederom naar het café. [verdachte] zat aan een tafeltje en verder was er niemand in de kroeg. [slachtoffer 4] kwam later binnen en ging achter de bar staan. [medeverdachte 2] kwam later ook de kroeg binnen. De verbalisanten bestelden wat eten en [verdachte] stuurde [slachtoffer 4] naar de keuken om eten te maken. [verdachte] zei dat [slachtoffer 4] altijd hier is (het hof begrijpt: het café) en dat hij altijd aan het werk is.
In de periode van 17 maart 2014 tot en met 6 juli 2014 en in de periode van 22 juli 2014 tot en met 28 juli 2014 zijn OVC gesprekken opgenomen in het café aan de [adres 1] .Er zijn onder andere de volgende gesprekken opgenomen.
Gesprek 17 maart 2014 16.42 uur
[verdachte] (SH)
[slachtoffer 4] (SH)
T: Waar zijn de glazen, morgen koop glazen.
J: Is goed.
T: Niet zeggen is goed als ik morgen kom hier en dan zijn geen glazen daar, dan euh… welk oog wil je blauw hebben links of rechts?